Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 99 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 99
Afbeelding van De Gids. Jaargang 99Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 99

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.02 MB)

Scans (68.30 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (3.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 99

(1935)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 137]
[p. 137]

Stemmen uit de redactie

Ik had een wapenbroeder...

- Het is sedert den oorlog in Duitschland min of meer gewoonte geworden, bij turnfeesten en begrafenissen het lied ‘Ich hatt' einen Kameraden...’ ten gehoore te brengen. Dat is in Duitsche spheer zeer aannemelijk: het is een goed volkslied en het was, vooral kort na den oorlog, ook wel zeer toepasselijk. De mannen, die het toen zongen, hadden werkelijk allemaal ook wapenbroeders gehad, die zij voor hun oogen om het leven hadden zien komen en misschien niet eens altijd op zoo serene wijze al het in het lied toegaat.

Wat voor Duitschland past, is volgens de opvattingen van de N.S.B. ook voor Holland geschikt. Zij heeft zich dus o.m. ook van het kameradenlied meester gemaakt en laat het bij feestelijke gelegenheden in Hollandsche vertaling uitvoeren. Dat maakt den echten Hollander al wat kregelig: Duitsche volksliederen laten zich nu eenmaal moeilijk vertalen en verdragen nog veel minder de transpositie in den Nederlandschen volksaard. Bovendien hebben de heeren van de N.S.B. nog nooit wapenbroeders naast zich zien vallen.

Maar hoe dan ook, het wordt gezongen. Bij den laatsten landdag in Amsterdam heeft het weer dienst gedaan en wel is het toen, als de dagbladen ons niet misleiden, vertolkt door een dameskoor. Dat is een gelukkige gedachte geweest: om deze vertooning kan men namelijk niet meer kregelig worden; men kan er alleen maar om lachen. Incongruentie van vertolker en zangtekst werkt nu eenmaal komisch: de bas, die Frauenliebe und -Leben zingt en het mannenkoor, dat een wiegelied neuriet, zijn er klassieke voorbeelden van; voortaan zullen wij deze rij kunnen aanvullen met de dames der N.S.B., die er om treuren, dat zij een wapenbroeder hadden.

[pagina 138]
[p. 138]

Minimum en maximum.

- De eerste schrede ter bescherming van den architectentitel is, naar de couranten melden, gedaan en men mag er den huidigen minister van O., K. en W. erkentelijk voor zijn, dat hij een reeds zoolang slepende zaak ter hand heeft genomen.

Zal er dan nu werkelijk een begin gemaakt kunnen worden met het keeren van den vloed van wangedrochten, die sedert jaar en dag stad en land verder komen ontsieren? Het is bijna too good to be true. Trouwens wij zijn er nog lang niet en er zal nog wel heel wat water door den Rijn stroomen, voor en aleer wij bevrijd zijn van de versierde topgevels, de sierlijk gebogen daken, 't riante glas in lood, de bandjes van imitatie natuur- of echte verblend-steen, in 't kort van alles, wat voor the man of the street als kenmerk geldt voor huizen, die - zooals dat in 't afschuwelijke krantenjargon heet - ‘onder architectuur’ zijn gebouwd.

Nogmaals: hulde aan een overheid, die het laissez aller voor de bouwkunst als misplaatst heeft ingezien en voor het voeren van den architectentitel van plan is, minimum-normen te gaan stellen.

Dat het intusschen ook voor den ontwerper geboden kan blijken onder zekere maximum-normen te blijven, leeren ons enkele uitspraken en beslissingen van schoonheidscommissies en gemeentebesturen uit het Gooi.

Toont de minister inzicht en probeert hij een juisten rechtsvorm te vinden, de gemeentebesturen hebben reeds lang een recht, n.l. om bouwvergunning te weigeren, als niet aan ‘welstandseischen’ is voldaan. Doch de bedoelde Gooische instanties blijven, blijkens de gevallen Groenewegen, Rietveld en Hausbrand, ten eenen male onder de norm van redelijkheid en inzicht.

Voor hen is een bepaald ‘soort’ van ‘landelijkheid’ tot criterium geworden, waartoe men z'n project zal moeten omwerken, als het der vroeden vaderen nog niet ‘rustiek’ genoeg voorkomt.

