Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 67 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 67
Afbeelding van De Gids. Jaargang 67Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 67

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.22 MB)

Scans (95.75 MB)

ebook (4.67 MB)

XML (4.86 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 67

(1903)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 563]
[p. 563]

Bibliographie.

J.K. Rensburg. Japanse verzen. Rotterdam, Johan Pieterse. 1903.

Dat moet zoo gegaan zijn:

De heer J.K. Rensburg voelde zich dichter, maar de dichters verdringen zich heden ten dage in ons kleine land; men let nauwelijks meer op de nieuw aangekomenen en de heer Rensburg wilde dat er op hem gelet zou worden. Bovendien, de kultuur van ‘duf, klein West-Europa’ kon hem niet meer voldoen en zoo voer hij in zijn ‘droomjonk’ ‘tot heil der toekomst-kunst’ naar Japan, zoekend naar ‘niwe (lees: nieuwe) schoonheidssferen.’ Tot die ‘toekomst-kunst’ behoort ook zekere spelling, radikaler dan de Kollewijnsche, waarvoor de dichter, nederig en wel, de welwillenheid der lezers en lezeressen verzoekt, ‘daar (hij) zo doortastend mogelik di wens(t) te verniwen tot behoud en verbreiding van onze taal in Zuid-Afrika en elders.’ Een paar regels vroeger hebben wij vernomen dat deze verzen niet enkel bestemd zijn voor ‘de ontwikkelden uit de burgerklasse,’ maar ook ‘voor di arbeiders, welke reeds onze literatuur beginnen te kennen.’

En nu heeft de heer Rensburg in die hyper-Kollewijnschespelling verzen geschreven vol Japansche woorden, vol Japansche voorwerpen, een heel Japansch museumpje op rijm, waarin de dichter in zijn modieus Europeesch pakje rondwandelt, met zijn badinetje de merkwaardigste voorwerpen aanwijzend en verklarend, er heel veel modern Europeesch en niets ter zake dienende bijvoegend, maar met al zijn woordenrijkheid en zijn handigheid er niet in slagend ons meer dan een enkel oogenblik - misschien in ‘Bruiloft’ - in stemming te brengen. Het blijven meest nagemaakte Japansche prentjes en poppetjes, nagemaakte Japansche ornamentjes voor schoorsteen of wand. Een dichterlijke schepping, zooals hij die, niet onaardig, in ‘Zijdeteelt’ in beeld brengt, ‘gevoed met kracht der werkelikheid’, ‘gedrenkt door gouden zon der Fantazi’, hebben wij in dit boekje niet gevonden

Het is te vreezen dat de vervaardiger voor al zijn studie en voor de werkelijk groote moeite, die hij aan zijn knutselwerk moet hebben besteed, niet beloond zal worden en dat de ‘arbeiders, welke reeds onze literatuur beginnen te kennen’ het tot de kennismaking met - laat staan de waardeering van - deze Japanse Verzen nooit zullen brengen. Of de heer Rensburg in Zuid-Afrika, waarheen hij zijn gedichten, dank zij zijn nieuwe-spellingsjonk, hoopt te vervoeren, gelukkiger zal zijn?

[pagina 564]
[p. 564]

De boeken der kleine zielen. Het heilige weten, door Louis Couperus. 2 deelen. Amsterdam, L.J. Veen.

Sedert Couperus op het eind van 1901 ons in kennis bracht met de kleine zielen, die de familie van Lowe in hare verschillende vertakkingen uitmaken, zijn wij, dank zij de voortreffelijke kunst van den verteller, met al de leden van dit geslacht zoo gaan meêleven, dat, toen wij het laatste deel van het derde Boek, Zieleschemering, hadden uitgelezen, het ons aan het hart ging van die allen, waaronder velen die wij lief hadden gekregen, voor goed afscheid te moeten nemen. Wij dachten althans dat wij ze niet meer terug zouden zien. Maar ook Couperus zelf schijnt moeite gehad te hebben van de creaturen, wien hij het leven gaf, te scheiden, en zoo is op het derde Boek een vierde gevolgd, waarin de ons zoo sympathiek geworden Addy, die mooie schepping van den schrijver der Kleine Zielen, weer op den voorgrond treedt en het eigenlijke middenpunt vormt.

Maar het is de Addy niet meer van vroeger, zooals ook de andere hoofdpersonen niet meer zijn als zij vroeger waren. De stormen, die de kleine zielen beroerden, hebben zich gelegd en enkel op de oppervlakte zien wij nog wat beweging, herinnerend aan de onstuimige tijden die voorafgingen. Het zijn nu voor het meerendeel ‘rustige patienten’ - ook berustende, - maar toch nog patienten, die Addy in het groote buitenhuis te Driebergen, als in een herstellingsoord, heeft bijeengebracht en waarover hij als zieledokter gaat.

De eenige volmaakt gezonde, Mathilde, Addy's vrouw, die hij vooral om haar gezondheid getrouwd heeft, in de hoop dat door deze enting voortaan gezonde loten aan den zieken stam zullen ontspruiten, voelt zich, gelijk natuurlijk is, in deze omgeving niet tehuis en vindt er geen sympathie. Dit huwelijk met een bijbedoeling kan niet gelukkig zijn, en zoo leven die beiden geestelijk gescheiden, zoo goed als eens Addy's ouders. Maar nu staat de door levenservaring zoo veel meer gerijpte, de zoo veel geleerder Addy, die raad weet voor al de leden van zijn familie, welke hij allen, elk op de voor hem of haar passende wijs, weet te behandelen, steunend, reddend, opvoedend, troostend, en die hij, den een meer den ander minder, weet terecht te brengen, zoodat zij een dragelijk leven leiden, - nu staat hij zelf machteloos tegenover zijn eigen lot. Alles, of bijna alles, voor anderen wetend, weet hij niets voor zich zelf.

Dit is wel het diep tragische van dit laatste gedeelte der Kleine Zielen, het motief, dat ook aan dit boek - weer vol mooie dingen, vol rustig fijne ontledingen, waarin Couperus op de wijze, waarvan hij het geheim bezit, de stemming bij de lezers suggereert - meer diepte geeft dan aan de vorige.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Japanse verzen

  • over De boeken der kleine zielen. Deel 4. Het heilige weten