Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gemeenschap. Jaargang 17 (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 17
Afbeelding van De Gemeenschap. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Gemeenschap. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gemeenschap. Jaargang 17

(1941)– [tijdschrift] Gemeenschap, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

C.A. Durang
Wees stil

Vervolgens schreef hij, hoe vriendelijk de menschen in de vreemde stad hem hadden ontvangen, hoe hem al dadelijk een gezellig ingerichte kamer was aangeboden, hoe hij later in den middag bij den personeel-chef van de fabriek was toegelaten, hoe hij zich wel verheugde om den volgenden dag aan het werk te gaan, hoe ... Toen keek hij om zich heen en hij wist niet, waarover hij nog zou kunnen schrijven. Daarom sloot hij in een langen zin zijn brief af, met aan het einde ‘hartelijke groeten aan ouders en broers en zusters van Jan’. Nog eenmaal herlas hij het hoofd van zijn epistel ‘Lieve Moeder, lieve Vader’; met een glimlach om zijn lippen vouwde hij de enkele velletjes samen. Hij had geschreven hoe blij hij was, eindelijk den arbeid gevonden te hebben en hij was vast overtuigd zijn familie-leden zijn geheele vreugde te hebben medegedeeld: hij was tevreden.

Hij glimlachte, legde alle schrijfgerei opzij en keek wat rond door de nog vreemdige kamer, langs de muren met onbekende, maar toch prettige platen en een enkel eenvoudig schilderstukje, door de ramen met de open gordijnen naar de huizen aan de overzijde, waar in de hoogte, tegen de daken, de late zon nog helle plakken schijnsel spreidde. Hij dacht aan de reis, de menschen hier, het fabriekskantoor, den chef en het zonlicht, daar aan den overkant, waar de zon precies als thuis scheen. Hij dacht aan het werk, dat hem morgen wachtte en betreurde de uren, die hij vandaag met werkelooze handen moest doorbrengen. Hij werd ongeduldig en wilde, dat het reeds ochtend was.

Er werd zacht op de deur geklopt; vóór hij ‘binnen’ had kunnen roepen, was een meisje binnengekomen, een klein meisje, een acht jaren oud ongeveer. Zij bleef

[pagina 126]
[p. 126]

tegen de deur staan, die zij achter zich had gesloten en keek met de groote, blauwe oogen, die zij in het blonde hoofdje had, schuchter, vriendelijk, maar niet durvende te lachen, den jongeman aan. Hij begreep niet, wat dit bezoek moest beteekenen, totdat het meisje langzaam een handje, dat zij tot nu toe achter haar rug verborgen had gehouden, naar voren stak: hij zag een brief en lachte toen zachtjes. Langzaam trok een goedige plooi rond zijn mond, net als even tevoren bij het vouwen van zijn brief.

Het meisje stapte vlug, het hoofdje wat schuins omlaag afgewend, naar voren en legde den brief op de tafel: even maar raakte haar handje het tafelkleed aan, zóó vlug trok zij het terug. Zij draaide zich om en pas bij het vatten van den deurknop keek zij op, zij knikte even en verdwenen was zij.

‘Echt kinderlijk’, flitste door zijn hoofd, maar dadelijk concentreerde zijn geheele wezen zich op den brief van thuis. Ja, van thuis, en geschreven ... door wien? Zijn vader niet, zijn moeder niet, neen het was een broer geweest; ja, een broer had hem geschreven.

Hij maakte den brief open en las. De glimlach om het meisje van zooeven lag nog om zijn mond, maar het was alsof zijn gelaat verstarde: langzaam trok een zwarte schaduw in de plooien van zijn glimlach, zijn vel werd vaal ... hij las tot het slot, heel onderaan de pagina ... zijn oogen volgden stadig de regels tot het slot, onder aan de pagina ... daarna gleden zij naar boven ... en hij herlas ... weer gingen de oogen over heel de bladzijde ... de oogleden hingen laag ... Toen sloot hij de oogen en een hand streek ijskoud van achter naar voren over zijn hoofd ...

Hij schoof den brief met een enkelen veeg weg en staarde met half open oogen naar de figuren op het tafelkleed - alle nauwkeurig symmetrisch, fabriekswerk - hij tastte naar zijn eigen brief, ontvouwde hem met één, twee vingers: het ging onbeholpen, langzaam, maar

[pagina 127]
[p. 127]

dat was ook zijn opzet, want in dien brief lag iets zoets besloten, aan dat opgevouwen papier had hij even tevoren zijn blijheid toevertrouwd, en nu ...

Hij las den aanhef ‘Lieve Moeder, lieve Vader’ en schudde het hoofd, de lippen even van elkaar, de einden omlaag gebogen. Hij trok wat schrijfpapier naar zich toe en schreef ‘Lieve Moeder’, hij wilde een nieuwen regel beginnen, maar hij kon niet. Zijn vingers wilden niet bewegen, het papier leek ineens zoo ver. Hij wist niet, waar de regels waren, en ook niet waar de woorden, die hij schrijven wilde en die hij anders zoo vlot in zich voelde opkomen. Hij wilde schrijven, hoe ... Maar hij kon niet schrijven, hij kon alleen kijken. Kijken naar de figuren op het tafelkleed, dat fabrieksdingetje.

Hij voelde zich als jaren tevoren op de begrafenis van een vriend; toen had hij de ouders in het zwart ook niets kunnen zeggen, hij had alleen de handen gepakt en diep in de kleine, dikke oogen van die anderen gezien. Nu zou hij weer in oude oogen willen kijken, in oude, vrouwenoogen. Als hij dan zou kijken - hij wist het zeker - zou hij zijn geheele ‘ik’ in die oogen uitstorten. In diezelfde oogen had hij vroeger als kleine jongen, zichzelf, lachende gespiegeld. Nu zou hij niet lachen, alleen strak, diep zien en zich weldadig voelen en ook de ander weldadig weten om het gelijke lijden, Zooals vroeger om het gelijke geluk.

 

Den volgenden morgen had hij een onderhoud met den personeel-chef, hij sprak over den doode in zijn familie en zijn chef stond hem dadelijk toe naar huis te reizen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken