5
U Cardinaels, en Bisschoppen vileyn,
Boeleren smaels
6., met u o Hoer onreyn,
Wie sondich is, van uwe broerkens al,
Gheeft ghy Remis
8., om comen niet ten
val.
Dit Paeps gespuys, meest leven na haer wil
10
Want selfs abuys, hebben sy, en verschil,
Van ordening, en Nonnen Cloosters veel,
De handeling, van dien is ondeuchts deel.
De Jesu-wyts, willen de beste zijn,
Doch Ypocryts, zijnt in beveynsde schijn:
15
De Capucijns
15., gelijken t'Heylich vat
Onnutte zwijns, zijnse, verstaet wel dat.
De Minnebroers
17., hun handeling is snoo,
Doortrapte loers
18., en bidden broot om goo:
Vrouwe-broers
19. en, Preeckaren
+ int gemeen,
20
Na t'recht beken, van al en deughter geen.
Koor-dekens mee, dwelck souden tegen staen
Tquaet datmen dee, die stellent oock soo aen
Als Proosten doen, en oock Prioren erch:
Die door gewoen, wel gaen inde Herberch.
25
Ghy menschen blint, gelooft niet sulcke lien
Die onbesint, haer eygen quaet niet sien,
Blyfdy versteent, is u verstant onvroet?
Mits ghy nu meent, dat t'Hout Mirakel doet.
Elck Clooster mach, wel heeten een moortkuyl
30
Het boos gewach
30., haerselven maecht heel vuyl:
Om dat sulck soch, is vande Hoer gesoocht,
Te Babel doch, dat God niet meer gedoocht.
U oogen dan, wilt open doen, en siet
Dat ghy hier van, u wacht, en van haer vliet
35
Caims ghebroet, haer logens niet aenhoort,
Het Paepsche bloet, doocht niet al de konsoort
36..
Bedenct u tis tijt.
+
|
-
+
- No. 135. Naar I. Verder in J.L.M.S. Bij V.L. CXXIX; Van Vloten
II, 233.
De melodie bij
Valerius p. 132 en Land, Luitboek van Thysius,
no 68. Ook later nog veel gebruikt o.a. bij
Hooft I, 27: Hoewel 't verstand Geensins de
Minne vliet. De tijd van vervaardiging is nergens uit op te maken. Misschien
is het vrij oud. Maar in dat geval zou men verwachten, dat het al in meer en in
oudere liedboeken zou voorkomen. Ik plaats het in 1578. De plaats in I, 2e d.
fol. 75 vo zou aan nog vrij wat later tijd doen
denken.
-
3.
-
tveelhoofdig Dier. Openbaring
XIII, vgl. XVII met de aant. op beide plaatsen in de
Statenvertaling. Overigens onderscheiden de dichters van deze soort gedichten
niet nauwkeurig. Zo is het moeilik te zeggen, wat hier onder Babel en
wat onder het dier te verstaan is. Volgens de Statenvertaling worden met
de zeven hoofden de heuvelen van Rome bedoeld. In dat geval zou
Babel de Roomse kerk moeten zijn. Beter zal een andere opvatting voldoen,
waarvan ook in de Statenvertaling sprake is, nl. dat Babel Rome, als stad en
als kerk is, en het veelhoofdig dier de Antichrist.
-
6.
-
smaels van
maal: telkens.
-
8.
-
remis: kwijtschelding.
-
15.
-
Capucijns: een der vertakkingen van de orde der
Franciscanen.
-
17.
-
minnebroers: Franciscanen, fratres
minores.
-
19.
-
vrouwe-broers: de monniken van een der orden aan
Maria gewijd, misschien de Karmeliters.
-
+
- —
preeckaren: Dominicaners.
-
30.
-
boos gewach; waarschijnlik is bedoeld: het kwaad,
dat zij van anderen spreken. Het verband met het volgende is echter niet
duidelik.
-
36.
-
al de Konsoort: met al zijn aanhang.
-
+
-
Bedenct u tis tijt is de zinspreuk van
H. van Breughel, volgens anderen (Van Doorninck)
van
G. H. van Breughel. De eerste was vermoedelijk de
vader van den laatste, den uitgever van I. Deze is te Antwerpen
geboren ± 1573, maar reeds zeer jong naar Amsterdam
gekomen, waar hij 1 Aug. 1609 ondertrouwde (Tdschr. 36, 56). Het gedicht is
geheel in de toon van de oudste Geuzenliederen en zal dus wel van de vader
zijn. Het is zeer goed mogelik, dat het nooit eerder gedrukt is, en dat de zoon
het uit het hs. van zijn vader heeft opgenomen.
|