Gezellekroniek. Jaargang 16
(1982)– [tijdschrift] Gezellekroniek–
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over Gezelles ‘Des Morgens’In Baurs uitgave Guido Gezelle's Proza en Varia (L.J. Veen's Uitgeversmaatschappij N.V., Amsterdam, z.j. (1950 of later) staat op de laatste bladzijde (619Ga naar voetnoot1) het gedicht Des Morgens, gedateerd Oogst 1899, oorspronkelijk opgenomen in Biekorf 1899, blz. 262; erbij staat ook nog de aantekening: Naar het Hoogduitsch van A. Drewes. Zeer kort geleden vond ik, bij het opruimen van oude papieren, het klad terug van de brieven die ik in '44 en '47 met betrekking tot dit gedicht aan Baur heb geschreven. Aanleiding was zijn artikel Gezelliana II in Meded. K.V.A. 1941, 321 volg., waarin hij handelt over enkele door Gezelle vertaalde of bewerkte gedichten. Des Morgens krijgt daar de aantekening: ‘het Duitsche origineel konden we nog niet op het spoor komen’. Bij dit gedicht was mij onmiddellijk een lied van Franz Abt, de liederencomponistGa naar voetnoot2, in de gedachte gekomen, nl. Waldandacht, dat ik kende uit een van mijn muziekboeken, nu helaas verdwenen. In mijn brief van 25-2-1944, vrijwel gelijkluidend herhaald op 9-12-47, schrijf ik dat, en geef daarbij de tekst van het lied, waarvan ik alle drie de coupletten (mijn liederenboek gaf alleen het eerste en dat anoniem), samen met de naam van de dichter: ‘Drewes’, op de Leidse muziekschool had gevonden. Hier volgt nu die duitse tekst, geflankeerd door die van Gezelle:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie was die ‘Drewes’? Voorlopig kan ik alleen herhalen, wat ik toen gevonden heb: volgens Rich. M. Meyer, Deutsche Literatur des 19ten und 20sten JH.Ga naar voetnoot3 leefde er van 1817 tot 1870 een Leberecht Dreves, in Meyers Lexikon (1925) genoemd als Lebrecht Dreves, met als levensdata 12-9-1816 tot 10-12-1870. Volgens de laatste bron, die verwijst naar Kreiten, Lebrecht Dreves, ein Lebensbild (1897), stond hij in zijn vroege werk sterk onder invloed van Eichendorff. Der grosze Herder (4e dr.) (1932) noemt echter nog een ander: Guido Maria Dreves (pseud. Ulrich von der Uhlenhorst), 1854-1909, ‘scharfsinniger Forscher und Hymnensammler, begabter Dichter und Meister der Uebersetzungskunst’ en van diens werken: Stimmen durch den Lenz (1881), en (van na de dood van Abt!): Kränze ums Kirchenjahr (1886), en Schwertlilien (1898). Bij wie van de twee heeft de liederencomponist zijn tekst gevonden? bij wie van de twee vond Gezelle zijn voorbeeld (als het niet via het lied van Abt is geweest?). En de derde vraag: wie is evt. de A. Drewes, door Baur genoemd? Vragen al, door het vinden van die oude kladbrieven opgeroepen.
Nienke Bakker |