Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 107 (1943)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 107
Afbeelding van De Gids. Jaargang 107Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 107

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 107

(1943)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Bibliographie

De Tweede Schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indië, onder Jacob Cornelisz. van Neck en Wybrant Warwijck, 1598-1600, journalen, documenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door J. Keuning. III. Het Tweede Boeck, Journael oft Dagh-Register, Amsterdam 1601. Deel XLVI van de uitgave der Linschoten Vereeniging. - 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1942.

In dit deel (de uitgave der Linschoten Vereeniging voor 1942) wordt het relaas voortgezet van de tweede en eigenlijk pas grondleggende reis onzer voorouders naar den Indischen Archipel. De eerste, onder Cornelis de Houtman, was noch in commercieel, noch in staatkundig opzicht een volledig succes geweest. Pas deze tweede tocht, die beter voorbereid was en verstandiger geleid werd, heeft het eigenlijke begin gevormd van onzen voordeeligen handel op Indië en van onze gezagsvestiging op de voornaamste eilanden.

Had de Houtman feitelijk alleen Bantam bezocht - op alle andere punten van Java was zijn bezoek slechts van vluchtigen aard geweest, en van een reis naar de Molukken had men gemeend te moeten afzien - de tweede tocht verstevigde onze aanraking met Bantam als toegangspoort tot het overige Java, en voorts werden thans voor het eerst Ambon, Banda en de Molukken bezocht.

Met dit gedeelte der onderneming houdt zich Keuning's derde deel bezig. Het begint met eenige inleidende hoofdstukken over den inheemschen en Oosterschen handel in specerijen, zooals die tevoren door Hindoes, Chineezen, Arabieren en Javanen in de Molukken was beoefend, alsmede over de komst der Portugeezen en Spanjaarden op deze

[pagina 102]
[p. 102]

specerijeilanden. Een overzicht van Drake's verrichtingen in het Oostelijke gedeelte van den Archipel besluit de Inleiding.

Daarop volgt een uiteenzetting over de samenstelling van het ‘Tweede Boeck’, d.w.z. het oorspronkelijke geschrift, doch daarvan de tweede en betere editie, die in 1601 op de eerste van 1600 was gevolgd. In aansluiting hierop geeft de bewerker nog eenige verdere voorlichting ten gerieve van den lezer. En daarna begint de tekst van dit verslag zelf, aangevuld door eenige oorspronkelijke bijlagen.

Vierentwintig gravures in de gebruikelijke uitvoering van de Linschoten Vereeniging verluchten het verhaal.

Dank zij deze opluistering en commentaar wordt het lezen van het uiteraard wel eens wat erg gedetailleerde dagrelaas ook voor den gemiddelden belangstellende mogelijk. Den lezer zal vooral het optreden van Jacob van Heemskerck boeien, den bekwamen aanvoerder die pas kort tevoren de expeditie van Barents na diens overlijden uit Nova Zembla naar het vaderland had teruggebracht. Thans zien wij hem in de Molukken den grondslag leggen voor het Nederlandsche gezag. Eenige jaren later zou hij als overwinnaar van de Spaansche vloot voor Gibraltar sneuvelen.

Op dit derde deel zullen nog een vierde en vijfde deel volgen, waarin o.a. het journaal van Jacob van Heemskerck zal worden opgenomen.

 

W.J. van Balen

De reis om de wereld van Joris van Spilbergen, 1614-1617, uitgegeven door J.C.M. Warnsinck. Deel I, tekst met 1 portret en 1 titelblad, en Deel II, 27 platen en kaarten. Tesamen vormend Deel XLVII van de Linschoten Vereeniging. - 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1943.

Het deel voor 1943 is door de Linschoten Vereeniging in tweeën gebonden, aangezien het boek anders wellicht te dik zou worden om hanteerbaar te zijn.

Professor Warnsinck behandelt hier het journaal van een der merkwaardigste reizen uit onze Gouden Eeuw. Een tocht die bestemd was om, in weerwil van het Twaalfjarig Bestand, onzen erfvijand aan te tasten in de bronnen zijner geldmiddelen. Want Spanje voerde den oorlog tegen de opstandige provincies - inmiddels reeds een mogendheid van beteekenis geworden - met het goud en zilver dat hem voornamelijk uit Mexico en Peru toevloeide.

Nu zou een smaldeel onder commando van Joris van Spilbergen gaan trachten, deze rijkdommen te verstoren en zoo mogelijk aan den vijand te ontnemen. Dit mocht, want het Bestand gold niet buiten Europa.

Men moet niet gering denken over de taak van zulk een vloot. Want de afstand dien men tot het eigenlijke operatieterrein af te leggen had, was geweldig groot, namelijk meer dan de helft van den omtrek der aarde. Voorts voerde iedere route daarheen onvermijdelijk door zeeën waar 's vijands schepen oppermachtig waren, en langs havens die stellig aan Hollandsche schepen geen water, brandhout en victualiën zouden willen verstrekken. Al dergelijke onmisbare voorraden moest men zich dus onderweg desnoods met geweld zien te verschaffen.

Doch bij dit alles voegde zich nog de zware arbeid om door de Straat van Magalhães te varen, een lijdensweg die gewoonlijk maandenlang duurde, met wind en stroom tegen, en aan weerskanten slechts een onherbergzame kust, door woeste inboorlingen bewoond.

[pagina 103]
[p. 103]

En had de vloot eindelijk al die hindernissen genomen, dan kwam men in wateren waar de vijand scherp op de loer lag of er soms kapers op de kust zouden verschijnen. De Spanjaarden konden zich daarbij bedienen van hun nabije vlootbases te Valparaiso, Arica en Callao, langs de kusten van Chili en Peru, vanwaar zij verschenen met versche bemanningen, op schepen die zich tot op het laatste oogenblik van alles hadden kunnen voorzien. Daartegenover hadden de onzen slechts te stellen een eskadertje van half uitgeputte schepen, met een vermoeide en reeds gedunde bemanning aan boord.

Niettemin slaagde Joris van Spilbergen - een man van kordate actie en helder inzicht - er in om de Spaansche vloot, die uit Callao was uitgevaren om hem te verpletteren, dusdanig toe te takelen dat de beste schepen tot zinken werden gebracht, waarbij de dappere Spaansche vice-admiraal sneuvelde. De rest, met den overmoedigen admiraal aan boord, nam in verwarring de vlucht.

Deze zeeslag bij Cañeste, op de Peruaansche kust, vormt ontegenzeggelijk het hoogtepunt van dit verhaal. Maar ook de reis daarheen, alsmede Spilbergens verdere tocht naar Indië en naar huis zijn door professor Warnsinck met kennis en liefde toegelicht. Sommige passages van dit oude scheepsrelaas laten zich haast lezen als een roman. En wie daar tusschendoor de merkwaardige afbeeldingen in Deel II bekijkt, wordt vervuld van bewondering voor de fut en de bekwaamheid van onze 17e eeuwsche zeevaarders.

Dit is stellig een der aardigste uitgaven van de Linschoten Vereeniging geworden.

W.J. van Balen

A.D.J. Meeuse, De inwendige structuur van de hogere plant. - Noorduijn's Wetenschappelijke Reeks, No. 6. - Gorinchem 1942.

Er gaat voor den jeugdigen natuurliefhebber in den regel een nieuwe wereld open, wanneer hij voor het eerst in de gelegenheid komt, doorsneden van plantaardige objecten te vervaardigen en onder den microscoop waar te nemen. Hij voelt iets na van hetgeen Marcello Malpighi, Nehemia Grew en Antonie van Leeuwenhoek ondervonden, toen zij - aanvankelijk geheel onafhankelijk van elkander - met de aan het einde van de 17de eeuw aanmerkelijke verbeterde microscopen den merkwaardigen inwendigen bouw van de plant leerden kennen.

In den loop der tijden, vooral in de laatste 150 jaren, is er over de plantenanatomie (de anatomie is de leer van het stuksnijden) een schat van gegevens bijeengebracht en het is volstrekt niet gemakkelijk om daarvan een overzicht te verkrijgen. Nederlandsche werken over dit onderwerp zijn schaarsch en die er zijn, beginnen gedeeltelijk te verouderen. Wel zijn er recente buitenlandsche werken, maar er is alle reden om een Nederlandsch studie- of handboek op dit gebied welkom te heeten. Nederlandsche botanici hebben belangrijke bijdragen over de plantenanatomie geleverd en er zijn typische Nederlandsche termen voor de microscopische structuren in gebruik gekomen, die door onbekendheid maar al te vaak door buitenlandsche verdrongen worden.

Het werkje van Dr. A. Meeuse kan er zeker toe bijdragen om de kennis van den inwendigen bouw van het plantenlichaam en den samenhang daarvan met de levensfuncties van de plant te verhelderen en den weg naar uitbreiding van die kennis te vergemakkelijken.

[pagina 104]
[p. 104]

Er gaat van dit boekje een bijzondere charme uit, die haar oorsprong vindt in het feit, dat het geschreven is door een jeugdig bioloog met ruime vakkennis en met groot enthousiasme voor zijn studievak. Indeeling en behandelingswijze van de stof, toelichting van de bijzonderheden zijn origineel en aantrekkelijk. De figuren en platen, die vooral voor den beginner de studie kunnen vergemakkelijken en aan den meergevorderde tijd kunnen besparen, zijn bijna alle origineel, goed geslaagd en aesthetisch verzorgd; ze stammen voor een deel uit de verzameling van den Leidschen hoogleeraar L.G.M. Baas Becking. De tekst leest gemakkelijk. Vele nieuwe inzichten, ook op verwant gebied, zijn belicht zonder dat de klassiek geworden kennis daardoor in het gedrang is gekomen.

Men ziet hieruit, dat referent veel te prijzen vond en met vreugde van dit werkje kennisnam.

Hij mag intusschen toch ook enkele opmerkingen niet achterwege laten. Daarbij doelt hij niet in de eerste plaats op eenige onnauwkeurigheden (men mag niet spreken van dubbele breking in een bepaalde richting, zooals op blz. 18 geschiedt; het dermatogeen vormt niet steeds - zie blz. 26 - uitsluitend epidermiscellen, bij Triticum komen daaruit zelfs alle cellagen van de bladeren voort; de tabellen op blz. 39 en 40 zijn niet aan Schwendener maar aan Haberlandt ontleend; huidmondjes zijn orgaantjes en het is ongewenscht alleen de spleetopeningen als zoodanig aan te duiden; waterporiën zijn niet altijd door doode cellen begrensd, enz.). Er is geen twijfel aan of zulke onvolkomenheden zullen in herdrukken verbeterd worden.

Van meer beteekenis is het, dat aan referent niet geheel duidelijk is geworden voor wie dit werkje bestemd is. De schrijver zegt in zijn inleiding, dat het niet als leerboek is geschreven, al kan het zijns inziens ter voorloopige oriënteering van studeerenden dienen. Vermoedelijk beoogt de schrijver om aan niet-vakkundige, wetenschappelijke lezers een inzicht in deze interessante materie te geven en voor hen de beteekenis van de studie van de plantenanatomie duidelijk te maken, misschien ook om den stand van dit onderdeel der botanie tusschen de andere takken van natuurwetenschap te belichten. Referent is van oordeel, dat het werkje daarvoor toch te technisch van aard is en bijvoorbeeld het aantal vaktermen hiervoor te groot is en deze niet steeds voldoende toegelicht zijn - een ‘glossarium’ zou daaraan kunnen tegemoet komen (de met groote zorg bewerkte, uitgebreide ‘Index’ doet dit slechts onvolkomen). Het sympathieke motto boven de Inleiding: ‘Study nature, not books’ doet de vraag rijzen, of de schrijver wellicht beoogd heeft tot zelfstudie van de inwendige morphologie van de plant aan te moedigen en zeker bevat het werkje veel, wat hiervoor een stimulans kan zijn, maar hiertoe wordt de ‘microtechniek’ toch wel te oppervlakkig behandeld.

Momenteel ziet referent als voornaamste verdienste van het werkje, dat het een uitstekend geschreven, vlot te lezen ‘repetitorium’ kan vormen voor ieder, die iets met dit studievak te doen had, waardoor niet alleen oude kennis wordt opgefrischt, maar waarmee nieuwe kan worden opgedaan en waarin richtlijnen worden gevonden, hoe dit nog verder kan geschieden. Uit het voorafgaande moge intusschen blijken, dat ook vele andere lezers uit dit werkje profijt kunnen trekken.

 

G. van Iterson Jr.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Willem van Reymerswael

  • G. van Iterson Jr.

  • over J. Keuning

  • over J.C.M. Warnsinck

  • over A.D.J. Meeuse