Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 79 (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 79
Afbeelding van De Gids. Jaargang 79Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 79

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.60 MB)

Scans (103.45 MB)

ebook (5.39 MB)

XML (4.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 79

(1915)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 372]
[p. 372]

Bibliographie.

Dante's Mystische Reis door Dr. D.J. Bierens de Haan, Amsterdam. S.L. van Looy 1914.

De roem der grootste dichtwerken bestaat behalve in een gerucht, vooral in een bewondering, waarmee de dichter zelf maar matig tevree zou zijn geweest. Want ook van de oprechte bewonderaars zijn maar enkelen kenners, voor het geheele gedicht, en brokken, tooneelen, regels, die zijn het welke zij lief hebben en om welke zij den dichter tot een van hun grooten verheffen, maar de dichter zelve legde zijn ziel in het geheele werk, en het was wel niet zijn bedoeling om naar enkele brokken bewonderd te worden.

Is deze loop van zaken zoo bevreemdend? De voor poëzie gevoelige leek leest om te genieten en hij wil veel lezen, maar van alle dichters een studie maken, dat kan hij niet en een levensstudie nog veel minder. Ook acht hij, en niet zonder reden, zijn wijze van lezen de ware, want hij vindt het van zelf sprekend dat ook aan de grootste dichters een tijdelijke kant is en zelfs zij met een groot deel voor den tijdgenoot enkel van waarde, met het kleinste voor de eeuwen van blijvende beteekenis zijn. Hij noemt Milton er niet minder om, wijl hij bij het dichten van zijn Paradise Lost onder den invloed was van zijn eigen tijd, doch beschouwt het juist als een bewijs van Miltons grootheid, dat er nog zooveel voor den nakomenden afviel. Juist die brokken en tooneelen en regels zijn het, waarin de dichter voor de eeuwigheid schiep, en het geheel blijve overgelaten aan de geleerden, die een levensstudie willen maken, maar dan niet enkel hun gemoed doch ook hun hoofd er bij halen, om met moeite te herbouwen, wat voor dichter en tijdgenoot van zelf sprak.

Zal men dezen leeken zeggen dat zij dan ook den poëet nooit verstaan zullen en tot hun eind in wanbegrijpen over hem

[pagina 373]
[p. 373]

leven? Zij zullen antwoorden: genieten zooals zij het doen, is de beste wijze van verstaan en ook de grootste geleerde loopt met al zijn kennis gevaar geleerdheid voor kunstgenot aan te zien en de ware beteekenis van den dichter te miskennen, wijl hij gevoelen door denken en aandoening door weten vervangt.

Maar zulken lezers zij het werkje van Dr. Bierens de Haan over Dante's Commedia ten sterkste aanbevolen om te leeren, dat ook een voor poëzie gevoelig man geleerde, en de uitkomsten van zijn onderzoek ook voor het gemoed en de kunst van groote waarde zijn kunnen. Hier zal men niet de lezers van de Hel voor de onnoozele halzen aanzien, tot welke de schrijver hen schijnt te verklaren, want lang niet dom lijken zij die de Hel bewonderen, al was het maar alleen om Francesca en Ugolino, maar dankbaar, zeer dankbaar mogen de zulken niettemin zijn aan Dr. B.d.H., dat hij hun zoo schoon de beteekenis wijst van de andere groote deelen der Commedia en den Dante van het geheel in zijn geweldige taak zoo groot, en juist als dichter van het geheel, zoo groot-menschelijk weet voor te stellen.

Want inderdaad, voor den gewonen lezer is Dante de man van de Hel, die om dat deel van zijn werk onsterfelijk heeten moet, terwijl de andere deelen voor zijn tijdgenooten wellicht van belang waren, maar aan ons nieuweren weinig meer schenken, al geven zij nog zoo schoone verzen, wijl de denkwijze verouderd is en Dante opgaat in bespiegelingen en visioenen zelfs, die maar bij uitzondering voor onzen tijd wat beteekenen. Niemand wellicht heeft meer dan Dante geleden onder de leekenbehandeling van zijn gedicht, en het mag een weldaad heeten zoo er iemand komt, die het leekenoordeel recht zet, als die poging zulk een schoon beeld van den dichter oplevert.

Het is het beeld van een heldenziel, die in zijn zucht naar een groote opvatting van het leven, uitgaande van een reeds schoon doch zeker niet zeldzaam gevoel, de eerbiedige liefde voor een vrouw, dat gevoel omzet in een verlangen om de geheelen Kosmos te begrijpen in de harmonie zijner krachten en de bewondering voor de onophoudelijke werking der kracht, en die bij zijn pogingen om dieper in die bewondering door te dringen, zijn eigen zieleleven omtoovert in een steeds hooger stijgende opklimming boven het alledaagsche, en een steeds strenger reiniging van het kleine in zijn eigen gemoed onderneemt. Dit groote plan, dat men waarlijk niet voor Dante's tijd alleen van beteekenis noemen kan, ligt aan het gansche gedicht ten grondslag, en wat het tijdelijke schijnt, het is slechts een door Dante zelf als uitingswijze opgevatte inkleeding van symbolischen zin.

[pagina 374]
[p. 374]

Met anderen mag Dr. Bierens de Haan er over strijden of deze opvatting de ware is, hier omschrijft men ze enkel; de Hel, de Loutering, het Paradijs zijn voor dezen verklaarder enkel symboliseeringen van Dante's eigen gemoed in verschillende levensstaten, of liever symboliseeringen van de staten welke hij in zijn verbeelding voor zich zelf en andere menschen deels onontkoombaar, deels bereikbaar of althans voor een ieder na te streven achtte: het is niet eenmaal de hoofdzaak of deze opvatting de eenig ware is, maar dat men de Commedia zoo opvatten kan, dat is het merkwaardige.

De belangstelling in Dante nam in de latere jaren bij ons toe, en het is te voorzien dat Dr. B. de H. met deze schoone studie velen aan zich verplichten zal.

Ch. M.v.D.

De voornaamste huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, alsmede hunne eigenaars of bewoners in vroeger eeuwen. Aanteekeningen uit de Bossche schepen-protocollen, loopende van 1500 tot 1810, door Jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt. 3e deel. Uitgave van het provinciaal genootschap van kunsten en wetenschappen in Noord-Brabant.

Bij enkele gebouwen spreken de steenen een zóó duidelijke taal, dat toelichting overbodig is. Maar in vele gevallen is meer noodig om de belangstelling gaande te maken, en de oude huizingen voor ons te doen leven. Wij moeten weten wat er met het bouwwerk in den loop der tijden is geschied, wie het bewoonden en welke de lotgevallen waren der bewoners.

Vooral is zulks noodig in een stad als 's-Hertogenbosch. Zelfs de schrijver van bovengenoemd werk ziet geen kans de banaliteit dezer eerwaardige veste te verbloemen. ‘De oud-hollandsche gevels, die in de 17e en 18e eeuw in den Bosch in de plaats van de houten gevels gekomen waren en aan de straten der stad nog een vrij aardig aanzien gaven, zijn in de laatste 40 jaren bijna alle afgebroken door Bossche metselaarsbazen, die het de hoogste uiting van kunstgevoel achtten om de fraaie ingevoegde, vaak met zandsteen versierde trapgevels van baksteen te veranderen in rechthoekige gevels, voorzien van een rechte gootlijst en besmeerd met portland-cement.’

En dit in de stad onzer mooiste cathedraal! Waarlijk, wel een bewijs, dat zien alléén de oogen niet opent voor schoonheid.

Toch is de Hertogstad niet geheel zonder bekoring. Daartoe is echter niet naar omhoog te zien, doch omlaag. Naar waar de voetingen der huizen zich spiegelen in de grillig kronkelende

[pagina 375]
[p. 375]

wateren, welke in zoo grooten getale de oude veste doorsnijden. Die walkanten, die overwulvingen getuigen nog van den ouden tijd en bieden menig schilderachtig gezichtspunt, gelijk ook enkele der in het werk opgenomen lichtbeelden bewijzen.

Ook blijkt uit die platen dat nog hier en daar een aardig bouwsel aan de moderniseering is ontsnapt. Zoo de ingang van den Heerenkelder op de Papenkeelst. Dat dit woord niet misleide! Die kelder is meer dan een verwulft: een heel gebouw! Een feestgebouw! De bouwheeren der Kanunniken van St.-Jan, waren fijnproevers. Wat nu baat een welgevulde wijnkelder zonder proeflokaal? Jammer slechts, dat de geestelijke heeren niet genegen waren den magistraat te geven, wat des magistraats is. Zij weigerden den stedelijken accijns te betalen over den wijn, opgeslagen in dien kelder. 't Ging hard tegen hard. Eindelijk werden zelfs de kerkdeuren gesloten. Van 19 Maart 1516 tot Witten Donderdag daaropvolgende werd aldus de mis bediend, ‘ende men communiceerde niet voor Paeschavonds des jaers 1517’ Op verzoek van de stad legde de graaf van Nassau vijftig of zestig ruiters in de huizen der Kanunniken, die alles opensmeten ‘etende en drinkende dach ende nacht.’

Dat het hier inderdaad niet ging om luttele kannen wijns, bewijst het ten slotte tot stand gekomen vergelijk, waarbij bepaald werd dat de Heeren van 't kapittel vrijdom van accijns zouden genieten over 's jaars veertig voeder wijn en twaalf honderd tonnen bier!!

Niet uitermate is de schrijver ingenomen met het gedrag dezer geestelijke heeren. Helaas, hij heeft uit schepen-protocollen en andere onuitgegeven bronnen nog meer leelijks te vertellen zoowel van katholieken als van protestanten. Want de heer Van Sasse van Ysselt is volkomen onpartijdig in zijn lof en in zijn blaam.

Dat Den Bosch een grensstad was en geregeerd werd van Holland uit, blijkt uit haast elke bladzijde. Doch juist daardoor is deze geschiedenis der Bossche huizen niet enkel van belang voor Brabantsche geslachten. Menig volbloed Hollandsch geslacht zal in dit geduldwerk - thans tot een goed einde gebracht - een stuk familiegeschiedenis vinden. Maar ook nog op andere wijze kan deze arbeid nut brengen. Thans is het mogelijk een bouwkundige beschrijving der stad samen te stellen, waarin de steenen spreken kunnen. Moge weldra eenig Bosschenaar tot zulk een beschrijving overgaan! De stad is het door gesteldheid en ligging ten volle waard.

R.T.N.

[pagina 376]
[p. 376]

Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst. Deel II, de provincie Zuid-Holland. Opgemaakt en uitgegeven door de Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris en eene beschrijving van de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst. Utrecht, A. Oosthoek. 1915.

Zoovele schilderachtige huizen en statige poorten heeft de Nederlandsche schoonmaak- en opredderingsijver weggevaagd, dat men zich wel eens afvraagt of het der moeite waard was eene Commissie met zóó monumentalen titel te benoemen, ten einde de schamele overblijfsels te catalogiseeren ? Onwillekeurig herinnert dit aan Swift's knierijm, te Dublin vervaardigd tijdens Ierland's diepste vernedering:

 
Behold a proof of Irish sense!
 
Here Irish wit is seen!
 
When nothing is left, that's worth defence,
 
They built a magazine.

Toch ware zóó te oordeelen, onbillijk. De Zuid-Hollandsche lijst bewijst dat nog veel in steden en dorpen te genieten valt van oud-schoon. Doch men moet ter dege speuren, en daarom is zoo'n overzicht van veel belang voor niet te snel tuffende automobilisten, wielrijders en wandelaars. Zoowel het inwendige als het uitwendige der gebouwen wordt kortelijk beschreven, en daarbij aangegeven het tijdperk van ontstaan.

Vooral dit laatste is ten zeerste geschikt om de belangstelling op te wekken van den niet bouwkundig geschoolde. En juist hierop komt het aan! Heemschut moge donderen en bliksemen, architecten-vereenigingen hemelhoog hare verontwaardiging uitschreeuwen, schoonheidscommissies kluisters smeden, Jan Publiek zal eerst dan den moker neerleggen, als Jan zelf heeft leeren zien en waardeeren. Geen dwang, geen ‘einschüchtern’ kan baat geven. Ons volk is een volk van boter. Wie het te hard knijpt, dien glijdt het door de vingers. Dat ondervond reeds Alva!

Den leek nader te brengen tot de kunst, zoodat Heemschut uitga - niet van den buitenstaander - doch van den eigenaar; zie daar de ware taak der deskundigen. Dit algemeene overzicht, spotgoedkoop (f 1.25 voor 486 bladzijden kwarto!), kan hiertoe ten zeerste bijdragen. Men schaffe het zich dus aan, en doorbladere die lijst, aleer zich op 't pad te begeven. Die medenemen kan men, helaas, niet. Het boek is op te zwaar papier gedrukt. Doch ieder zal wat van zijne gading vinden in dit werk, dat naar voorhistorische, Germaansche, Romeinsche en Frankische oudheden snuffelt, bij alle bruggen, grenssteenen, schamppalen en pompen stilstaat en geen enkelen gevel onvermeld laat, welke het vermelden waard is.

R.T.N.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Ch.M. van Deventer

  • R.P.J. Tutein Nolthenius

  • over J.D. Bierens de Haan

  • over A.F.O. van Sasse van Ysselt