Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 115 (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 115
Afbeelding van De Gids. Jaargang 115Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 115

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 115

(1952)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 149]
[p. 149]

Nieuwe boeken

Dr G.M.J. Veldkamp, Individualistische karaktertrekken in de Nederlandse sociale arbeidsverzekering. (N. Samson N.V., Alphen a.d. Rijn, 1949. 313 pag.)

Dit is een knap stuk werk, hetgeen niet insluit, dat ik het met alle opmerkingen van de schrijver eens ben. Veldkamp is een wetenschappelijk mens en hij heeft gewroet en gegraven. Het resultaat is soms wat breedsprakig en overladen, maar het verdient zeer zeker waardering, dat de schrijver een beslist originele visie op het vraagstuk in een logisch opgezet betoog heeft durven verdedigen. Zijn visie: Raden van Arbeid voor de lange verzekeringen en een rest-orgaan voor de korte is helemaal niet gek, en wordt door velen in den lande een goede oplossing gevonden. Ook mijn gedachten gaan in deze richting.

Met lof wil ik de definitie vermelden, die Veldkamp van de sociale verzekering geeft. Zij luidt:

‘het geheel van die instellingen of maatregelen, welke beogen, door middel van heffingen op het inkomen of vermogen van de personen, die tot een bepaalde sociaal-economische groepering behoren, aan die personen recht op een zekere prestatie te verschaffen, ingeval van intreden van omstandigheden, welke voor hen allen als mogelijkheid dreigen en welke tot gevolg hebben, hetzij, dat hun inkomen ophoudt of vermindert, hetzij dat hun vermogen geheel of gedeeltelijk tenietgaat, hetzij dat voor hen zeer moeilijk te dragen uitgaven noodzakelijk worden, hetzij een combinatie van deze mogelijkheden’. Deze definitie geeft ook uitdrukkelijk de middelen aan uit welke geput moet worden om de bedoelde prestaties te kunnen verschaffen. Deze aanvulling is, zoals de schrijver opmerkt, nodig om de sociaal-economische verzekering wèl te onderscheiden van de zgn. sociale verzorging.

Er wordt dus van uitgegaan, dat, ook indien de werkgever de premie betaalt, het geldbedrag daarvan geacht wordt uit het inkomen (loon) van de arbeider te komen.

Wat deze definitie voor mij aantrekkelijk maakt is, dat zij niet eist, dat de rente t.z.t. verband houdt met een korter of langer duur van het verzekerd zijn of met het bedrag der betaalde premiën.

Door deze individuele berekening van de rente in de Invaliditeitswet, zowel voor invaliditeit als voor ouderdom, te laten vervallen, baant men de weg naar een eenvoudiger stelsel van administratie.

We vestigen nog de aandacht op de belangrijke voorstellen die de schrijver doet voor de oplossing van het vraagstuk van het ouderdomspensioen

Het zal ons niet verwonderen als Dr Veldkamp's naam in de toekomst nog wel eens meer in verband met de sociale verzekering genoemd zal worden.

Molenaar

[pagina 150]
[p. 150]

Dr P.H. Esser, Karakterkennis en neurosenleer. Eerste deel. (J.H. Kok N.V., Kampen 1951. 187 blz.).

Dit boek verschijnt in twee delen; het is in de eerste plaats bestemd voor practische psychologen, maar ook voor maatschappelijke werkers. Het is ontstaan uit de lessen, die de schrijver te Amsterdam en Rotterdam voor a.s. practische psychologen gaf. Het boek wil een inleiding zijn in het psychiatrisch-psychologisch denken van de laatste decenniën. In zijn inleiding zegt de schrijver terecht: ‘de zielkunde wijst boven zich uit, zij transcendeert haar terrein, zij is zonder metaphysica onwerkelijk’. Dus zielkunde als wetenschap voert tot wijsbegeerte, zoals ook natuurwetenschappelijk onderzoek doet. Schrijver verstaat onder karakter al datgene wat een stempel drukt op een bepaald mens. Het begrip karakter geeft ook de kenmerkende zedelijke en geestelijke hoedanigheden van iemand aan. Er worden belangrijke verbindingen met Bergson, met Kierkegaard en uiteraard ook met Freud gelegd.

De behandeling van de stof is goed geslaagd, zeker mede wel ten gevolge van het feit, dat schrijver zelf behoort tot de onderzoekers op het moderne gebied van wetenschap waartoe hij inleidt.

De lezers van De Gids kunnen door deze aanwijzingen opgewekt worden, om het boek van Dr Esser te lezen. De belangstellende lezer zal er op vragen, die hij op dit gebied heeft, beknopte en goede antwoorden in vinden.

G.P. Frets

Dr H. Terpstra, Jacob van Neck, Amsterdams admiraal en regent. (P.N. van Kampen en Zoon N.V., Amsterdam 1950).

