Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 73 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 73
Afbeelding van De Gids. Jaargang 73Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 73

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (20.26 MB)

Scans (94.82 MB)

ebook (4.85 MB)

XML (4.79 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 73

(1909)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 510]
[p. 510]

Een bekroond geschrift over belastingen op het inkomen.

Jules Ingenbleek. - Impots directs et indirects sur le Revenu (La contribution personnelle en Belgique, L'Einkommensteuer en Prusse, L'Income-Tax en Angleterre). Ouvrage couronné par l'Académie Royale de Belgique.

Als het nog bewijs behoefde dat België en Nederland veel te veel van elkaar vervreemd zijn, zou het boek van den heer Ingenbleek tot dit bewijs een sprekende bijdrage leveren.

Dit boek, dat een wetenschappelijk werk wil zijn, begint met een uitvoerige bespreking van de belgische personeele belasting. Deze belasting nu wordt in België geheven krachtens een Nederlandsche wet, de wet op de personeele belasting van 28 Juni 1822; sedert de afscheiding van Nederland, kwamen er in die wet slechts wijzigingen van ondergeschikte beteekenis. De schrijver is een warm voorstander van de personeele belasting, welke hij opvat als een indirecte inkomstenbelasting; maar hij klaagt er, zeker niet ten onrechte, over dat de grondslag van de personeele belasting, gelijk deze in België geheven wordt, verouderd is. Men heeft aan de wettelijke voorschriften niet de hand kunnen houden. Zijne conclusie omtrent de belasting naar de huurwaarde, zooals België deze in de practijk kent, is dan ook niet rooskleurig. ‘De personeele belasting naar de huurwaarde is geen belasting op de huren, maar een soort van abonnements-heffing, gegrond op phantastische appreciaties. Daar de administratie geen vaste regels heeft en met te weinig macht gewapend is, moet zij op den gis handelen’ (bl. 100).

Wat natuurlijker voor een schrijver die aan de personeele belasting zoo goed gezind is, maar die tot zulk eene conclusie moet komen omtrent hetgeen er in zijn land in de practijk van is

[pagina 511]
[p. 511]

geworden; - wat natuurlijker dan dat hij zou hebben nagegaan, wat er in Nederland zelf uit diezelfde wet op de personeele belasting, welke in België nog in werking is, allengs is gegroeid? Voor een man met aanleg voor wetenschappelijk onderzoek lag dit onderzoek voor de hand. Toch zal men het te vergeefs in het werk van den heer Ingenbleek zoeken. Bij het jaar 1830 heeft de schrijver met Nederland afgerekend; wat er hier te lande met de personeele belasting na dien tijd is voorgevallen, heeft hij zelfs niet aangeroerd. Dit verzuim ontsiert niet alleen zijn boek; het brengt de waarde daarvan tot een minimum terug. Had de schrijver de lotgevallen van de personeele belasting hier te lande nagegaan, hij zou het derde gedeelte van zijn boek over ‘de hervorming van de indirecte inkomstenbelasting in België’ anders en beter geschreven hebben.

Indien de vervreemding van ons land en België - niettegenstaande de zeer te waardeeren toenaderingspogingen van de laatste jaren - niet zoo algemeen was, zou het onverklaarbaar zijn niet alleen dat een boek, grootendeels loopende over een in oorsprong Nederlandsche belasting, het onderzoek van de latere geschiedenis dezer belasting in Nederland zelf geheel vergat, maar meer nog dat een boek met zulk een cardinale vergissing door de Koninklijke Academie in België kon worden bekroond en door het Institut Solvay kon worden uitgegeven.

Belgische lezers moeten niet meenen dat dit oordeel ingegeven wordt door chauvinisme of door gekrenkte vaderlandsliefde. Ieder die de geschiedenis van onze personeele belasting kent en die leest wat de heer Ingenbleek over de hervorming van het Belgische ‘personeel’ in het midden brengt, moet er door getroffen worden hoe anders en hoeveel beter deze over de zaak zou geschreven hebben, als hij niet over het hoofd had gezien, wat hem als het ware vlak voor den neus lag.

Laat een Belgisch economist, wiens studieneiging in deze richting ligt, het maar eens probeeren. Als hij een vergelijkend onderzoek levert van de Belgische en de Nederlandsche personeele belasting zal hij met de helft van den arbeid dien de heer Ingenbleek aan zijn werk besteedde, een verhandeling kunnen geven die niet alleen uit een algemeen wetenschappelijk oogpunt veel belangrijker, maar welke tevens voor de Belgen zelf, met het oog op practische hervormingspogingen, van veel meer beteekenis is.

