Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 17 (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 17
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 17

(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

Carel Hildesheim
Een gebed

Heer, zoo ik U en mijn volk den rug toekeerde was het uit onwetendheid. Mijn zonde sproot voort uit geestelijke armoede, die een gevolg van mijn opvoeding was. Ik weet niet Heer of elke zonde even zwaar op de weegschaal Uwer gerechtigheid gewogen wordt, doch mijn zonde bedreef ik in het leven van eiken dag, met een lach op mijn lippen en zonder dat mijn ziel zich bezwaard gevoelde. Heer ik weet, dat de weg tot U soms met scherpe steenen geplaveid is, dat het vaak een tasten en struikelen is, doch met mijn zwakke voeten ga ik de pelgrimstocht ondernemen, al zullen ze onderweg ook menigmaal bloeden, want het is Uw louterende liefde, die mij deze beproevingen zal zenden. Gij zijt de opstanding en het leven en de verdrukten en eenzamen, die tot U komen, beurt Gij op van de onderste treden van Uwen troon en verkwikt Gij met den dauw van Uw hemelschen glans. Gij zijt de Vader en ik ben de dochter, die naar Uw liefde hunkert zooals het verdwaalde jonge ree in de koude nacht naar het warme koesterende moederlichaam hunkert. Gij zijt het eeuwige vuur van liefde en ik ben de waskaars, die door deze laaiende liefde verteerd wil worden. Heer, mijn ziel is als een rijpe akker, die door Uw zegenende hand geoogst wil worden. Als een wijnrank is zij, loom hangende van trossenweelde, die in haar uitbundigen jubelenden groei door de handen van den Wijngaardenier gesnoeid wil worden. Zend mij daarom Heer, als teeken van Uw genade, den geliefde, den verlosser op mijn levenspad want mijn ziel is krank van liefde en heimwee naar hem. Heer, zie mij nu geleund aan Uw arm. Een zwakkeling, een sidderende korenhalm, zonder kracht en sap, ben ik, die door Uw machtigen adem heen en weer bewogen

[pagina 80]
[p. 80]

word. Hoe beef ik wanneer ik aan mijn dwaling denk! Al ben ik in nachtgewaad, toch sta ik ontbloot voor U, want Uw alziend oog heeft het geheim mijner armzalige ziel doorgrond. Wat zal ik nu spreken? Stamelend kan ik slechts smeeken: Open Uw oor Heer voor mijn vurig gebed. Ik wil een troon voor U oprichten in mijn hart. Een burcht, van wier tinnen en transen de dringende roep om het ochtendgloren van Uw verlossende liefde zal schallen. Ik zal het vormen tot een rif, dat door de eindelooze vloed van Uw barmhartigheid omspoeld wil worden. Leer mij U dienen, opdat ik aan U mijn leven kan wijden. Roep mij terug van den weg, dien ik reeds te lang bewandelde. Ik volg U Heer. Effen voor mij het pad, wees mij genadig, zend mij Uw engelen tegemoet, die mij in koor het welkom zullen toezingen. O, zie mijn berouw! Wil toch de cijns mijner boetedoening wel innen in Uw groote lankmoedigheid, want wat ben ik en wat betekent al mijn streven, al mijn worstelen, al mijn gretig hunkerend dringen tegen de nog gesloten poorten der verlossing voor Uw hooge stille Majesteit? Richt mij nu op Heer met Uw sterke rechter arm en laat mij in Uw licht staan als een blinde wiens oogen, door Uw genade gekust, voor de eerste keer weer, tranend van ontroering, de stralen van Uw liefelijke avondzon mogen drinken. Heer der ontferming en Meester der vergiffenis, zie neer op mijn jonkheid, die zich zelve bitter beweent. Zij zit daar smartelijk teneergebogen, in haar sluiers gewikkeld, als een treurende jonge weduwe, die haar trouw deel van tranen heeft gekregen en nu vertroost wil worden. Ruk haar sluiers weg Heer, reeds te lang is het licht harer oogen door een rouwfloers van tranen verduisterd geweest en laat Uw oneindige alles omvattende genade en Uw onbegrijpelijke, ondoorgrondelijke lankmoedigheid als bevruchtende lenteregens over de velden harer ziel nederdalen. Amen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken