Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 81 (1917)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 81
Afbeelding van De Gids. Jaargang 81Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 81

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.94 MB)

Scans (78.69 MB)

ebook (4.84 MB)

XML (4.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 81

(1917)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 567]
[p. 567]

Bibliographie.

Koloniale Studiën. - Tijdschrift van de Vereeniging voor studie van koloniaal-maatschappelijke vraagstukken. - Redactie: Mr. A.B. Cohen Stuart, Dr. P.J.S. Cramer, D.M.G. Koch en S. Koperberg. - Buitenzorg, 1916. - No. 1-2.

Het warmt het hart, uit deze jammertijden zelf, die, met den dag meer, tijden worden van de nijpendste zorg ook voor Nederland, de teekenen te zien opkomen dat wij geen stervende natie zijn.

De gemeenschap met Indië is bedreigd; in het gunstigste geval zal zij schromelijk vertraagd blijken. Welke afleveringen zijn ginds op deze dubbele eerste wellicht al weder gevolgd? Wij weten het niet; zullen het misschien in geruimen tijd niet weten. In ieder geval, deze eerste te hebben kunnen voortbrengen zal een eeretitel blijven voor de Nederlandsche koloniale maatschappij.

Het was noodig dat deze spreken ging. De tijd is voorbij, dat koloniale vraagstukken met name in Nederland aan de orde kunnen of behooren te komen. Wij denken, in een nabije toekomst, hoofdzakelijk Indië de bevoegdheid toe, te oordeelen over Indië's belangen. Hoe welkom is nu elk nieuw bewijs, dat Indië tot het uitoefenen van zoodanige bevoegdheid inderdaad is gerijpt. ‘Over geheel ons land,’ zegt de redactie, ‘zijn de werkers verspreid, die aan de oplossing van maatschappelijke en economische problemen arbeiden,’ en de aflevering zelve bewaarheidt die verzekering.

In één opzicht stelt zij nog te leur: het ware te wenschen geweest, dat in dit, als manifest bedoelde proefstuk, geestelijke arbeid van het inlandsch element ruimer vertegenwoordigd hadde kunnen zijn. Toeval of niet? Eene lijst van 115 toekomstige medewerkers vermeldt 11 Inlanders; eene verhouding

[pagina 568]
[p. 568]

weinig gunstiger dan die in deze aflevering zelve, van welker 13 artikelen er één door een Inlander is geschreven. Bij liefdoenerij tegenover onvolkomen praestatiën harer leden heeft voorzeker de inlandsche maatschappij geen belang, en mijne opmerking bedoelt volstrekt niet te critiseeren wat buiten het gebied mijner beoordeeling valt. Als het zóó nog is, beteekent dit zeer vermoedelijk dat het voorshands nog niet anders zijn kan.

Weinig tijdschriften op maatschappelijk of economisch gebied, in Nederland verschijnende, boden ooit op 165 bladzijden zooveel lezenswaardigs aan als deze aflevering, die onze aandacht vestigt op het coöperatievraagstuk voor Inlanders (J.H. Boeke), op reorganisatie der indische kamers van koophandel (D.M.G. Koch), op de balanscijfers der Javasche Bank (Mr. J. Gerritzen), op de associatie-politiek (H. 's Jacob), op de voordeelen van erfelijk individueel grondbezit voor den Inlander (Oetojo), op de indische begrooting voor 1917 (G.J. Gerke), op de instelling van den Volksraad (Mr. A.B. Cohen Stuart), op de prauwvaart van Celebes (L. van Vuuren), de gezondmaking van Cheribon (J.J. van Lonkhuizen), het woningvraagstuk (Mr. I. Hen), het lot der in Nederland verblijvende inlandsche bedienden (A. Mühlenfeld), het bodemcongres te Djokja (M.), de (als bijlage bij het jaarverslag van de inspectie der landelijke inkomsten gevoegde) economische kaart van Java en Madoera (V.M.). Niet dat deze schrijvers knappere koppen zouden zijn of over een beter versneden pen beschikken dan de economisten in patria, maar zij schrijven over behoeften eener maatschappij die zich in snellen groei bevindt, en dit feit alleen, de ruimte der perspectieven die daardoor onophoudelijk worden geopend, neemt dadelijk de aandacht gevangen en laat haar niet meer los. Het geschrift, als geheel, behoort tot de opwekkendste bioscoopvoorstellingen, die het den Nederlander, aan zijne schrijftafel gezeten, gegeven kan zijn geweest in de jongste tijden te genieten. De Gids verzoekt bij dezen de baker, het jonge zusje haar welkom op de vóór, tijdens en sedert van Alphen gebruikelijke wijze te mogen toebrengen.

C.

Maurice Allem, Anthologie poétique française du XVIe siècle. Paris, Garnier, 2 dln.

Er was een tijd dat de geschiedenis der Franse letterkunde aanving met de XVIIe eeuw; na 1870 is men ijverig begonnen met de studie der Middeleeuwse letteren, maar deze bleef gescheiden van die der XVIIe en der volgende eeuwen: andere werkers, andere handboeken. Eerst betrekkelik kort geleden

[pagina 569]
[p. 569]

heeft men de gaping aangevuld door ook de XVIe eeuw wetenschappelik te bestuderen, en tegenwoordig is er geen gedeelte der Franse litteratuur dat met meer ernst en meer geestdrift wordt beoefend dan juist de eeuw van Rabelais en van Montaigne.

De hoofdverdienste van de bloemlezing die wij onder de aandacht van de Gidslezers willen brengen is, dat zij een ruime plaats geeft aan de ‘dii minores.’ Bij de lezing der werken van Ronsard en de andere grote dichters, stuit men telkens, in gedichten, opdrachten of in de biografieën, op namen van letterkundigen die, blijkens hetgeen wij over hen lezen, in hun tijd een zekere reputatie hebben gehad, en wier werken nooit herdrukt en, behalve in grote bibliotheken, moeielik te bereiken zijn. Ik stel mij nu voor dat het bijvoorbeeld voor hen die Le Voyage d'Arcueil van Ronsard hebben gelezen, waarin hij een jongeluispartijtje in de omstreken van Parijs beschrijft, aangenaam moet wezen, door deze bloemlezing, met de kameraden van Ronsard nader kennis te maken. Sommigen waren geen vreemdelingen voor hen: du Bellay, Baïf; maar Dorat was voor de meesten slechts een naam, en zijn ‘voix sacrée’ hadden zij nog niet gehoord; van Nicolas Denizot kenden zij eigenlik alleen het anagram ‘le Conte d'Alsinois’, en Rapin en Jamyn hadden al evenmin enige werkelikheid voor hen. Zo hadden velen de naam van Pierre de Brach ontmoet in verband met Montaigne; niet weinigen ook kenden de treurspelen van Jodelle, van Grévin, de biografieën van Scévole de Sainte-Marthe, maar hun gedichten, waar zouden zij die hebben gevonden behalve in enkele zeldzame uitgaven?

Doch ook meer-dan-halfbekenden zal men in deze bloemlezing gaarne aantreffen: dichters en dichteressen van de school van Lyon, Mellin de Saint-Gelais, die het sonnet uit Italië invoerde, de Magny, en zovele anderen.

En aan de allergrootsten is de plaats gegeven die hun toekomt. Zodat deze bundel, waarin - het zij voor de kuriositeit vermeld - gedichten voorkomen van vier vorsten (Frans I, Hendrik II, Karel IX en Hendrik IV) en één vorstin (Maria Stuart), biezonder geschikt is voor hen die zich van de aard en de rijkdom der Franse letterkunde van de XVIe eeuw een denkbeeld willen maken. Een goede inleiding staat aan het hoofd, van elke dichter wordt een korte en zakelike biografie gegeven, en de spelling der gedichten is gemoderniseerd.

 

S.d.G.

[pagina 570]
[p. 570]

De vrouwenbeweging en vrouwenarbeid. Eene studie over de hervorming van de gezinstaak der vrouw, door mr. B.J.F. Steinmetz. Bussum, C.A.J. van Dishoeck. 1916.

‘Mijne beschouwing over het koopen - zegt de schrijver op bl. 158 - is verward en onsamenhangend. Het zoo belangrijke onderwerp had een betere verhandeling verdiend’. Dan vraagt zich de lezer af, wat zin het had, niettemin dit boek van ruim 200 bladzijden op de pers te leggen, deze ‘studie over de hervorming van de gezinstaak der vrouw’, van welke taak mr. Steinmetz (B.J.F., een enkele maal in polemiek met prof. mr. S.R.) niet ten onrechte het zwaartepunt in de taak der huisvrouw als opvoedster en als koopster gelegen ziet. Maar hij doet zichzelven onrecht met deze uitspraak aan. Niet dat verwarring in dit boek zou ontbreken en nergens de samenhang zoek zijn. Zijn polemiek tegen allerhande feminisme is aan deze euvelen niet ontsnapt en zonder schade had zij achterwege kunnen blijven of aanmerkelijk zijn bekort. Maar juist wat hij over de gezinstaak der vrouw en de hervorming van deze zegt, lijdt aan dit kwaad het minst, is de gave en goede kern van het overigens veel te omslachtig geschrift.

De inleiding al dadelijk is onnoodig zwaar en grootscheepsch. Wat doet het er toe, voor een beschouwing over de gezinstaak der vrouw, of de beschouwer al dan niet de opvatting deelt, dat de economie enkel met de stoffelijke welvaart der menschen te maken heeft? Wij weten nu, dat deze mr. Steinmetz als economisch handelen aanmerkt ‘elk bewust menschelijk handelen, dat wordt gespannen tusschen den menschelijken wil en de realiseering van dien wil’ en dat zijns inziens ‘de economie de wetenschap is, die dit handelen als zoodanig naar zijn aard en onderling verband bestudeert’. Een economische handeling dus bijvoorbeeld de ‘bewust menschelijke’ wandeling naar buiten op een zomerochtend, ‘gespannen’ tusschen des wandelaars ‘wil’ om den leeuwerik te beluisteren ‘en de realiseering van dien wil’. Afgezien van de vóórs en tegens dezer ruime opvatting, wat nut heeft hier ter plaatse haar (nauwelijks gemotiveerde) verkondiging? Dat van een aanloop tot deze onbeholpen gestelde geleerdheid: ‘voor deze studie is het economisch d.i. het bewusthandelensmoment, als denkobject in het huishouden gekozen’? Och kom, wie als deze schrijver frissche en gezonde dingen te zeggen heeft over de uitnemende belangrijkheid van de huisvrouw als opvoedster en als bestierster van het huishouden, bereikt met het laten vooropgaan van deze wetenschappelijkheid in paradepas alleen, dat de niet geleerde vrouwen (die naar des schrijvers

[pagina 571]
[p. 571]

hart) al op bl. II van de Inleiding worden geërgerd en van verder lezen afgeschrikt en dat enkel de blauwkousen (zijn nachtmerries) verder lezen, om dan in hoofdstuk II op háár beurt te worden geërgerd en afgeschrikt.

Had mr. B.J.F. Steinmetz zich ertoe bepaald, zijn tweede hoofdstuk als brochure uittegeven, d.w.z. met een forschen ruk de huisvrouw, de gemoderniseerde, de wèl-voorbereide opvoedster van kinderen en koopster van huishoudbenoodigdheden, te plaatsen op het voetstuk dat zij verdient, in stede van rechts en links haar te flankeeren met beelden van vrouwen zooals zij, meent hij, niet mogen en moeten zijn, hij zou de aandacht zijner lezers hebben geconcentreerd op dat wat hij in de voornaamste plaats te zeggen had. Thans leidt hij die aandacht aanhoudend en onnoodig af.

Onnoodig. Al wat hij zegt, en goed zegt, over wenschelijke hervormingen in de gezinstaak der vrouw, laat zich denken naast en te midden van allerhande feminisme, waarvan het overigens er niets toe doet of het den heer Steinmetz sympathiek is of niet. De toekomst zal het heden gelijken: zij zal kennen de huismoeder (en dan liefst de zoo goed mogelijke huismoeder, die zich moge inspireeren op Steinmetz' tweede hoofdstuk) en zij zal kennen de vrouwen, die niet, nog niet, of niet meer, huisvrouwen zijn, maar uit bedrijfsarbeid moeten leven. Het zal voor deze laatste soort vrouwen gewenscht en voor de maatschappij, die ze te voeden heeft, van voordeel zijn, zoo ook zij voor hare, niet huishoudelijke, werkzaamheden zoo goed mogelijk zijn toegerust.

De heer Steinmetz is wel zoo goed, het vrouwenkiesrecht te willen toestaan. Maar dan zal, als de democratie van mannen en vrouwen samen de wetgeving in handen zal hebben en daardoor haar, noch onbeperkten, noch onbeteekenenden, invloed kan uitoefenen op het maatschappelijk leven, de rest op den duur zich wel schikken zooals de belangen der gemeenschap dit zullen vorderen. Hoe precies, wie zal het voorspellen? Allicht met onbeperkte toelating van vrouwenarbeid evenmin als de mannenarbeid zonder reglementeering kan worden gelaten.

Maar dit raakt, zal de heer Steinmetz zeggen, het leven der arbeidsters, terwijl ik het opzettelijk bij uitsluiting over de ‘burgerlijke’ vrouwen had. Maar ook voor dit vraagstuk van den ‘dames’-arbeid moet gelden hetzelfde uitgangspunt, dat maatschappelijke gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen nog iets anders dan gelijkheid is en dat recht en rede alleen dan zullen worden betracht, zoo de ongelijkheid van beide geslachten in het oog wordt gehouden; doch tevens, dat die ontwikkeling,

[pagina 572]
[p. 572]

waartoe men van nature bestemd en geschikt is, het best in vrijheid zich toont. Geen staketsels, dan waarvan het algemeen belang zich laat bewijzen! Dan vindt dit algemeen belang zijn eigen weg.

Men zal in die toekomst vergeten zijn, wat deze schrijver tegen het feminisme van zijn dagen fulmineerde. En zoo niet, men zal het hem willen vergeven. Want voor het huisbijbeltje van de huisvrouw der toekomst bevat zijn tweede hoofdstuk vele en goede elementen.

v.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • H.T. Colenbrander

  • J.J. Salverda de Grave

  • D. van Blom

  • over Abraham Benjamin Cohen Stuart

  • over D.M.G. Koch

  • over Samuel Koperberg

  • over B.J.F. Steinmetz