Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 56 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 56
Afbeelding van De Gids. Jaargang 56Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 56

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.66 MB)

ebook (5.01 MB)

XML (5.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 56

(1892)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 402]
[p. 402]

Bibliographie.

Ethische fragmenten, door Dr. P.H. Ritter. Utrecht. J.L. Beijers. 1891.

Wij kunnen ons, over 't algemeen, in Dr. Ritter's ethiek beter terecht vinden dan in zijn paedagogiek. De laatste heeft ons wel eens toegeschenen wat naar de studeerlamp te rieken; en ook in dezen bundel komen er in de hoofdstukken ‘Onze kinderen’ en ‘Onze ouders’ weder verschillende paedagogische uitspraken voor, welke ons als ex cathedra Petri uitgesproken in de ooren klinken.

Daartoe behooren: ‘Oneerbiedig is de knaap, die van alles het “waarom” weten wil ... Oneerbiedig is die vraag naar het “waarom” tegenover ouders, van wie het kind weet, dat alles hun wordt gegeven door de innigste liefde ... Oneerbiedig is de knaap, die in het laatste nieuws der wetenschap onderwezen, ook maar door een enkelen oogopslag toont iets beter of iets meer te weten dan zijn vader of moeder.’ Zijn dit uitspraken, die in de praktijk van het leven bevestigd worden en kunnen worden volgehouden? Of ziet hier de schrijver niet den vorm voor het wezen aan, gelijk hij elders doet, waar hij in den jas van een ernstig man, in zijn effen zwarte kleeding (‘Kleuren zijn hem niet welgevallig’) de openbaring ziet van de achting, die iemand voor zich zelf heeft?

Een verstandig vader zal, dunkt ons, zijne kinderen in den regel gaarne antwoorden op hun ‘waarom?’, en waar de knaap, die iets meer of beter weet dan vader of moeder in hun tijd leerden, dit in zijn, zij het wat pedante, openharhartigheid zou toonen, daar zullen verstandige ouders zich niet gekrenkt voelen, maar met een lach of een plagerij den jongen geleerde antwoorden. Door hun lachende de waarheid te zeggen oefent men op de kinderen van onzen tijd vaak oneindig meer invloed dan door verontwaardigings-manifestaties.

Veel liever luisteren wij naar Dr. Ritter, waar hij, uit de volheid van zijn levenservaring, eenvoudig en zonder in stroeve deftigheid te vervallen, spreekt over de vriendschap, over ‘dienen en gediend worden’, over het leven in huis, en, in al die verschillende levensomstandigheden en betrekkingen, toewijding, een zich geheel geven aan anderen, een werken voor de menschheid, als het groote levensbeginsel noemt, dat alles doordringen en alles wijden moet. Hier vinden wij, op bladzijde aan bladzijde, de schoone, humane gedachte in den schoonen vorm, en niemand zal die hoofdstukken ten einde lezen zonder iets geleerd te hebben, of aan iets herinnerd te zijn geworden, waarvan de herinnering nuttig of noodig voor hem was.

[pagina 403]
[p. 403]

Zuster Clara. Schetsen uit het leven eener verpleegster in een stedelijk gasthuis, door J.P. Reynvaan. Amsterdam; J.H. & G. van Heteren. 1892.

Heeft Dr. Aletrino met het schrijven van Zuster Bertha een onrechtvaardige, of, op z'n zachtst uitgedrukt, althans een hoogst onvoorzichtige daad begaan? Heeft hij, de kunstenaar, die ons den indruk gaf van met gewetensvolle nauwgezetheid de menschen en dingen ontleed, en het aldus geziene weer gegeven te hebben, inderdaad onwaarheid geschreven en van verhoudingen en toestanden in een ziekenhuis voorstellingen gegeven, die niet zijn? De adjunct-directrice van het Amsterdamsche Buitengasthuis meent: ja, en, sterk door die overtuiging, voelde zij behoefte om, tegenover het beeld van Zuster Bertha, wie het leven in het gasthuis onvoldaan liet, het beeld te stellen van Zuster Clara, die in dat leven bevrediging en voldoening vond.

Het komt ons voor dat hier een reusachtig misverstand heerscht, en dat Mej. Reynvaan, op hare beurt, kwistig offert aan de eenzijdigheid, welke zij den schrijver van Zuster Bertha verwijt.

Het misverstand bestaat hierin, dat niet in het oog wordt gehouden, hoe Dr. Aletrino in zijn boek niet het gasthuisleven beschreven heeft, maar het physisch en psychisch leven van een ziekelijk overspannen meisje uit den burgerstand, dat, om aan de verveling van haar tehuis te ontkomen, verpleegster wordt, en hare langzaam opkomende liefde voor den jongen dokter, met wien zij dagelijks in aanraking komt. De tafereelen uit het gasthuisleven, zooals Bertha die ziet, zijn slechts de lijst, welke om deze sombere, zwaarmoedige schilderij past. En het gaat, dunkt ons, niet aan, omdat hier verhoudingen en toestanden geteekend worden, welke in een gasthuis niet behoorden voor te komen, te beweren dat zij niet kunnen voortkomen, en den kunstenaar het recht te ontzeggen zulke verhoudingen en toestanden door de macht van zijn talent te scheppen.

De eenzijdigheid van Mej. Reynvaan's voorstelling springt in het oog. Wanneer men dit vluchtig verteld relaas van zuster Clara's verblijf in het gasthuis leest, dan krijgt men den indruk, dat in de Nederlandsche gasthuizen over het algemeen, en in het Amsterdamsche Buitengasthuis in het bijzonder, alles ‘boter tot den boôm’ is. Het zijn allen ideale verpleegsters, ideale geneesheeren, tot ideale zieken toe, met wie wij hier in aanraking komen. Van een strijd, die er gestreden moet worden, eer een Zuster Clara het in zelfverloochening tot de verlangde hoogte gebracht heeft, vernemen wij niet meer dan een enkel woord; van teleurstellingen, ergernissen, tekortkomingen, misbruiken, hooren wij niets.

Wij hebben den diepsten eerbied voor het werk der liefde, dat in de gasthuizen verricht wordt; wij kunnen ons voor een ongehuwde vrouw nauwelijks schooner taak denken dan die van ziekenverpleegster; maar wij wagen het te betwijfelen, of men aan het werk der ziekenverpleging inderdaad een dienst bewijst door het zoo eenzijdig te idealiseeren als - met de edelste bedoelingen - in dit werkje geschiedt.

Maurice Maeterlinck. Les sept princesses. Bruxelles Paul Lacomblez. 1891.

Het kleine symbolische drama Les sept princesses kan als het laatste gedeelte beschouwd worden van de trilogie van den Dood, waarvan de drama's L'intruse en Les Aveugles, in de Gids van Juni '91 besproken, deel uitmaken.

Een oude koning en koningin wachten op het terras van hun paleis hun kleinzoon, den prins, af, die op een groot oorlogschip, langs een somber onbewegelijk kanaal komt aangevaren. De eerste vraag van den jongen man is naar de princessen, zijn jonge nichten. ‘Zij slapen’, zegt de oude

[pagina 404]
[p. 404]

koningin; en zij wijst hem de zeven princessen, die in witte kleederen slapend liggen op de wit marmeren treden van de trap, die van de zaal, waar zich de koning, de koningin en de prins bevinden, door groote glazen ramen gescheiden is. De prins wil zich naar de slapenden begeven, maar de deur, die tot de trap toegang geeft, is niet open te krijgen. Alleen door een onderaardsche gang kan hij zijn doel bereiken. Wanneer hij langs dien weg de slapenden genaderd is, openen zes van haar de oogen en ontwaken langzaam. Maar ééne blijft onbewegelijk achterover liggen op de marmeren trappen, en, hoe hard men ook roepe, zij ontwaakt niet meer.

Maeterlinck toont zich ook weer in dit tooneel, zooals Jules Lemaître hem genoemd heeft: ‘le poète de la peur ou, si vous voulez, du pressentiment’, den man ‘qui a presque créé un frisson.’ Door geheimzinnige teekenen en geluiden, door halve woorden, door een vraag, door het telkens herhalen van dezelfde woorden of zinnen, weet hij die ontsteltenis, die huivering, die soms tot doodangst stijgende onrust te wekken, waardoor velen, voor wie het mysterieuse bijzondere bekoring heeft, zich tot zijne werken aangetrokken gevoelen.

Het symbool is in Les sept princesses nog minder doorzichtig dan in de beide andere drama's en de phantasie heeft vrij spel tot velerlei gissingen. Uit een mededeeling, die wij van Maeterlinck zelf ontvingen, blijkt dat in hoofdzaak de verklaring deze kan zijn:

De menschelijke ziel (de Prins) nadert langs het onbeweeglijk kanaal van zijn lotsbestemming, tot waar hij zijn ideaal (waarheid geluk, liefde) hoopt te bereiken; maar dat ééne, hoogste droombeeld, dat leefde zoolang hij het op een afstand zag, sterft, zoodra hij op het punt is het te beken. De oude koning en koningin vertegenwoordigen de menschelijke ervaring, die aarzelt, of zij den mensch moet aanmoedigen om zijn ideaal nader te treden, of hem ervan moet afhouden. De zes princessen die niet terstond sterven, zijn de minder goddelijke, minder hooggeplaatste droombeelden. In de afgescheiden, en alleen door een onderaardsche gang bereikbare verblijfplaats van de prinsessen ligt iets als een symbool van het inaccessibele, intangibele van de vrouw, - en zoo voort.

Woordenboek der Nederlandsche taal. Derde deel 1e Afl. Bo-Boer. Bewerkt door Dr. J.W. Muller. 's Gravenhage en Leiden, A.W. Sijthoff.

De doelmatige verdeeling van den arbeid bezorgt ons wederom eene aflevering, nadat wij nog pas een maand geleden de verschijning van twee nieuwe afleveringen mochten aankondigen. Onder bobbel, bocht, bodem, boedel, boeg, boei vonden wij weer veel nieuws en belangrijks. Aardig is hetgeen bij boeha (poeha) en zijn varianten wordt aangeteekend. Dat in het vaderland van de Blaeus en de Elzeviers aan boek een bijzonder groote plaats zou moeten worden ingeruimd, was te voorzien. Dit woord vormt dan ook als de pièce de résistance van deze aflevering. In de vermelding van spreekwoorden en spreekwijzen, in de opsomming van samenstellingen en in voorbeelden en aanhalingen, tot op den laatsten tijd bijgehouden, is de verklaring op boek, en over het algemeen deze geheele aflevering, weder bijzonder rijk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De Gids


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Zuster Clara. Schetsen uit het leven eener verpleegster in een stedelijk gasthuis

  • over Woordenboek der Nederlandsche taal


auteurs

  • over P.H. Ritter

  • over Maurice Maeterlinck

  • over J.W. Muller

  • over J.P. Reynvaan

  • over Matthias de Vries