[pagina 512]
[p. 512]

Het boek van den heer Ingenbleek is echter niet alleen wegens dit verzuim geen wezenlijk wetenschappelijk werk. Het heeft voor een wetenschappelijk werk een nog veel ernstiger gebrek. Het is een in een wetenschappelijk kleed gestoken strijdschrift voor de personeele en tegen de inkomstenbelasting. Daardoor is het als strijdschrift veel te lang en te langdradig, als wetenschappelijk geschrift in één woord beneden peil geworden. Buiten België kan en zal het niemands belangstelling wekken; en in België zal het waarschijnlijk spoedig vergeten zijn.

Ook de tegenstelling tusschen personeele en inkomstenbelasting, waarop het heele boek van den heer Ingenbleek is gebouwd, deugt niet. Alleen dan zou deze tegenstelling juist zijn, indien personeele en inkomstenbelasting elkander uitsloten en men hier had te doen met een ‘entweder-oder’. Men bëhoeft geen beoefenaar van de wetenschap der financiën te wezen, om te weten dat het hiermede heel anders gesteld is en dat personeele en inkomstenbelasting niet alleen in theorie zeer wel gecombineerd worden kunnen, maar practisch in verschillende landen gecombineerd worden, - zij het ook niet overal onder dezelfde namen.

De schrijver verviel in de fout dezer tegenstelling door het ‘personeel’ op te vatten als een ‘impôt indirect sur le revenu’, waardoor het in zijn opvatting als tegenvoeter kwam te staan tegenover den ‘impôt direct sur le revenu’. Maar daarmede werd de opvatting van den schrijver de tegenvoeter van de werkelijkheid, zooals vrijwel alle landen die een inkomstenbelasting hebben deze te aanschouwen geeft.

Doorredeneerende van zijn onjuist uitgangspunt uit, weegt schrijver nu de personeele belasting tegenover de inkomstenbelasting af om tot de reeds terstond te bevroeden conclusie te komen dat de inkomstenbelasting voor de personeele belasting heeft te wijken

Zijn bestrijding van de inkomstenbelasting loopt langs de volgende lijnen: de inkomstenbelasting is krachtens haar aard impopulair, arbitrair en inquisitoriaal. De impopulariteit wordt slechts ter loops vermeld; de schrijver begrijpt blijkbaar zelf, dat dit argument te zwak is. Wie een belasting invoeren wil, die populair is bij alle klassen der bevolking, moet er één uitvinden die niemand treft.

Meer werk maakt schrijver dan ook van de beide andere argumenten. Hierbij werd door hem heel wat litteratuur verwerkt,

[pagina 513]
[p. 513]

maar toch weinig nieuws te voorschijn gebracht. Veel van hetgeen schrijver aanvoert bestaat in citaten van een halve eeuw geleden of van nog ouderen datum. Zijn bezwaren tegen de inkomstenbelasting demonstreert hij aan de Pruisische ‘Einkommensteuer’ eener- en aan de Engelsche ‘Income-Tax’ anderzijds.

In Pruisen staat het met de willekeur nog al vrij goed. Maar - zegt schrijver - dat komt omdat daar het inquisitoriale karakter van de inkomstenbelasting des te sterker naar voren komt. De Pruisen zijn nu eenmaal gewend zich te laten ‘massregeln’; dit geschiedt hier door de ambtenaren van den fiscus, die hen dwingen hun financieelen toestand zonder een hemd aan het lijf - laat staan een beschuttende pelsjas - te vertoonen. Dat kan in Pruisen, maar dat kan niet in een vrijheidlievend land als België.

In Engeland, welks spreekwoordelijke vrijheidsliefde ook door schrijver met glacé-handschoenen wordt behandeld, loopt het met de inquisitie zoo'n vaart niet. Maar daar is de heffing, voor zoover het niet betreft inkomsten die openlijk te controleeren zijn, dan ook zoo willekeurig mogelijk. Daarbij komt dat de groote menigte in de engelsche inkomstenbelasting niet betaalt. Deze begint voor het meerendeel der inkomens eerst bij £ 150 of f 1800.

In hetgeen schrijver tegen de Engelsche Income-Tax opmerkt ligt veel waars, en het blijft waar, al is het niet nieuw. Die belasting is geen eigenlijke inkomstenbelasting; zij drukt zeer ongelijk en haar heffing laat veel te wenschen over. Het is dan ook niet toevallig dat op het vasteland van Europa, hoewel men daar anders niet bang is staatsrechtelijke instellingen van Engeland te leenen, het voorbeeld van de Engelsche Income-Tax geen navolging vindt.

De vastelands-inkomstenbelastingen zijn van hetzelfde type dat zich hier te lande in verschillende steden uit de hoofdelijke omslagen heeft ontwikkeld.

Zij die - zooals de heer Ingenbleek doet - zich afsloven om duidelijk te maken, dat men bij een inkomstenbelasting niet achter de geheele waarheid komt, dat daarbij ontduiking mogelijk blijft, ook bij de strengste contrôle, en dat strenge maatregelen onvermijdelijk zijn om ontduiking zooveel mogelijk te beletten, loopen een open deur in. De door den heer Ingenbleek ten tooneele gevoerde optimisten die meenen, dat men maar een rechtvaardige belasting behoeft in te voeren, om de belastingplichtigen uit eigen

[pagina 514]
[p. 514]

beweging naar den ontvanger te doen vliegen, kan hij gerust in een museum van antiquiteiten opbergen.

Dat er bij een inkomstenbelasting geknoeid wordt en dat de wet middelen aan de hand doen moet om dat geknoei, voor zoover het maar eenigszins mogelijk is, tegen te gaan, betwijfelt tegenwoordig geen enkel verstandig voorstander van de inkomstenbelasting meer. Maar de bewering dat een inkomstenbelasting eigenlijk alleen passend is voor een Staat als Pruisen met een oppermachtig leger van ambtenaren, is voor een boek dat wetenschappelijk wezen wil, toch wat al te kras.

In Zwitserland bestaat de inkomstenbelasting met strenge contrôlemaatregelen in verschillende kantons; hier te lande is de inkomstenbelasting van de gemeenten uit practisch bekend geworden. Wij kennen daardoor haar deugden en haar gebreken, maar dit heeft niet weggenomen, dat de principieele strijd tegen eene algemeene rijksinkomstenbelasting vrijwel uitgestreden is. Het denkbeeld dat wij in ons belastingstelsel een rijksinkomstenbelasting hebben op te nemen, is haast gemeengoed geworden. En zou de heer Ingenbleek nu in ernst meenen dat men in België zooveel vrijheidslievender is dan in Zwitserland of hier?

Zeker, de inkomstenbelasting is geen foutlooze belasting, maar wie naar zulk een belasting zoekt, zal in dit ondermaansche zijn gading niet vinden. Toen de heer Ingenbleek eenmaal de onjuiste tegenstelling tusschen de inkomstenbelasting en de personeele belasting maakte, had hij het criterium voor een keuze anders moeten stellen. De personeele belasting, als verteringsbelasting naar uiterlijke kenmerken, heeft op de inkomstenbelasting zonder twijfel voor, dat haar toepassing gemakkelijker is overeen te brengen met de in de belastingwet neergelegde grondslagen. Bij de inkomstenbelasting is de afstand tusschen het doel der wet en hetgeen er in de uitvoering van terecht komt, grooter.

De vraag is nu: wat verdient de voorkeur, eene minder gebrekkige toepassing van een belasting naar minder juiste grondslagen of een minder volkomen toepassing van een belasting die in haar grondslagen beter en rechtvaardiger is? En dan moet, niet alleen voor een land als Pruisen, de inkomstenbelasting het van het personeel winnen.

Maar, zooals reeds werd opgemerkt, de heele tegenstelling is

[pagina 515]
[p. 515]

onjuist. Deze beide belastingen sluiten elkaar niet uit, maar behooren elkander aan te vullen. Vandaar dat, afgezien van zijn doorloopend eenzijdige en meerendeels uit de oude doos gehaalde critiek op de inkomstenbelasting, het gedeelte van het boek van den heer Ingenbleek over de hervorming van de personeele belasting belangwekkend had kunnen zijn. Waarom het dit toch niet is, gaf ik reeds aan.

Ik meen dan ook met een korte mededeeling van den inhoud van dit gedeelte van het boek te kunnen volstaan. In hoofdzaak tracht de schrijver aan te toonen dat er een in het algemeen vrijwel constante verhouding is tusschen inkomen en woninghuur. Progressie bij de belasting naar de (werkelijke) huurwaarde is dan ook niet noodig. Voor zoover de rijken meer behooren te betalen, komt dit terecht bij de grondslagen meubilair, huurwaarden en dienstboden. Alleen tegenover het groot bedrag aan accijnsen en invoerrechten is er eenige reden tot het heffen van een kleinen toeslag op de belasting naar de grondslagen huurwaarde en meubilair voor de duurdere woningen.

Als ik hier nog bijvoeg, dat schrijver eenige degressie wil voor de kleine huren en eenige rekening wil houden met de grootte van het gezin, dat hij de patentbelasting wenscht af te schaffen en het personeel tevens wil dienst laten doen als een soort bedrijfsbelasting en dat hij bij dit een en ander de mirobolante stelling verkondigt: ‘La contribution personnelle n'est-pas, en fait, un impôt personnel, mais bien un impôt réel’ (blz. 400), dan kan ieder die er belang in stelt zich eenig denkbeeld vormen van de wetenschappelijke en de practische waarde van dit boek.

Het grootendeels beschrijvend eerste gedeelte over de geschiedenis der personeele belasting tot 1830 - verreweg het beste gedeelte van het boek - is ook voor Nederlandsche lezers met historische neigingen wel de moeite waard.

Alles bijeengenomen staat het product niet in verhouding tot de moeite die er aan besteed werd. Gemeten aan den daaraan ten koste gelegden arbeidstijd is hier geen meerwaarde te voorschijn gekomen.

 

Treub.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken