Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 70 (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 70
Afbeelding van De Gids. Jaargang 70Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 70

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.16 MB)

Scans (101.25 MB)

ebook (4.66 MB)

XML (4.85 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 70

(1906)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 204]
[p. 204]

Bibliographie.

1. Beowoelf. Het oudste Germaansche heldengedicht. Hans v. Wolzogen naverteld door Nellie. Met een inleiding van Clara Thomson. (Voor kinderen van 12 jaar en ouder.) 2. Kalevala. Het heldenepos der Finnen. Naar de Zweedsche bewerking van Rafaël Hertzberg en Frithjof en Ingeborg. Een sage uit Noorwegen. Esaias Tegnèr naverteld, beide door Nellie. (Voor kinderen van 12 jaar en ouder.) Nos. 41 en 43/44 van de Volks-Kinderbibliotheek. Rotterdam, Masereeuw en Bouten.

Voor trouwe Gidslezers zijn geen van de drie epische gedichten, welke Nellie van Kol in hare Volks-Kinderbibliotheek aan kinderen van twaalf jaar en ouder navertelt, onbekenden. Dr. C.C. Uhlenbeck vertelde in De Gids van Juli 1890 het een en ander van den Beowulf, als inleiding tot de vertaling van een groot gedeelte van het Angel-Saksisch epos. Over de Kalewala gaf Dr. H.U. Meyboom in de nummers van September en October 1879 een belangrijke beschouwing waarin hij groote stukken van het Finsche heldendicht vertaald inlaschte. Potgieter schreef naar aanleiding van ten Kate's vertaling van de Frithiof-sage in 1862 zijn groote studie over Esaias Tegner, nadat hij reeds veel vroeger, in 1845, de gedichten ‘Frithiofs verzoeking’ en ‘Frithiof en Björn’ in zijn tijdschrift had doen verschijnen.

Wij herinneren hieraan, omdat het ons spijt, dat Nellie, Zweedsche en Duitsche modellen volgend, naar de Nederlanders, die wij noemden, niet heeft omgekeken. Al kon zij voor haar bijzonder doel de buitenlandsche bewerkingen zeker niet missen, hoeveel zou zij niet van de Nederlandsche vertalingen hebben kunnen overnemen, wat aan de vlot en levendig door haar navertelde gedichten een bijzondere aantrekkelijkheid zou hebben gegeven. Want al beweert Nellie, dat het haar voornamelijk te doen is om den inhoud van de mooie sagen aan hare jonge lezers mee te deelen, dat de vorm haar niet onverschillig is, toont zij door telkens metrische gedeelten in hare vertelling te vlechten. Een enkele maal zelfs verhaalt zij in rythmisch proza. Zoo lezen wij in den tweeden zang van den Beowoelf: ‘De helden bestegen gewapend den steven, en borgen hun wapens in 't ruim van het schip; en snel als een vogel, gestuwd door dewinden, omschuimd door de golven, vloog 't vaartuig daarheen.’ Dr. Uhlenbeck gaf de laatste regels aldus:

 
Langs den vloed,
 
Door vluggen wind bevleugeld,
 
schoot het schip,
 
Omschuimd van hals, gelijk een
 
vogel voort.

Mochten wij der begaafde vrouw,

[pagina 205]
[p. 205]

aan wie de Hollandsche kinderen van elken leeftijd zooveel verplicht zijn, deze opmerking niet onthouden, dit verhindert ons niet, de vordiensten van haren arbeid, zooals zij dien opvatte, ten volle te erkennen. Wie naar deze verhalen luisteren, krijgen een goed overzicht van de verschillende heldendichten, en mogen zich bevoorrecht voelen boven de klnderen van andere landen. Want al hebben de Engelsche kinderen een bewerking van Beowulf en de Zweedsche die van Kalewala; geen kinderliteratuur bezit ze alle drie. Toch is er zeker in deze heldendichten voor kinderen boven de twaalf jaar niet minder aantrekkelijks dan in die van de Grieken en Romeinen, waarmede onze mannelijke en vrouwelijke gymnasiasten gelegenheid hebben kennis te maken, en niet altijd onder de meest aanlokkelijke omstandigheden.

‘Niet voor kinderen’ noemde Winkler Prins, in zijn bekend Sonnet, het stofgoud van de vlinders, den dauw die op versch geplukte druiven ligt, en zoo zal er ook wel van het stofgoud en den dauw dezer poëzie voor hen verloren gaan. Maar er blijft in de meesterstukken der wereldletterkunde, zooals zij hun hier worden voorgezet, nog genoeg over, dat verdient hun te smaken: pittige, gezonde kost, waarvoor zij heel wat liflafjes, die hun in den vorm van lieve verhaaltjes worden opgediend, gerust mogen laten staan.