Zoo wordt eenerzijds geholpen, anderzijds geschaad en 't blijkt eens te meer, dat waar een bepaalde bevoegdheid aanwezig is, doch begrip ontbreekt, alleen hij, die tusschen minimum en maximum in staat, of zich tot allerlei concessies laat dwingen of daartoe bereid is, als architect in sommige gemeenten van ons lieve vaderland een kans heeft.

[pagina 139]
[p. 139]

Onderwijs in Nederlandsch.

- Wanneer minister Marchant de illusie heeft bezeten, dat hij door het tot stand brengen van een spellingswijziging en door het zenden van een rondschrijven aan hoofden van onderwijsinrichtingen, waarin op verzorging van een correct taalgebruik der leerlingen wordt aangedrongen, voorloopig genoeg heeft gedaan, om het in ons land zoo schromelijk veronachtzaamde onderwijs in de moedertaal op peil te brengen, zullen de twee brieven, die het Bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde tot hem richtte en menige beschouwing, die de dagbladen in de laatste weken ter zake bevatten, hem langzamerhand wel uit den droom hebben geholpen. Is het boud om te verwachten, dat hij nu krachtig zal gaan optreden? Wat hij op het gebied van de spelling heeft gedaan, bewijst, dat hij durft ingrijpen en kan doorzetten; dat moet men erkennen, ook wanneer men met zijn beleid niet kan instemmen.

En nu staan er toch hoogere belangen op het spel! Wanneer het inderdaad waar is, dat de abiturienten van onze scholen voor M. en V.H.O. in het algemeen niet in staat zijn, hun gedachten in woord en geschrift behoorlijk uit te drukken (en bestreden werd deze bewering tot dusver niet....) dan blijkt het onderwijs een van zijn voornaamste verplichtingen niet te vervullen en dan ligt het op den weg van den Minister, voor verbetering zorg te dragen.

Die verbetering zal echter niet kunnen worden verkregen, door maar eenvoudig het aantal uren, dat in de hoogste klassen aan het Nederlandsch wordt besteed, uit te breiden, zonder dat daarmee een principieele herziening van de gevolgde methode gepaard gaat. Het is niet wel in te zien, hoe een meer intensieve beoefening der Nederlandsche letterkunde in den thans gebruikelijken trant (hoe nuttig en aangenaam zij in vele gevallen wellicht ook moge zijn) mee zal kunnen werken tot een meer correct gebruik van de grootendeels niet litteraire taal, die de overgroote meerderheid der leerlingen later voornamelijk zal bezigen. En het is evenmin aannemelijk, dat het hun ten goede zal komen, wanneer er op de (blijkens de eindexamenopgaven) nog steeds gebruikelijke wijze nog meer zal worden gedaan aan het vervaardigen van Nederlandsche opstellen. Men schijnt nog maar al te vaak te vergeten, dat het onredelijk is, van den gemiddelden

[pagina 140]
[p. 140]

leerling het bezit van litteraire aspiratie en begaafdheid te verwachten en men volhardt nog maar al te vaak in de wonderlijke opvatting, dat men zijn vermogen tot ordelijke en duidelijke uitdrukking van gedachten zou kunnen beoordeelen door van hem te eischen, dat hij schrijft over dingen, waarover hij geen gedachten heeft of waarover hij, zonder raadpleging van bronnen, niets kan meedeelen, wat bestand is tegen zelfkritiek; zoo doende stoot men de verstandigsten tegen het hoofd.

Er kome dus inderdaad een versterking van de positie van het Nederlandsch in het onderwijs op H.B.S. en Gymnasium. Maar een hervorming tevens! Langs welken weg deze verkregen kan worden, is in het programma van de Nederlandsche Maatschappij to bevordering van Woordkunst reeds lang aangewezen en ten overvloede nog eens duidelijk uiteengezet in den Open Brief, dien Ir. D.J. Kruytbosch voor eenigen tijd aan den Minister gericht heeft. Adhaesie aan de hierin ontwikkelde beschouwingen uit te drukken, is de bedoeling van deze stem.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken