Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 76 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 76
Afbeelding van De Gids. Jaargang 76Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 76

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.25 MB)

Scans (107.10 MB)

ebook (4.92 MB)

XML (4.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 76

(1912)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 401]
[p. 401]

Bibliographie.

Pieter van der Meer de Walcheren. Uit Italië. Reisindrukken. Amsterdam, W. Versluys.

Wij kenden Pieter van der Meer als den schrijver, eerst van enkele jeugdig-brutale, socialistisch-getinte, en, op voorbeeld van zijn vriend Steynen, sterk anti-roomsche romans, dan, alweer met Steynen mee, van Poe'sche, doch bij hem nogal goedig uitvallende, luguberigheden. Nu is Pieter van der Meer de Walcheren (zoo heet hij op reis....) in Italië geweest, en hij is ervan weergekeerd met een terloopsch woord over Michel Angiolo en Rafaël, en.... dwépend met den Paus. Een met kinderlijke ophemeling beschreven plechtigheid in den Sint Pieter is de apotheose van het boek. De antieke beelden van het Vatikaan en het Nationale Museum ‘ontroeren (hem) niet’, erkent hij zelf, ja, zij ‘laten (hem) volmaakt onverschillig’. Wat hij van Rome meebrengt, dat is de gedachte aan den Paus en de pieuze waardeering van enkele oude kerkjes (ze zíjn mooi) en van enkele oud-christelijke mozaïeken (waarvan hij de állermooiste, meen ik, niet gezien heeft).

Dit alles is wel een klein beetje zielig. En het boek, dat voelt ge al wel, heeft volstrekt geen waarde als kunst-historisch of -critisch werk, en zelfs niet als causerie over kunst; hoeveel moeite de schrijver zich ook gegeven heeft, zich van historie en kunst beiden terdege op de hoogte te stellen.

En toch is dit een beminnelijk boek, en Pieter van der Meer een uitermate goede en trouwhartige vriend, ernstig en gevoelig en zelden sentimenteel. Het ware te wenschen, dat alle Heeren en Dames, die Italië bezochten, het deden in zoo een móóie zielsgesteldheid.

Aan die warmte, aan zijn ontvankelijkheid o.a. voor stemming en licht en atmosfeer, dankt het boek menige leesbare, soms

[pagina 402]
[p. 402]

bijna mooie bladzijde. Doch om de kunst van Hellas en Rome, van Middeleeuwen en Renaissance te omvatten, is nog iets ànders noodig. De schrijver is daartoe te weinig ruim van geest, te bevooroordeeld. Hij wil van geen kunst weten dan die hem een innige vroomheid te gevoelen geeft. En ten slotte heeft hij maar één afgod: Giotto. Hier ziet gij hem in zijn zwakheid en in zijn kracht tegelijk. Wij hebben niet te doen met een Angelico- of een Botticelli-hystericus (zulke lieden, het spreekt vanzelf, begrijpen nòch Botticelli nòch Angelico!) - Van der Meer, al begrijpt ook hij, naar mij voorkomen wil, zijn lievelings-meester niet geheel, toont zijn ernst en zijn onweeklijkheid aan, met boven allen den machtigen Giótto te vereeren.

Is dit ‘Uit Italië’ dus wel allerminst een leerzaam boek - heel wat z.g. leerzame boeken (en ach! die leerzaamheid van compilatie-werk ‘zonder fouten’!) heb ik met minder genoegen gelezen dan de ‘reisindrukken’ van dezen te spoedig zich gansch onderwerpenden, maar eerlijken en gevoeligen man.

Een groot aantal, deels zeer wel geslaagde, plaatjes komen het boek ten goede.

C.S.

Voor twee levens, door Anna van Gogh-Kaulbach. L.J. Veen. Amsterdam.

Er was eens, op een afgelegen Geldersch dorp, een wat oppervlakkige, behaagzieke en nogal kribbige Mevrouw, die getrouwd was met den notaris van het oord. De notaris, volgens de schrijfster nogal ‘slap in al zijn gevoelens’, zat natuurlijk bij zijn vrouw onder de plak.

Maar deze twee menschen nu hadden een dochter, die een ‘artiste’ was, een schilderes.

Ze hadden ook een zoon, een ‘goede, gulle jongen’, zonder meer, maar die zoon had weer een vriend, die een geniáál musicus was, al begreep Frans, de bollebuis, ook niets, volgens de schrijfster alweer, van Rudolfs onrustige, zoekende kunstenaarsnatuur.

Ik nu echter begrijp van deze heele constellatie van ‘roman-figuren’ niet bijster veel. Waarom in 's hemels naam hebben die bekrompen-coquette Mevrouw Warstek en die goeie notaris Warstek een dochter-met-een-Levensdoel, dat nog wel ‘haar Kunst’ is? En wat verschafte aan den besten Frans, die zich in 't eerste hoofdstuk al met de allerbanaalst-frivole (volgens de schrijfster altijd) Lina engageert, de vriendschap van dien virtuoos

[pagina 403]
[p. 403]

en componist Ru? Gij gelooft dat allemaal zoo grif maar niet? Ik evenmin.

Doch, eenmaal die bokkesprongen van natuur en leven aanvaard, - heeft de schrijfster ons verder deze Ada als een groote of zelfs maar als een werkelijke kunstenares doen gevoelen? O, al die zoogenaamde geniale beeldhouwers en schilderessen, waarvan onze en zoovele andere litteraturen gewemeld hebben en nog wemelen...

Ada, volgens het recept, vecht zich vrij uit het conventioneele ouderlijk huis ('t geen nogal mak van stapel loopt, in één avondgesprekje, met toezegging van een flink maandgeld), ze gaat in Amsterdam wonen (leiding of zoo zoekt ze schijnbaar niet meer, ze is ook al 21!); volgens het recept voor alle ware artisten, werkt ze altijd, is altijd ontevreden en wanhoopt altijd, er te komen; ze exposeert en verkoopt dadelijk twee doeken. Ze gaat zelfs een vrij huwelijk aan met Ru en heeft vrije opvattingen over alle verhoudingen.

Maar, och arme, in den grond der zaak is Ada... een Geldersch kostschoolmeisje met niet veel temperament, zoo een ‘ernstige’, die voor drie kwart altijd een bakvisch blijft.

Haar ‘man’ Ru, na een kunstreis vol triomfen in 't buitenland, wordt thuis verwacht. Vóór de afreis was de stemming niet al te rooskleurig geweest, - en geen wonder, met een vrouw, die tusschen zich en 's minnaars liefkoozingen altijd palet en penseelen ophoudt! - Een derde, Loes, met wie Ru later het ware geluk gaat vinden, moet op de gedachte komen, de kamer van den terugkeerende met bloemen te versieren.

Ru: ‘Wat een pracht van bloemen!’ bewonderde hij. ‘Heb jij die hier gebracht?’

‘Ja...’ Ze aarzelde even. ‘Met Loes’.

‘O!... was 't een idee van haar?’

Ada zweeg even. ‘Ja’, antwoordde ze toen moeilijk, ‘maar ik deed direct mee’.

Is dat geen geniale vondst om een bakvisch te teekenen?

De auteurs, die het bestaan, ‘groote artisten’ in hun werken uit te beelden, stellen zichzelven een gevaarlijken toets-steen.

Maar ik hield, na ‘Moeder’ en ‘Getijden’, Mevrouw Kaulbach toch in elk geval voor een ‘ernstige’ artiste.

Zijn er nu werkelijk nòg geen ‘romannetjes’ genoeg?

 

C.S.

[pagina 404]
[p. 404]

Felix Timmermans en Frans Thiry. Bagijnhof-sproken. Keurboekjes der Maatsch. v. Goede en Goedk. Lectuur. Amsterdam.

Als de honderdduizend Bagijntjes-van-alle-gezindten, die de bovenhuizen en de benedenhuizen van Hollands steden bewonen, deze ‘Bagijnhof-sproken’ lazen, zouden ze, den bril op 't voorhoofd geschoven, of wel bits over hun knijpertje loerend, vragen ‘wat dit nu toch weer voor rare en akelige verhaaltjes zijn’.

En werkelijk, ze zijn heel akelig en raar, de Bagijnhof-sproken van Felix Timmermans en Frans Thiry. En allerverschrikkelijkst aardig.

Maar, al moet ik het, volgens de schrijvers, ‘mijnen neuze wijten’, ik ruik niet al te veel van den ‘aangenamen meloenengeur’, die ‘een doode heilige’ als een Bagijnhof heeft, en dien de schrijvers ‘heel devoot’ in dit boeksken hebben neergelegd.

Zíen echter doe ik een heeleboel, zóó karakteristiek en raak geteekend vóór mij, dat ik zeker weet, het niet weer te zullen vergeten. Ik zie de exquise griezel-vertooning uit de Gothische letters der ‘Bekoring van Sint-Antonius’ opdansen; ik zie de bange best Cicielken hangen aan het zwengelend klokketouw, dat ze niet los kan laten en niet meer meester is.

Het is werkelijk voortreffelijk, het is voortreffelijk als de teekeningen van Rackham. Doch zooals diens zwierige fantasie, hoe kranig ook en fijn, voor mij den geur mist van... Shakespeare, dien hij verlucht, - zoo mis ik dikwijls den meloenschen heiligen-geur in dit jolig knapknetterend spook-gedoe, dat voor ‘honderdduizend kwezels’ een voorproefje mocht zijn van het ‘Vagevuur’, waartoe volgens een oud Vlaamsch liedje Lucifer zelf hen doemt.

C.S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Carel Scharten

  • over Pieter van der Meer de Walcheren

  • over Anna van Gogh-Kaulbach

  • over Felix Timmermans