Schetsen van een journalist, door Jan Feith. Amsterdam, Scheltens en Giltay.

Wat de onuitputtelijke W.J. Brusse, de schrijver van de rubriek ‘Onder de menschen’, voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant is, dat is Jan Feith voor het Handelsblad. Brusse zet zijn stukken breeder op, werkt ze uit tot ze haast studies worden, is bijna onafgebroken aan het woord en steeds op jacht naar nieuwe curieuse dingen en menschen, waarvan hij dan in lange reeksen van hoofdstukken alles vertelt wat er van te zeggen is. Feith wacht meer de gelegenheid af en, biedt ze zich aan, dan gaat hij met haar op het pad en teekent in korte, frissche, rake schetsen wat hij zag.

Wat onze Nederlandsche journalisten ook bij het schrijven van zulke dingen van de meeste hunner buitenlandsche collega's onderscheidt is hun volkomen eerlijkheid en hun waarheidszin. Al mogen de phantasie en de smaak van den kunstenaar hun bij het schikken en bij de verdeeling van licht behulpzaam zijn, men behoeft niet bang te wezen, dat zij ter wille van het effect, uit mooidoenerij, der waarheid een beentje zullen lichten. En zoo heeft Jan Feith in de veertien schetsen welke, op drie na, alle in het Handelsblad verschenen zijn, dingen verteld, die èn op zichzelve èn om de wijze waarop zij verteld worden, een langer bestaan verdienen dan het ééndags- of halvedagsleven van een courant. Wat de heer Feith ons vertelt van de bevolking der kolonie van het Leger des Heils te Lunteren, van den Amsterdamschen Stadsklokkenmaker, zijn physiologie van den kiezer, de schetsjes uit de verkiezingsjacht, en vooral ook de voortreffelijke studie van het verschillend kijken van de dieren (‘Artis-studie’), het is alles journalistiek van de beste soort

Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië met medewerking van verschillende ambtenaren, geleerden en officieren, samengesteld door P.A. van der Lith en Joh. F. Snelleman. 's-Gravenhage-Leiden, Martinus Nijhoff-E.J. Brill.

Een kostelijk kerstgeschenk! De laatste aflevering van bovenstaand werk kwam het vierde en laatste deel voltooien. In ruim tien jaren

[pagina 206]
[p. 206]

is een gewichtige arbeid ten einde en tot een goed einde gebracht. Wie zich rekenschap geeft van den ontzaglijken omvang van het veld, dat hier te doorkruisen was en van de inspanning, die het moet hebben gekost om het verzamelde materiaal binnen zekere perken samen te vatten, hij zal erkennen, dat de tijd tusschen het verschijnen der eerste en der laatste aflevering verstreken niet te lang mag heeten. In elk geval - wij hebben nu onze Encyclopaedie van N.-Indië, waarop wij trotsch mogen zijn, èn omdat zij zelve een stuk kloeken nationalen gemeenschapsarbeid vertegenwoordigt, èn omdat zij een overzicht geeft van de in hoofdzaak door Nederlanders verkregen en vergaderde kennis betreffende Insulinde. Voor allen, die in land en volk daarginds in het verre Oosten belang stellen, zal de ‘Encyclopaedie van Van der Lith’ - want de naam van den overleden leidschen hooglearaar, die het werk ondernam, blijve onafscheidelijk daaraan verbonden! - een onmisbare vraagbaak zijn, gelijk zij het, in onvoltooiden toestand, voor velen reeds jaren achtereen geweest is.

Of het werk dan zonder feilen is? Wie het zou willen beweren, zeker niet de heer Snelleman, die na het overlijden van prof. Van der Lith alleen de hoofdleiding der uitgaaf voor zijn rekening had De woorden, door hem aan de laatste aflevering toegevoegd en bestemd om als voorrede het vierde deel te openen, geven blijk van zooveel zelfcritiek, dat anderer critiek daaraan geen woord heeft toe te voegen. Zij kan volstaan met dankbaar acte te nemen van de toezegging om spoedig te beginnen met de voorbereiding van een tweede uitgaaf, waarbij niets zal worden nagelaten ‘wat strekken kan om (deze nòg) hooger te doen staan dan de eerste’.

‘“De Encyclopaedie van Van der Lith” moet nu verder haar weg zoeken’ zij den heer Snelleman nagezegd. Haar op dien weg een woord van hulde mede te geven, gericht tot allen die met en na Van der Lith ter verkrijging van het thans reeds bereikte resultaat hebben gearbeid, was plicht en behoefte des harten tevens.

 

C.Th.v.D.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Conrad Th. van Deventer

  • over Nellie van Kol

  • over Jan Feith

  • over Pieter Antonie van der Lith

  • over Joh. F. Snelleman