Jacob van Neck, die in den pionierstijd twee belangrijke reizen naar de Oost ondernam en daarna nog ongeveer dertig jaren lang zijn vaderstad Amsterdam zowel als de Nederlandse Republiek in verschillende hoge functies heeft gediend, de moedige, conscientieuze, ontwikkelde, beminnelijke zeevaarder en regent, heeft in het boek van Dr Terpstra een biographie gevonden, die hem alleszins recht doet wedervaren. Het is een voortreffelijk voorbeeld van onopgesmukte, critische en toegewijde geschiedschrijving, voor leek en vakman een genoegen om te lezen.

J.K. Oudendijk

Atonaal. Bloemlezing uit de gedichten van Hans Andreus, Remco Campert, Hugo Claus, Jan G. Elburg, Jan Hanlo, Gerrit Kouwenaar, Hans Lodeizen, Lucebert, Paul Rodenko, Koos Schuur en Simon Vinkenoog, samengesteld en ingeleid door Simon Vinkenoog. Tekeningen van Karel Appel en Corneille. (A.A.M. Stols, Den Haag 1951).

‘Ik, een der jongsten, waarom ik, geef ze dit bovenstaande als geleide mee, ik vind dat het een mooie bloemlezing geworden is (dit als toelichting, niet als excuus), de elf dichters zelf hebben het laatste woord.’ Met dàt bovenstaande eindigt Simon Vinkenoog's inleiding tot deze bloemlezing uit het werk van elf zgn. experimentele dichters. Tja, waarom ik, waarom Simon Vinkenoog, die zich in te formidabele en vage termen uitdrukt om bij voorbaat begrip te wekken voor het werk van de dichters die hij heeft ingeleid. Voor zijn geestdrift kan men waardering gevoelen, maar overigens lijkt zijn betoog teveel dat van iemand die de klok heeft horen luiden dan dat men geneigd zou zijn

[pagina 151]
[p. 151]

enig gezag eraan toe te kennen. Gerrit Achterberg heeft, zo zegt Vinkenoog, tijdens de oorlog een persoonlijke vorm gevonden - alsof Achterberg niet reeds een persoonlijke vorm had gevonden toen Vinkenoog nog in de kinderstoel zat. De poëtische malaise der na-oorlogsjaren komt, zegt Vinkenoog, onder meer tot uiting in de hausse der begrafenissen in de vorm van Verzamelde Werken -alsof dat niet evengoed een bewijs zou kunnen zijn voor een herleefde belangstelling in de poëzie, die herdruk van uitverkochte bundels noodzakelijk maakte. De nieuwe poëzie die hij inleidt is waarschijnlijk niet voor uitleg vatbaar, zegt Vinkenoog, ‘dit in tegenstelling tot de poëzie der generaties die deze dichters voorafgingen; elke psychologische, psycho-analytische of philologische verklaring moet op een gegeven moment onherroepelijk haar onmacht bekennen. De onmacht van elke exegese tegenover een gevoel, een stilte, een woord.’ Alsof niet iedere exegese op zeker moment ten opzichte van de poëzie, welke dan ook, haar onmacht bekennen moet.

Het zijn dergelijke halve-juistheden waardoor deze inleiding krachtelozer geworden is dan ze geweest zou zijn wanneer Vinkenoog pure nonsens geschreven had. Typerend is het herhaaldelijk gebruik van de woorden ‘waarschijnlijk’ en ‘eventueel’, waardoor het betoog nog des te meer op losse schroeven komt te staan en bij de lezer de neiging gewekt wordt om maar overal een vraagteken achter te zetten. Was onze poëzie voor 1940 werkelijk zo provincialistisch? Zag Marsman de Duitse expressionisten en trachtte hij zich de rest van zijn leven van hun invloed te bevrijden? En zo ja, tot welke resultaten is hij dan wel gekomen? Zijn we ten aanzien van de kennis van de structuur van ons leven en de waarde daarvan nog even ver als toen wij voor enige tientallen eeuwen aanvingen ‘cultuurmensen’ te zijn? Het kan zijn, maar wanneer Simon Vinkenoog het vertelt is het even onwaar als zijn vlotte bewering dat de wetenschap schijnt te falen, dat de religie geen openbaring meer brengt, dat we ‘in het niets leven’ en ‘teren op een culturele erfenis die reeds lang òp en verdeeld is’. Dat laatste hebben we vaker gelezen, maar Vinkenoog heeft zelfs geen moeite gedaan om hier een nieuwe formule te vinden, waaruit blijken zou dat die erfenis voor hem ooit werkelijkheid is geweest. Het is heel gemakkelijk om erfenissen af te wijzen en in het niets te gaan leven, maar door wie dat doet zouden we dan toch wel eens nauwkeurig op de hoogte gesteld willen worden van de inhoud dier erfenissen. Eerder, en grondiger, is in onze literatuur afrekening gehouden met het verleden en het is waarschijnlijk dat dit ook op het ogenblik noodzakelijk is. Maar Simon Vinkenoog had moeten beseffen dat hij de capaciteiten mist om als een nieuwe Kloos of Herman van den Bergh op te treden. Hij heeft daarmee zijn collega's meer kwaad dan goed gedaan.

Behalve de inleiding is ook de titel van het boekje niet zeer gelukkig. Deze verwijst immers naar een overwonnen standpunt in de muziek en werkt daardoor des te meer het herhaaldelijk vernomen verwijt in de hand, dat de ‘experimentelen’ zich in hun werk zaamheid op stijlen baseren die sinds tientallen jaren tot het verleden behoren. Overigens zou ik dit verwijt niet tot het mijne willen maken: wanneer surrealisme en dadaïsme de geëigende uitdrukkingsmiddelen opleveren voor het hedendaags levensgevoel, dan ligt het voor de hand dat de dichters daarvan gebruik maken. Principieel is er tegen deze verzameling dan ook niets in te brengen. Integendeel. In feite geeft ze echter geen aanleiding tot enthousiasme. Men kan eigenlijk met meer vrucht de bundeltjes van experimentele dichters lezen, die in De Windroos verschenen zijn, dan een verzamelbundel als deze, waarin extra sterk het accent op het collectieve karakter van het experiment komt

[pagina 152]
[p. 152]

te liggen - verdwijnt de persoonlijkheid in het collectief, dan kan er ook van poëzie moeilijk sprake zijn. Nu, veel poëzie zal men uit dit boekje niet opdiepen, bij de meeste dichters blijft het bij een enkele verrassende metaphoor en het zijn eigenlijk slechts drie dichters die hier reeds - of nog - een eigen gezicht vertonen: Hans Andreus, wiens lichte poëzie naar een nieuw vormbesef toegroeit, Hans Lodeizen en Koos Schuur, bij wier indrukwekkende gedichten het experiment slechts een toegift schijnt op hetgeen hun aan dichterlijkheid reeds van nature eigen was.

J.R.

Hubert Lampo en Ben van Eysselsteijn, Idomeneia en de kentaur. (A.A.M. Stols, Den Haag 1951).

Een veel geslaagder voorbeeld van litteraire collaboratie dan de roman De Doolhof vormt deze dubbel-novelle van een Nederlander en een Vlaming. De samenwerking werd hier dan ook niet geforceerd, maar ontstond spontaan en al werd het boek niet als een geheel geconcipieerd zoals De Doolhof, door de wijze waarop Van Eysselsteijn Lampo heeft ‘opgevangen’, is het dit toch in veel sterker mate geworden.

Het eerste deel, het verhaal Idomeneia van Lampo, waarin de auteur hedendaagse toestanden en verhoudingen in het historische en mythologische Griekenland transponeert, verscheen in Maart 1950 in het Nieuw Vlaams Tijdschrift en werd opgedragen aan Ben van Eysselsteijn, die als antwoord het tweede deel van deze boek-uitgave, de novelle Idomeneia's einde schreef.

Hoofdmotief van beide verhalen is de liefde tussen man en vrouw, die volgens Lampo slechts volmaakt zou zijn zolang ze ‘jong en sterk en vrij van verval’ is. Van Eysselsteijn stelt daartegenover dat ‘het bederf besloten ligt in de kiem der volmaakte liefde’. Zijn beide thesen eigenlijk tegenstellingen? In ieder geval oefenen zij verschillende invloed uit op de levenspractijk en hebben ze hier aanleiding gegeven tot een dubbel-novelle die een prachtige geslotenheid vertoont en waarin het hoofdmotief door de tweede auteur aanmerkelijk werd verdiept.

J.R.

W.L.M.E. van Leeuwen, Dichterschap en werkelijkheid. Geïllustreerde literatuurgeschiedenis van Noord- en Zuid-Nederland en Zuid-Afrika. (Derde druk. W. de Haan N.V., Utrecht 1951).

Een boek als dit, een toch nog vrij beknopte literatuurgeschiedenis geschreven door een groep van auteurs met sterk verschillende levensbeschouwing, brengt zijn bezwaren mee. Eenheid van beschouwingswijze, evenwicht in feiten- en namenvermelding, zal men er niet gemakkelijk in kunnen vinden, terwijl dat toch ook in onze specialistische tijd het ideaal voor een dergelijke uit gave moet blijven. Maar als een redelijk compromis heeft Dichterschap en Werkelijkheid, waarin Dr H.W.E. Moller de Middeleeuwen, Dr J. Karsemeijer Renaissance, Gouden Eeuw en Achttiende Eeuw tot 1770, Dr W. Staverman de Negentiende Eeuw, W.L.M.E. van Leeuwen de periode van 1880 tot heden, Marnix Gijsen de Vlaamse literatuur na 1830 en Dr Rob. Antonissen de Zuid-Afrikaanse letterkunde behandelde, zijn bestaansrecht bewezen. Niet in de laatste plaats zal dit boek zo populair geworden zijn door de zeer overvloedige en voortreffelijke verluchting.

J.R.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Atonaal

  • over Dichterschap en werkelijkheid


auteurs

  • Johanna K. Oudendijk

  • G.P. Frets

  • A.N. Molenaar

  • Jaap Romijn

  • over H. Terpstra

  • over Hubert Lampo

  • over Ben van Eysselsteijn

  • over G.M.J. Veldkamp

  • over Leo van Esser