Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 102 (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 102
Afbeelding van De Gids. Jaargang 102Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 102

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.87 MB)

Scans (68.35 MB)

XML (3.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 102

(1938)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 232]
[p. 232]

Bibliographie

Dr. J. Brouwer, De Onoverwinnelijke Vloot, naar berichten van opvarenden en tijdgenooten. - P.N. van Kampen en Zn., A'dam 1938.

Dr. Brouwer geeft, ter herdenking van het feit dat, 350 jaar geleden, Philips II zijn armada uitrustte, een overzicht van de lotgevallen van de onoverwinnelijke vloot, ontleend aan Spaansche bronnen, voornamelijk aan de in 1884 en 1885 door Fernández Duro uitgegeven documenten. ‘Het boek richt zich tot het Nederlandsche Volk dat de politieke beteekenis van deze groote oorlogsvloot uit de gegevens van dien tijd wil leeren kennen’ (p. 8). Het is jammer, dat de documenten geheel zonder toelichting worden weergegeven. Het inleidend hoofdstuk, dat bovendien nog gedeeltelijk uit vertalingen van brieven en instructies bestaat, biedt den ondeskundigen lezer weinig steun tot juist begrip van de beteekenis van Philip's vloot en de oorzaken van haar ondergang. Om slechts iets te noemen: de blokkade van Duinkerken door onze vloot wordt gekwalificeerd als ‘een heel doeltreffende maatregel’ (p. 38). De opsluiting van Parma in Duinkerken was echter meer, zij verijdelde de geheele opzet van den Spaanschen Koning om na de vereeniging van de armada en Parma's macht Holland en Engeland te bedwingen. In 1588 schreven de Gecommitteerde Raden van Zeeland dan ook aan Koningin Elisabeth, dat, hoe erkentelijk ook voor de betuiging van Harer Majesteits tevredenheid, zij hoopten ‘oultre le bien, que nous en recepvrons, Votre Majesté, en estant au vray informée nous en saura beaucoup plus de gré.’ (Correspondentie van Leycester, uitgegeven door Dr. H. Brugmans, deel III, p. 424).

Hopelijk vindt Dr. Brouwer nog gelegenheid zijn studiën over de armada voort te zetten; een goede monografie daarover laat nog steeds op zich wachten.

H.N. Boon

Jaap Kunst, Het levende lied van Nederland. Uit den volksmond opgeteekend en bewerkt voor zang (blokfluit) en piano. - Amsterdam, H.J. Paris. 1938. VIII en 176 blz.

Lang voordat Jaap Kunst in de gelegenheid kwam, om zich die ongeëvenaarde kennis van de muziek van den Indischen Archipel te verwerven, waaraan hij thans zijn musicologische reputatie in hoofdzaak dankt, had hij reeds - bij wijze van onbewuste propaedeuse voor zijn later levenswerk - in ons eigen land rondgezworven van plaats tot plaats en overal de liederen en dansen opgeteekend, die het volk nog

[pagina 233]
[p. 233]

zong en danste, maar die wie weet hoe snel in vergetelheid zouden zijn geraakt, als zijn volhardende speurzin ze niet had helpen behouden. Voor de derde maal zijn zij thans, weer vermeerderd, verschenen, met silhouetjes van Henriette Baukema smaakvol verlucht en door den bewerker, waar noodig, voorzien, hetzij van korte toelichtende aanteekeningen, hetzij van verwijzingen naar zijn welbekende ‘Terschellinger Volksleven’. Dat deze belangrijke bijdrage tot de kennis der Nederlandsche folklore opnieuw ter beschikking van het publiek gesteld wordt, zal door alle liefhebbers van oude volkscultuur dankbaar worden begroet; voor den ijverigen verzamelaar zelf moet deze herdruk in dubbel opzicht een genoegen zijn: als aandeel in de bestendiging van volksschoon, dat hem steeds dierbaar was en als blijvende herinnering aan menig kostelijk jeugdavontuur.

De uitgever droeg zorg voor een aantrekkelijk uiterlijk en stelde den inhoud (totaal 76 liederen) ook in zes afzonderlijke deeltjes verkrijgbaar.

E.J.D.

Dr. W. Sleumer Tzn, Het Economische Onderwijs, maatschappelijk beschouwd. Met een voorwoord van G. Bolkestein, oud-Inspecteur M.O. - Groningen-Batavia, J.B. Wolters, 1938. XII en 306 blz.

Door de wettelijke regeling van de H.B.S. A en haar erkenning als school van Voorbereidend Hooger Onderwijs naast het Gymnasium en de oorspronkelijke, thans onder de aanduiding B voortbestaande H.B.S., is de geschiedenis van het oeconomisch onderwijs gevorderd tot een rustpunt, dat evenzeer tot beschouwing van het verleden als tot overweging van de toekomst uitlokt. Dr. Sleumer heeft deze gelegenheid aangegrepen door een studie te maken van de maatschappelijke factoren, die op het ontstaan en den groei van wat vroeger met een te engen naam handelsonderwijs heette, invloed hebben uitgeoefend, van de veelvuldige pogingen om er in het systeem van ons onderwijs een passende plaats voor te verkrijgen en van de positie, die het thans in onderwijskundig en sociaal opzicht inneemt.

Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een lijvig boekdeel, dat boeiend geschreven is en daardoor aangenaam leesbaar, dat uitmunt door rijke en degelijke documentatie en dat respect afdwingt voor de werkkracht van den schrijver (men overwege slechts eens den arbeid, die achter de enquête in Hoofdstuk IX schuilt). Ieder, die in het Nederlandsche onderwijs belangstelt en dus ook aan de positie van het oeconomisch onderwijs zijn gedachten wijdt, zal goed doen, er zorgvuldig kennis van te nemen.

Hij zal, dit doende, spoedig ontwaren, dat het niet de bedoeling van den schrijver is geweest, zijn onderwerp uitsluitend objectief zakelijk te behandelen. Dit boek is niet alleen een grondige geschiedenis van, het is tevens een warm pleidooi voor het oeconomisch middelbaar onderwijs als gelijkgerechtigde tak naast het Gymnasium en de oorspronkelijke H.B.S. De schrijver verklaart zich overtuigd, dat een juiste beoefening van de moderne talen en de oeconomische wetenschappen dezelfde functie in de intellectueele vorming kan vervullen als die van oude talen en wis- en natuurkunde; op grond daarvan protesteert hij tegen wat hij als overschatting van deze laatste vakken als vormings- en selectiemiddelen beschouwt.

[pagina 234]
[p. 234]

Het geeft uiteraard weinig zin, over deze stelling te discussieeren. Een onderwijs in de kernvakken der H.B.S. A, dat de bedoelde doelstelling zou kunnen verwezenlijken, wordt, naar op blz. 177 niet onduidelijk gezegd wordt, thans nog niet gegeven en van eenig empirisch bewijs der uitgesproken bewering kan voorloopig dus nog geen sprake zijn.

Het zal begrijpelijk zijn, dat de schrijver intusschen op grond van zijn overtuiging over de positie, die het oeconomisch onderwijs behoort in te nemen, herhaaldelijk en met nadruk opkomt tegen de veel voorkomende neiging, de keuze der leerlingen voor de A-afdeelingen van AB-scholen te doen geschieden naar negatieve criteria. Dat een leerling, die voor de B-afdeeling niet voldoende intelligent wordt geacht, niettemin naar de A-afdeeling bevorderd wordt, waar hij met ijver en goeden wil toch altijd veel meer zal kunnen bereiken en ook veel meer voor zijn verdere loopbaan zal profiteeren, dan wanneer hij in wis- en natuurkundige richting verder ging, is hem een gruwel. Van een H.B.S. A als ultimum refugium van intellectueel minder begaafde jongens en meisjes, die niettemin een middelbare school wenschen af te loopen, moet hij niets hebben.

Deze opvatting vormt, zooals gezegd, een volkomen consequentie van zijn grondovertuiging. Of hij haar spoedig algemeen in practijk zal zien gebracht, is een andere vraag. Op AB-scholen ligt het zoo voor de hand, dat men na het derde leerjaar de zwakkere leerlingen, die men toch een kans op een einddiploma wil geven, wel naar IV A, maar niet naar IV B bevordert, dat het heel moeilijk zal zijn, zulk een aan een meer of minder duidelijk uitgesproken voorwaarde gebonden bevordering door wettelijke voorschriften onmogelijk te maken. Wanneer het echter aan de principieele voorstanders van het oeconomisch onderwijs mocht gelukken, het peil der H.B.S. A zoozeer te verhoogen, dat deze een gelijke mate van intellectueele begaafdheid zou vereischen als H.B.S. B en Gymnasium thans doen, en wanneer zij zoodoende toch in de selectie voor de A-afdeeling de zoo zeer verfoeide negatieve criteria zouden weten te verhinderen, zou men kunnen vragen, of de winst, die zij zoodoende voor het ideaal van het oeconomisch onderwijs zouden bereiken, wel zou opwegen tegen het nadeel, dat de breede schare der leerlingen, voor wie H.B.S. B en Gymnasium veel en veel te moeilijk zijn, zou worden beroofd van den uitweg, dien de A-afdeeling haar thans biedt. In dezen zin dreigt er voor de H.B.S. A een gevaar, dat Dr. Sleumer in zijn zevende hoofdstuk niet noemde bij de andere, die hij zijn geliefd schooltype ziet bedreigen: het is gelegen in het welgemeende en zuivere enthousiasme van de principieele voorstanders.

E.J.D.

Dr. Werner Büddemann, Welcher Stil ist das? - Stuttgart, Francksche Verlagshandlung, 2. d.

Met het samenstellen van dit boekje heeft Dr. Büddemann o.i. een zeer goed werk verricht, waaraan de student in de kunstgeschiedenis of de belangstellende leek houvast kan hebben op een betere wijze dan dat met vele geschriften van denzelfden omvang het geval is. Op 50 bladen heeft de schrijver omtrent vijfhonderd afbeeldingen bijeengebracht en hij is daarmede de geheele kunsthistorie doorgegaan vanaf den tijd der pyramieden tot aan dien van het Berlijnsche Olympia-Stadion. Men

[pagina 235]
[p. 235]

kan de keuze der afbeeldingen vrijwel zonder voorbehoud uiterst gelukkig noemen. Maar niet alleen die keuze bepaalt de waarde van zulk een boekje, ook de rangschikking en de begeleidende teksten. Gelukkig echter kan men daarvan hetzelfde zeggen.

Wat bij de keuze weldadig aandoet is het feit, dat in evenredigheid geen onjuiste hoeveelheid van platen de Duitsche kunst vertegenwoordigt, terwijl toch de schrijver in zijn Voorbericht uitdrukkelijk zegt, dat hij in hoofdzaak voor zijn landgenooten dit werkje samenstelde. Wij kennen meer dan een Duitsch handboek waarin men, bij de 19de eeuw, tevergeefs Delacroix of Courbet, Manet, Rodin of Maillol zal zoeken, die men hier bij elkander vindt afgebeeld zoo goed als Feuerbach en Menzel, Marées, Thoma, Hildebrand en Kolbe op een andere pagina. Ons kan het verder treffen, dat naast Morris en v.d. Velde, Berlage en Dudok niet vergeten zijn.

Zoo kan men doorgaan: of men de bladen neemt van Romaansch of Gothiek, van Renaissance of Barok, van Rokoko of Classicisme, steeds vindt men de inderdaad belangrijkste werken van alle landen afgebeeld; géén voorkeur bij het Romaansch uitsluitend voor Duitschland, bij de Gothiek voor Frankrijk of bij de Renaissance voor Italië. Ook ons land krijgt behoorlijk zijn deel evenals, naar verhouding, Spanje en Engeland.

Heeft het boek van Müseler: ‘Deutsche Kunst im Wandel der Zeiten’ het voordeel van de mogelijkheid tot vergelijken van één onderwerp, zooals het in verschillende tijdperken werd gecreëerd (Madonna, apostelkoppen, kerkportalen, kansels, enz. enz.), het boekje van Büddemann geeft van de verschillende stijlperioden duidelijke samenvattingen. Vermelden wij hier de twee bladen van het classicisme als voorbeeld: Pantheon en Madeleine, ‘de eed der Horatiërs’ v. David en de Paulina Borghese van Canova, een stoel, een kast en een vaas Lod. XVI, een figuur van Ingres en tenslotte voor Engeland een Gainsbourough (Blue Boy) en Mrs. Siddons van Reynolds. Daarop volgt het blad met: Rafaël Mengs (fresco Villa Albani) en een teekening van Carstens, Schinkels Hauptwache en Klenze's Glyptotek, dan een interieur uit Wörlitz, beeldhouwwerk van Danneker, een schrijfbureau en een porceleinen kachel van dien tijd benevens een portretgravure van Bause. En zoo zou men door kunnen gaan.

Wij wenschen dit boekje in veler handen, laten een enkele zegswijze in het Voorbericht voorwat zij is en wijzen tenslotte gaarne op den zeer bruikbaren aanhang met ‘Zeittafel’, verklaring der ‘Fachwörter’ en uitslaand blad met stijlkenmerken.

P.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De onoverwinnelijke vloot


auteurs

  • H.N. Boon

  • E.J. Dijksterhuis

  • J.H. Plantenga

  • over Jaap Kunst

  • over Willem Sleumer Tzn.