Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 16 (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 16
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 16

(1940)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 469]
[p. 469]

Kroniek

Tooneel

Adam in Ballingschap.

Adam in Ballingschap of aller treurspelen treurspel, door Joost van den Vondel, gespeeld op Zondag 18 Augustus 1940 in het Vondelpark te Amsterdam, onder auspiciën van ‘Het Nederlandsch Tooneellyceum’, algemeene leiding van Carel Briels; regie van Albert van Dalsum.

Terwijl - in het derde bedrijf - Lucifer overleg pleegt met Asmodé over de middelen, die kunnen dienen om Adam te verleiden, en zij besluiten, hiertoe de gedaante van eenig dier te kiezen als vermomming, ronkt boven het Vondelpark de motor van een vliegmachine. Op hetzelfde oogenblik zegt Lucifer:

 
Een vogel, die de lucht met zijne pen bezwier',
 
Gelijckt den geesten, die op hunne vleugels zweven.
 
Verkies den adelaer, der voglen vorst, in 't streven
 
Alle anderen te kloeck, en die met zijn gezicht
 
En ooghstrael niet ontziet het steeckend middaghlicht
 
Te tarten, d'adelaer zou zijnen roof ontdecken
 
Van verre, indien hij most verhit ten oorlogh trecken.

De vertooning van Vondels treurspel onder Van Dalsum's regie had dit aangrijpende toeval niet noodig om ons te overtuigen van haar toepasselijkheid op het leven. Ze was krachtig geïnspireerd door de alles beheerschende gedachte, dat Vondel zijn tooneelwerk heeft geschreven tot een leerschool voor het leven, en toch verloor ze daaraan haar karakter van ‘spel’ niet: zelfs was ze in verscheidene onderdeelen ‘speelscher’, en scheen hierdoor paradijselijker, dan eenige opvoering, die wij ooit van deze tragedie hebben gezien. Zuidelijk-exuberante lust aan de weelden der schoonheid is onafscheidelijk van Vondels hemelschen geluksdroom; ze maakt de soberheid der weerbarstige aarde zwaarder te dragen. Herhaaldelijk wordt dan ook het ervaringsleven van de hoofdpersonen, Adam en Eva, doorbroken door een onvoldaanheids-besef, dat de ‘zucht om ontbonden te zijn’ stimuleert. Eva spreekt over ‘een' dagh, waer naer wy menschen (och of die dagh verscheen) uit al ons harte wenschen’ en heel de joyeuze verbeelding van de bruiloft in het paradijs en van den cosmischen liefdedans der hemellichamen, die

[pagina 470]
[p. 470]

door haar bewegend beginsel de vreugde van alle ongerepte geesten opwekt en beheerscht, schijnt gedragen door de uitspraak:

 
Geluckig zijnze, die met engelen verkeeren.

Dit had de regie uitstekend begrepen. De sterk wisselende werking van de licht- en duisternismotieven, die heel den tekst doortrekken, kwam in deze vertooning goed tot haar recht en de toeschouwer kreeg een duidelijk besef van de diepdringende Vondeliaansche levensmystiek, die - typisch zeventiende eeuwsch - het denken over 's menschen grootheid en geringheid tot kern heeft. Vandaar het dialectische voorkomen dezer mystiek, vandaar ook de mogelijkheid om haar dramatisch uit te beelden.

Zeker is het geen geringe verdienste, deze menschelijke diepte van Vondels verzen zoo spelenderwijs voelbaar te maken als dat in het Vondelpark gebeurde, maar tot een uiterst doordringen in Vondels gedachtenwereld is de regie niet gegaan. Ze hield stand voor den afgrond van Vondels angst. De dialoog tusschen Adam en Eva in het vierde bedrijf, geschreven in een extase van begripshelderheid, laat ons de hoogte schatten, waarvan de eerste menschen vielen. Deze dialoog nu was om prachtische redenen ingekort en hiermede werd het evenwicht der tegenstellingen geschaad, want datgene, wat direct aan de eerste zonde voorafgaat, datgene, wat in den reinen mensch wordt beproefd en verleid, is het volstrekte tegendeel van het kwade. Het is de geest in zijn oorspronkelijke constructie van spiegelbeeld der Godheid. Met een stoutmoedigheid, die de telkens geciteerde formuleeringen van Pascal overtreft, laat Vondel ons zien, hoe in het menschelijke samenstel de hoogste uitverkiezing en de diepste verwerping vlak bij elkaar liggen, zóó vlak bij elkaar, dat ze niet alleen gedurig dreigen, elkander te begrenzen, maar dat ze zelfs elkaar probeeren te doordringen. Het mysterie van den zondeval bestaat hierin, dat degene, die viel, een heilige was, een ‘erfrechtvaardige’, zooals het geheim der verlossing daarin bestaat, dat degene, die een heilige wordt, een zondaar blijft. Nergens ziet men dit duidelijker dan waar Eva, reeds gezondigd hebbende, als verleidster staat tegenover den schuldeloozen, primitief-mystieken Adam, want zij staat op dat korte oogenblik der dramatische geschiedenis geheel alléén, in het isolement van de zonde, en wat zij niet verdraagt, is dit isolement. Hieruit komt de felle eruptie van hartstocht voort, waarmede zij zich, en haren man, eraan herinnert ‘vleesch en been’ van Adam te zijn. Hierin wortelt ook de verschrikkelijke jalouzie, die haar (nog denkend aan ‘met engelen verkeeren’) zeggen doet:

 
... Gij kunt genoegh met dieren leven
 
En kent ze, hooft voor hooft, en kuntze namen geven.
[pagina 471]
[p. 471]

Verleidster wordt zij, omdat zij de eenzaamheid in het kwaad niet verdraagt, want schuldbesef is onverdraagbare eenzelvigheid: verwerping uit de genade-orde. Deze theologische speculatie heeft Vondel plastischer dan Pascal tot object der psychologie gemaakt. Om dit in al zijn finesses uit te drukken door middel eener opvoering zou ons tooneel de lange Vondeltraditie moeten verwerven die het zoo gevoelig ontbeert. Alleen acteurs, die met de klassieken hunner taal onafgebroken bezig zijn, kunnen zich er waarlijk in verdiepen, en dan nog draagt iedere generatie van spelers het hare bij aan de verheldering en vernieuwing van het zuivere begrip. Men wordt geen Vondel-hoofdrol in luttele weken, al is men een begaafd en smaakrijk speler. Het vraagt de scholing van geslachten, en daarenboven de intelligentie van de volstrekte toewijding. Dit voelt de toeschouwer bij iedere opvoering opnieuw en hij hoopt, dat uit de lofwaardige vertooningen der laatste jaren geleidelijk een klassieke speeltraditie zal groeien, zoodat de teksten door de practijk doorwerkt zijn, gelijk de tekstuitgaven werden doorwerkt door achtereenvolgende generaties van philologen.

Schoot de regie in dit enkele opzicht tekort, Willy Haak, de actrice die Eva vertolkte, na dit reeds te hebben gedaan in Terug naar Methusalem van G. Bernard Shaw, had zich van deze herinnering voldoende bevrijd en nochtans uit deze ervaring voldoende geleerd om ons den hartstocht der eerste vrouw zoo suggestief mogelijk uit te beelden in een sterk wisselspel van ‘engelschheid en dierschheid’. Zij toonde de oorspronkelijkheid van het vrouwelijke in de schepping. Men werd gewaar, dat zij veel en intuïtief had nagedacht over het raadsel, dat Vondel hierin boeide. Bij de Vondelherdenking van 1937 is verscheidene malen sprake geweest over Vondels erotiek en over de psychologie zijner vrouwengestalten, maar het liet hoorders en lezers onbevredigd, omdat er een raadsel onopgelost bleef, dat zeer nauw samenhangt met Vondels geheel eigenaardige philosophie van het schuldbesef. Hij zag de verhouding tusschen man en vrouw zeer speculatief, als een verhouding tusschen ‘het’ mannelijke en ‘het’ vrouwelijke, zeker zoo scherp, doch minder concreet, en hierdoor ook minder subjectief-vertroebeld dan Goethe. Een rationeele uiteenzetting in afgeronden vorm heeft hij, die zooveel didactische bladzijden schreef, niet gegeven, doch de suggesties, verspreid in de drama's en in Joannes de Boetgezant, geven te vermoeden, dat het voorafgaan van Eva's zonde aan den val van Adam voor hem een beslissende, heel de psychologie van het vrouwelijke beheerschende beteekenis had, waarbij nog kwam, dat hij de natuurlijk-teleologische waarde, die zijn denken aan de specifiek-vrouwelijke schoonheid toekende, tevens als een bevoorrechting en een verplichting zag. De man

[pagina 472]
[p. 472]

moet in het cultuurproces de leiding geven, doch van de vrouw gaat (ook in den gunstigen zin) de ver-leiding uit: dit is wel zijn centrale gedachte geweest, en volgens die idee werd Eva uitgebeeld door Willy Haak.

In Adam in Ballingschap heeft Eva twee tegenspelers, die niet rechtstreeks met elkaar in contact komen: Adam en Belial. Er moet een harmonisch tegenwicht zijn in het spel dezer antagonisten. Men miste het bij Johan Schmitz en Jan Musch, al werden de rollen, zelfstandig beschouwd, buitengewoon goed bezet en gespeeld. Vondel, wiens dramatische dialectiek uit de ‘spelen van sinne’ voortkwam, weegt altijd de kansen zeer nauwkeurig en strikt redekundig af; de opzet klemt bij hem haast pijnlijk, omdat hij, tegen de erkende wilsvrijheid in, het tragisch-onontkoomlijke - het fatum - moet opstellen als een menschen-val. Door gemis van samenhang verzwakt de spankracht van deze preciesheid. Het gevaar bestaat, dat acteurs, die ieder voor zich voortreffelijk spelen, de harmonie van het geheel onvoldoende laten uitkomen en ook aan dit gevaar (dat wederom alleen door een lange speeltraditie afdoend kan worden bezworen) is bij deze vertooning te weinig gedacht.

Doch de bemerkingen zijn subtiel, vergeleken bij het genot, dat men ervoer. Een pittoreske voorstelling der reien, een goede uitvoering der duivelscènes, een Uriël, die Vondels verzen prachtig weergaf, en over alles heen een gezonde natuurlijkheid van uitbeelding, maakten deze opvoering bijzonder mooi. Als het Tooneellyceum zoo kan voortgaan, zal het slagen in de verwerkelijking van zijn ideaal: de schoonheid van de klassieken levendig, in de practijk, te demonstreeren.

A.v.D.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Adam in ballingschap, of aller treurspelen treurspel


auteurs

  • Anton van Duinkerken