Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 115 (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 115
Afbeelding van De Gids. Jaargang 115Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 115

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 115

(1952)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 225]
[p. 225]

Garcia Lorca
De bloedbruiloft
Bodas de sangre
Tragedie in drie bedrijven
, vertaald door J.W.F. Werumeus Buning

personen
De Moeder Leonardo
De Bruid De Bruidegom
De Schoonmoeder De Vader van de Bruid
De Vrouw van Leonardo De Maan
De Dienstmeid De Dood (als bedelares)
De Buurvrouw Houthakkers
Jonge Meisjes Jonge Mannen

Eerste bedrijf
Eerste tafreel

Een kamer die geel is geschilderd
bruigom:
(opkomend)

Moeder.

moeder:

Wat?

bruigom:

Ik ga.

moeder:

Waarheen?

bruigom:

Naar de wingerd.

(Hij wil gaan)
moeder:

Dat gaat zo niet.

bruigom:

Wat is er?

moeder:

Jongen, je moet nog eten.

bruigom:

Laat maar. Ik eet wel druiven. Geef het mes eens aan.

moeder:

Waarom?

bruigom:
(lacht kort)

Om ze te snijden.

(mompelt tussen haar tanden, terwijl zij het mes zoekt)

Het mes; het mes. De vloek op alle messen en de boef die ze heeft uitgevonden.

bruigom:

Kom, kom, moeder...

moeder:

En de vloek op alle geweren, alle pistolen, alle scherp staal, alle schoppen en hooivorken, vanaf het begin der eeuwen.

[pagina 226]
[p. 226]
bruigom:

Dat is genoeg.

moeder:

Op al wat een man zijn lichaam kan steken.

Een knappe kerel in de bloei van zijn jaren
gaat naar zijn wingerd, naar zijn olijfgaard,
naar de grond ge-erfd van zijn vader...

bruigom:
(buigt het hoofd)

Stil toch...

moeder:

...en hij komt niet terug. Of, als hij terugkomt, is 't alleen om palmblad op hem te strooien of een bord grof zout, dat hij niet opzwelt in de dood. Ik weet niet hoe je het waagt een mes op je lijf te dragen, of waarom ik dat serpent...

(neemt een mes uit de kist)

...uit de kist laat...

bruigom:

Nog meer te zeggen?

moeder:

Al leefde ik honderd jaar, niets anders had ik te zeggen. Eerst je vader die ik zo graag rook als een anjelier, en maar drie jaar heb ik hem bezeten. Toen je broer. Ay, is dat rechtvaardig? Mag dat zo zijn? Dat een ding van niets, een pistool of een mes, een man velt zo sterk als een stier?

Neen, nooit zal ik zwijgen. De dagen gaan en de wanhoop steekt in mijn ogen en tot in het eind van mijn haren.

bruigom:
(krachtig)

Is 't nu gedaan?

moeder:

Neen, neen, het is nooit gedaan, want wie geeft mij je vader weerom?

Wie geeft mij je broer weer? De moordenaars in de gevangenis? Daar eten ze, daar drinken ze, daar spelen ze muziek. En mijn doden liggen de mond vol gras en spreken niet meer en vergaan tot stof, twee mannen als bloemen...

En de moordenaars zitten onbeschaamd in de cel en zien bergen en bossen...

bruigom:

Wilt u dat ik ze ga wreken?

moeder:

Neen, als ik zo spreek is het, omdat...

Omdat ik over niets anders kan spreken, als ik je die deur zie uitgaan.

Omdat ik je niet graag zie met een mes... Omdat...
ik je niet graag naar het land zie gaan.

bruigom:
(lacht)

Dat zal toch moeten.

moeder:

Ik had liever dat je een vrouw was. Dan ging je niet weg, dan konden wij samen randjes borduren en de kinderen wollen hondjes maken.

bruigom:
(slaat zijn armen om haar heen en lacht)

Moeder, ga liever mee naar de wijngaard.

moeder:

Wat moet een oude vrouw in de wingerd? Jij zou me niet meer in de schaduw leggen!

bruigom:
(tilt haar op in zijn armen)

Oudje, stok-oudje, lieve stok-oudje.

moeder:

Ja, ja. Maar toen je vader mij mee nam! Zo waren onze manieren, zo hoort een man met bloed te zijn. Je grootvader had kinderen, in alle hoeken.

Zo mag ik het zien; een man een man, en goed graan vruchtbaar.

bruigom:

En ik dan, moeder?

[pagina 227]
[p. 227]
moeder:

Wat, jij?

bruigom:

Moet ik het nog eens vragen?

moeder:
(ernstig)

Ach, neen.

bruigom:

Vindt u het verkeerd?

moeder:

Neen.

bruigom:

Wat dan?

moeder:

Ik weet het zelf niet. Het komt zo ineens, daarom weet ik het niet.

Ik weet dat het een goed meisje is. Ja toch? Niet eigengereid. En werkzaam. Kneedt haar eigen brood en naait haar eigen kleren; maar als ik haar naam hoor is het alsof ze me met een steen voor het hoofd slaan.

bruigom:

Dwaasheid.

moeder:

Jawel, dwaasheid! En ik blijf maar alleen achter. Ik heb alleen jou nog, het doet me zeer dat je weggaat.

bruigom:

Maar u komt toch bij ons.

moeder:

Neen. Ik kan hier je vader en je broer niet alleen laten. Ik moet er iedere morgen heen, want als ik hier wegga, en een van die moordenaarsfamilie van de Felix komt te sterven en ze begraven hem hier, naast die van ons...

Dat nooit. Ik graaf ze nog liever op met mijn nagels en sla ze aan stukken tegen de muur.

bruigom:
(ernstig)

U moet zien te vergeten.

moeder:

Het spijt mij.

(pauze)

Hoe lang ken je haar?

bruigom:

Drie jaar. Omdat ik eerst die wijngaard wou kopen.

moeder:

Drie jaar...Ze had al eens verkering, niet?

bruigom:

Dat weet ik niet. Ik geloof van niet. Maar een meisje mag toch wel eens rond zien eer ze haar man kiest?

moeder:

Jawel. Maar ik heb nooit iemand anders gezien dan je vader. Ik heb alleen je vader gezien, en toen ze hem vermoord hadden, alleen de muur van het kerkhof. Eèn vrouw, voor eèn man, dat is het ware.

bruigom:

U weet dat het een goed meisje is.

moeder:

Ik zeg niet van nee. Maar het spijt me dat ik niet weet hoe haar moeder was.

bruigom:

Wat geeft dat?

(kijkt hem aan)

Jongen...

bruigom:

Wat is er?

moeder:

Laat maar. Je hebt gelijk. Wanneer wil je dat ik haar ga vragen?

bruigom:

Zou 't u Zondag schikken?

moeder:
(ernstig)

Ik zal haar de bronzen oorbellen geven, die zijn antiek...

En koop jij dan...

bruigom:

Ja, daar hebt u beter verstand van...

moeder:

...koop jij haar dan een paar stel kousen met gaatjes, en voor jezelf twee pakken. Of drie. Ik heb alleen jou nog.

bruigom:

Dan ga ik maar. Morgen zal ik met haar praten.

moeder:

Ja, goed, en zeg dat ze mij zes kinders geeft of zoveel je maar wilt.

Omdat je vader geen kans kreeg er mij meer te geven.

[pagina 228]
[p. 228]
bruigom:

Het eerste is van u.

moeder:

Ja goed. Maar je moet ook meisjes krijgen. Ik wil graag borduren en kantklossen, en in vrede bestaan...

bruigom:

Ik weet wel zeker dat u van haar gaat houden.

moeder:

Dat zal ik ook wel.

(Zij maakt aanstalten om hem een zoen te geven, maar verandert van gedachten)

Ga maar. Je bent al te groot voor zoenen.

Geef ze maar aan je vrouw.

(Zij zwijgt en zegt bij zichzelf)

Als ze je vrouw is.

bruigom:

Dan ga ik.

moeder:

En spit die akker bij het molentje nog eens goed. Daar heb je niet veel aan gedaan.

bruigom:

Zo waar als u zegt.

moeder:

Ga met God.

(De Bruigom gaat heen. DeMoeder blijft zitten, met haar rug naar de deur. Op de drempel verschijnt de Buurvrouw. In het donker gekleed, met een zakdoek om het hoofd)

Kom binnen.

buurvrouw:

Hoe gaat het je?

moeder:

Dat zie je.

buurvrouw:

Ik ben naar de winkel geweest, en kom eens naar je kijken. Wij wonen zo ver van elkaar.

moeder:

't Is wel twintig jaar dat ik niet boven aan de straat ben geweest.

buurvrouw:

Je ziet er goed uit.

moeder:

Vind je?

buurvrouw:

Er is weer iets ergs gebeurd. Twee dagen geleden hebben ze mijn buurvrouw's zoon thuis gebracht, hij had twee armen in de machine verloren.

(Zij gaat zitten)
moeder:

Rafael?

buurvrouw:

Ja. Zo zie je. Ik vind maar dat jouw zoon en de mijne beter af zijn, die liggen in de eeuwige rust, zonder vrees om mismaakt te raken.

moeder:

Stil toch. Dat is geen troost.

buurvouw:
(zuchtend)

Ay...y...

moeder:
(zuchtend)

Ay...

(stilte)
buurvrouw:
(droefgeestig)

Waar is je zoon?

moeder:

Uitgegaan.

buurvrouw:

Hij heeft die wingerd dan toch eindelijk gekocht.

moeder:

Hij had geluk.

buurvrouw:

Dus hij kan gaan trouwen.

moeder:
(Het is alsof zij uit haar gedachten ontwaakt. Zij schuift haar stoel dicht bij die van de Buurvrouw)

Hoor eens...

buurvrouw:
(vertrouwelijk)

Zeg het maar...

moeder:

Ken jij het meisje van mijn zoon?

buurvrouw:

Een best meisje.

moeder:

Ja, maar...

buurvrouw:

Maar wie kent haar eigenlijk goed. Geen mens. Ze leeft daar ginder ver weg, alleen met haar vader, tien mijl van het naaste huis. Maar een best meisje. Gewend om alleen te wezen.

[pagina 229]
[p. 229]
moeder:

En haar moeder?

buurvrouw:

Haar moeder heb ik wèl gekend. Een mooie vrouw. Haar gezicht straalde als van een heilige - maar... ik mocht haar niet. Neen. Zij hield niet van haar man.

moeder:
(ernstig)

Wat weet jullie mensen toch veel van elkaar.

buurvrouw:

Neem mij niet kwalijk, ik heb je niets kwaads willen zeggen, maar het is de waarheid. En of zij behoorlijk leefde of niet, dat weet geen mens.

Daar is nooit over gesproken. Ze was wel hooghartig.

moeder:

Kijk eens aan.

buurvrouw:

Je vraagt er toch naar.

moeder:

't Was me liever dat niemand iets van ze wist, van de levende niet en de dode niet. Dat ze als distels waren, waar niemand naar kijkt, en die steken op hun tijd.

buurvrouw:

Zo waar je zegt. Je zoon verdient het beste.

moeder:

Dat doet hij. Daarom pas ik voor hem op. Ik heb gehoord, dat het meisje vroeger verkering gehad heeft.

buurvrouw:

Toen was ze vijftien. Hij is nu al twee jaar getrouwd met een nicht van haar. Niemand denkt meer aan hun verkering.

moeder:

Waarom denk jij er dan aan?

buurvrouw:

Je vraagt er toch naar.

moeder:

Ieder mens wil graag alles weten over wat hem kwelt. Wie was die jongen?

buurvrouw:

Leonardo.

moeder:

Wat voor Leonardo?

buurvrouw:

Leonardo Felix.

moeder:
(staat op)

Een van de Felix!

buurvrouw:

Maar mens. Leonardo heeft er toch geen schuld aan? Hij was acht jaar toen die dingen gebeurd zijn.

moeder:

Ja, 't is waar. Maar als ik die naam Felix hoor krijg ik altijd het zelfde...

(tussen haar tanden)

...Felix, dat is of ik mijn mond vol vuil krijg...

(Zij spuwt)

en dan moet ik spuwen... spuwen... om aan geen moord te denken.

buurvrouw:

Kalmeer toch. Wat schiet je er mee op?

moeder:

Niets. Maar jij kunt me begrijpen.

buurvrouw:

Sta je zoon's geluk niet in de weg. Zeg maar niets tegen hem. Je bent oud. Ik ook. Jij en ik kunnen beter de mond houden.

moeder:

Ik zal hem niets zeggen.

buurvrouw:
(omhelst haar en kust haar)

Niets...

moeder:
(kalm)

't Gaat vreemd toe in het leven...

buurvrouw:

Dan ga ik maar, mijn mansvolk zal wel gauw van het land komen.

moeder:

Heb je ooit zo een hete dag meegemaakt?

buurvrouw:

De kinderen die het water naar de oogsters brachten zagen zwart van de zon. Adios, goede mens.

moeder:

Adios.

(Gaat naar de deur links. Halverwege staat zij stil en slaat langzaam een kruis)
(doek)
[pagina 230]
[p. 230]

Eerste bedrijf
Tweede tafreel

(Een kamer die rose is geschilderd, versierd met koperwerk en ruikers veldbloemen. In het midden staat een tafel met een tafelkleed. Het is morgen).
(Leonardo's Schoonmoeder zit in een hoek met het kind in haar armen dat zij wiegt. Zijn vrouw zit in de andere hoek kousen te stoppen).
schoonmoeder:

Slaap hartje, mijn hartje.

Je bent als het paardje

Dat lustte geen water.

Het water was duister

In schaduw der blaren.

Toen 't water de brug zag

Begon het te fluisteren.

Wie weet er, mijn hartje,

Waarom daar het paard staat,

En zo met de staart slaat,

Naar 't water te luisteren?

vrouw:
(gedempt)

Slaap anjer rood en zwart

Het paardje wil niet drinken gaan

Het water is te zwart.

schoonmoeder:

Slaap dan mijn roze-knop,

't Staat met in ieder oog een traan

En een gebogen kop.

De schenen vol wonden

De manen geschonden

En tussen de ogen

Een dolk, wit van maan.

Wat stroomt naar het water?

Wat stroomt uit die wonden?

Nog sneller dan water

Kan donker bloed gaan.

vrouw:

Slaap anjer rood en zwart

Het paardje wil niet drinken gaan

Het water is te zwart.

schoonmoeder:

Slaap dan mijn roze-knop

't Staat met in ieder oog een traan

En een gebogen kop.

vrouw:

Raakt water niet aan,

Gloeit van muggen gestoken

En het water gloeit ook, en

De morgen breekt aan;

Ziet lichten de bergen,

Dan hinnikt zijn keel

Herinnert zich beken

Met dorstige keel.

[pagina 231]
[p. 231]

Wil er hier niet van weten,

Raakt water niet aan

Blijft sneeuw-wit van zweet in

Het morgenlicht staan.

schoonmoeder:

Paard kan hier niet komen.

De ramen zijn dicht

De schaduw der bomen

Slaapt op je gezicht.

vrouw:

Mijn kind gaat al dromen.

schoonmoeder:

De slaap is gekomen

vrouw:

Zwart paardje: Mijn hartje

Heeft kussentjes wit

schoonmoeder:

Voorbij donkere nacht

vrouw:

En 't heeft lakentjes zacht.

schoonmoeder:

Slaap hartje, mijn hartje...

vrouw:

Ay, paardje mijn zwartje

Dat 't water niet lust,

Hier mag je niet komen

Het kind slaapt gerust.

Ga jij naar de bergen,

Naar de grauwe vallei

Daar wacht je een merrie,

Het kind slaapt bij mij.

vrouw:
(kijkt naar het kind)

Mijn kind gaat al dromen.

schoonmoeder:

De slaap is gekomen.

vrouw:
(gedempt)

Slaap anjer rood en zwart

Het paardje wou niet drinken gaan

Het water was te zwart.

schoonmoeder:
(staat op en zingt zachtjes)

Slaap dan mijn roze-knop

't Staat met in ieder oog een traan

En een gebogen kop.

(Zij brengt het kind weg)
leonardo:
(komt op)

Waar is het kind?

vrouw:

Het slaapt.

leonardo:

Gisteren was het niet goed. 't Lag 's nachts te huilen.

vrouw:
(vrolijk)

Vandaag is hij als een dahlia. En jij? Ben je bij de smid geweest?

leonardo:

Daar kom ik vandaan. 't Is om niet te geloven, al maanden laat ik dat paard beslaan, en telkens verliest het zijn ijzers. 't Zal van de stenen komen.

vrouw:

Komt het niet dat je hem te veel rijdt?

leonardo:

Ik rijd hem haast niet. Nee.

vrouw:

Gisteren zeiden de buren dat ze je heel aan 't eind van de vlakte hadden gezien.

leonardo:

Wie zei dat?

[pagina 232]
[p. 232]
vrouw:

De vrouwen die kappertjes zoeken. Ik stond er verbaasd van. Is dat waar?

leonardo:

Neen. Wat heb ik in die dorre hoek te maken?

vrouw:

Dat zei ik ook. Maar het paard droop van zweet.

leonardo:

Heb je dat gezien?

vrouw:

Neen. Maar moeder.

leonardo:

Is zij bij het kind?

vrouw:

Ja. Wil je citroen met water?

leonardo:

Met goed koud water.

vrouw:

Waarom ben je niet wezen eten?

leonardo:

Ik, was bij de korenwegers. Dat houdt altijd op.

vrouw:
(maakt de limonade en zegt aanhalig)

Heb je een goede prijs gemaakt?

leonardo:

Wat het waard was.

vrouw:

Ik moet een jurk hebben en het kind een mutsje met strikken,

leonardo:
(staat op)

Ik ga eens naar hem kijken.

vrouw:

Voorzichtig. Hij slaapt.

schoonmoeder:
(komt binnen)

Wie beult er dat paard zo? Het staat afgejakkerd met zijn ogen uit zijn hoofd, of het van het eind van de wereld komt.

leonardo:
(bits)

Ik.

schoonmoeder:

Dan heb ik niets gezegd. 't Is jouw paard.

vrouw:
(verlegen)

Hij was naar de korenwegers.

schoonmoeder:

Voor mijn part kan het beest barsten.

(Zij gaat zitten. Stilte)
vrouw:

Hier, je drinken. Is het koud genoeg?

leonardo:

Jawel.

vrouw:

Weet je dat ze mijn nicht gaan vragen?

leonardo:

Wanneer?

vrouw:

Morgen. De bruiloft zal binnen de maand zijn. Ik hoop dat ze ons noden.

leonardo:
(ernstig)

Dat weet ik nog niet...

schoonmoeder:

Zijn moeder moet er niet best over te spreken zijn.

leonardo:

Zij kon wel gelijk hebben. 't Is een meisje met kuren.

vrouw:

't Staat je niet mooi, dat je kwaad van haar spreekt.

schoonmoeder:

Als hij dat zegt, is het omdat hij haar kent.

(met nadruk)

Je weet toch dat hij drie jaar met haar verkeerd heeft?

vrouw:

Moeder...

leonardo:

Ik heb het uitgemaakt.

(tot zijn vrouw)

Moet je daarom gaan huilen? Laat dat!

(Hij trekt ruw haar handen van haar gezicht)

Ga mee naar het kind kijken.

(Zij gaan af, met de arm om elkaar heen. In de deur komt het jonge meisje op, vrolijk. Zij loopt op een drafje)
meisje:

Señora.

schoonmoeder:

Wat is er?

meisje:

De bruigom is in de winkel geweest en heeft het mooiste gekocht van alles wat er was.

schoonmoeder:

Was hij alleen?

meisje:

Neen, met zijn moeder. Deftig en heel ernstig.

(Zij doet haar na)

En wat een rijkdom.

[pagina 233]
[p. 233]
schoonmoeder:

Zij hebben geld.

meisje:

Zij hebben kousen met gaatjes gekocht...

O, wat een pracht van kousen. Kousen waar een vrouw van kan dromen.

Kijk maar: een zwaluw hier...

(Zij wijst naar haar enkel)

...een schip hier...

(Zij wijst naar haar kuit)

...en hier...

(Zij wijst op haar dij)

...een roosje...

schoonmoeder:

Kind toch...

meisje:

Een roosje met de stamper en stengel. Ay. En alles van zij.

schoonmoeder:

Er komt mooi land en geld bij elkaar.

(Leonardo en zijn vrouw komen op)
meisje:

Ik kom jullie vertellen wat ze gekocht hebben.

leonardo:
(heftig)

Dat kan ons niet schelen.

vrouw:

Laat haar maar.

schoonmoeder:

Leonardo... wat zou het...

meisje:

Ik ga al.

(Af in tranen)
schoonmoeder:

Waarom maak je toch altijd ruzie met de mensen?

leonardo:

Bemoeit er u niet mee.

(hij gaat zitten)
schoonmoeder:

Ook goed.

(Stilte)
vrouw:
(tot Leonardo)

Wat is er? Wat spookt er achter in je hoofd rond? Dat kan ik niet hebben, dat ik niets weet.

leonard:

Hou toch stil.

vrouw:

Neen, ik wil dat je me aankijkt en het zegt.

leonardo:

Laat me met rust.

(hij staat op)
vrouw:

Waar ga je heen, jongen?

leonardo:
(Scherp)

Houd je mond.

schoonmoeder:
(met nadruk, tegen haar dochter)

Houd je mond.

(Leonardo gaat heen).

Denk aan het kind.

(Zij gaat heen en komt terug met het kind in haar arm. De vrouw is onbeweeglijk op haar plaats blijven staan)

De schenen vol wonden

De manen geschonden

En tussen de ogen

Een dolk wit van maan...

Wat stroomt naar het water,

Wat stroomt uit de wonde?

Nog sneller dan water

Kan donker bloed gaan.

vrouw:
(keert zich langzaam om; als in een droom)

Slaap anjer rood en zwart

Het paardje wil niet drinken gaan

Het water is te zwart.

schoonmoeder:

Slaap dan mijn roze-knop

't Staat met in ieder oog een traan

En een gebogen kop.

[pagina 234]
[p. 234]
vrouw:

Slaap hartje, mijn hartje.

schoonmoeder:

Ay. Paardje, mijn zwartje

Dat water niet lust...

vrouw:
(tragisch)

Paard, hier slaapt mijn kindje

Daar mag jij niet bij,

Zoek de merrie die hinnikt

In de grauwe vallei.

schoonmoeder:
(in tranen)

Mijn kind ligt te dromen.

vrouw:
(In tranen; zij steunt op de tafel

De slaap is gekomen.

schoonmoeder:

Slaap, anjerbloem, zoet.

vrouw:
(hoofd op de tafel in haar armen)

Slaap, roos van mijn bloed.

(doek)

Eerste bedrijf
Derdetafreel

(Binnen de rotswoning waar de Bruid woont. Op de achtergrond een kruis van grote, roze bloemen. N.B. Papieren bloemen - vals roze. De deur-openingen zijn van boven rond, de gordijnen kantwerk, met roze banden. De muren hard wit, versierd met uitgespreide zwarte waaiertjes, blauwe kannen en kleine spie geltjes).
dienstmeid:
(komt binnen)
(Zij spreekt met geveinsde nederigheid. De Bruigom en zijn Moeder komen op. De Moeder is gekleed in zwart satijn, en draagt een kanten mantilla. De Bruigom is in een zwart Manchester pak en draagt een zware gouden horlogeketting)

Wilt u niet gaan zitten? Ze komen dadelijk.

(Af)
(De Moeder en de zoon blijven zitten zo star als standbeelden. Lange stilte)
moeder:

Heb je het horloge aan?

bruigom:
(Hij haalt het te voorschijn en kijkt er naar)

Ja.

moeder:

Wij moeten tijdig terug wezen. Wat leeft dat volk ver weg.

bruigom:

Maar het is goed land.

moeder:

Goed land. Maar te afgelegen. Op vier uur gaans geen huis en geen boom.

bruigom:

't Is droge grond.

moeder:

Je vader zou het met bomen geplant hebben.

bruigom:

Zonder water?

moeder:

Dat had hij wel gevonden. In de drie jaar dat wij getrouwd waren plantte je vader tien kersebomen.

(Zij tracht het zich verder te herinneren)

En de drie notebomen bij de molen en de ganse wijngaard, en een plant die ‘Jupiter’ heet en die rode bloemen had; maar die is verdord.

(stilte)
[pagina 235]
[p. 235]
bruigom:
(Denkend over de Bruid)

Ze zal zich wel aan het kleden zijn.

(De Vader van de Bruid komt binnen. Hij is een oude man met glanzend wit haar. Hij loopt met gebogen hoofd. De Moeder en de Bruigom staan op en men geeft elkaar zonder spreken de hand)
vader:

Was het een lange reis?

moeder:

Vier uur.

(Men gaat zitten)
vader:

Dan hebt ge de langste weg genomen.

moeder:

Ik ben te oud voor de steile langs de rivier.

bruigom:

't Maakt haar duizelig.

(Stilte)
vader:

Een mooi jaar voor het esparto.

bruigom:

Ja, best.

vader:

Toen ik jong was groeide hier niet eens spartelgras. Wij moesten het land breken en met tranen begieten, eer het wat goeds gaf.

moeder:

Maar nu brengt het op. Je hebt niet te klagen. Ik kom je ook niets vragen.

vader:
(met een lachje)

Jij bent rijker dan ik. Je wijngaarden zijn een fortuin waard. Iedere jonge stok een zilverstuk. Wat mij spijt is dat de grond hier..., begrijp je wel? niet aaneen ligt. Ik had ze liever aan een stuk. 't Is een doorn in mijn hart dat er ander's volk boomgaard tussen ligt, midden in mijn akkers - en voor geen goud ter wereld willen ze verkopen.

bruigom:

Dat 's altijd zo.

vader:

Als we met twintig span ossen jullie wingerd hierheen konden trekken, en daar op de helling planten... Dat zou mijn hart goed doen...

moeder:

Hoezo?

vader:

Wat van mij is komt aan haar en wat van jou is aan hem. Daarom.

Om alles bij elkaar te zien. Bij elkaar zou dat een pracht wezen.

bruigom:

En minder werk.

moeder:

Als ik dood ben, kan je mijn grond verkopen, en hier bijkopen.

vader:

Verkopen, verkopen... Wat is dat! Kopen, goeie mens, altijd kopen.

Als ik zoons had gekregen, had ik de hele hoge vlakte hier gekocht, tot het water aan toe. 't Is geen best land, maar met sterke handen is het goed te krijgen. Er komt geen mens langs. Niemand steelt de vrucht, je kan rustig slapen.

(Stilte)
moeder:

Je weet waarvoor ik hier kom.

vader:

Ja. Dat spreekt.

moeder:

En?

vader:

't Is mij best. En zij zijn het al eens.

moeder:

Mijn zoon kan en mag.

vader:

Mijn dochter ook.

moeder:

Mijn zoon is een brave jongen. Nog geen vrouw gekend. Zo onbevlekt als een laken in de zon.

vader:

En mijn dochter dan? Zij staat aan het brood maken zodra de dag licht. En nooit praatjes; zacht en gedwee als wol. Ze borduurt alle soorten borduurwerk. En tanden om sterk touw stuk te bijten!

[pagina 236]
[p. 236]
moeder:

God zegen haar huis.

vader:

Dat God het mag zegenen.

(De Meid komt op met twee presenteerbladen, het ene met glazen, het ander met gebak
moeder:
(tot de Bruigom)

Wanneer wil je te bruiloft?

bruigom:

Komende Donderdag.

vader:

Dat is krek de dag dat zij 22 jaar wordt.

moeder:

22 Jaar. Zo oud zou mijn oudste geweest zijn, als hij nog leefde, in al de mannelijkheid van zijn jaren, als er geen messen bestonden.

vader:

Zo moet je niet denken.

moeder:

Iedere minuut. Met een steek in het hart.

vader:

Donderdag dan. Goed?

bruigom:

Goed.

vader:

Het paar en jij en ik gaan met de koets naar de kerk, want dat is een heel eind, en het gezelschap met de karren en paarden, waarmee ze komen.

moeder:

Accoord.

(De Dienstmeid komt binnen)
vader:

Zeg dat ze binnen kan komen.

(tot Moeder)

Het zou mij een eer zijn als ze je aanstaat.

(De Bruid verschijnt. Zij laat haar handen bescheiden op haar schoot hangen en draagt het hoofd gebogen)
moeder:

Kom eens dichter bij. Ben je tevreden?

bruid:

Ja, Señora.

vader:

Je moet niet zo stijf doen. Per slot van zaken wordt zij je moeder.

bruid:

Ik ben tevreden. Ik heb ‘ja’ gezegd omdat ik het wilde.

moeder:

Zoals het behoort.

(Zij tilt haar gezicht op bij de kin)

Kijk me eens aan.

vader:

Ze lijkt in alles mijn vrouw.

moeder:

Ja? Zij heeft mooie ogen. Weet je wat het is, getrouwd te zijn, mensenkind?

bruid:
(Ernstig)

Ja, dat weet ik.

moeder:

Een man, een stel kinderen, en een muur van twee voet tussen jou en de wereld.

bruigom:

Meer is toch niet nodig.

moeder:

Neen. Als ieder maar zo leefde. Dat is het. Als ieder maar zo leefde.

bruid:

Ik zal mijn plicht doen.

moeder:

Dan zijn er hier een paar presenten.

bruid:

Dank u.

vader:

Wil men niet iets gëbruiken?

moeder:

Voor mij niet.

(Tot Bruigom)

En jij?

bruigom:

Ja, graag.

(Hij neemt een stukje gebak. De Bruid doet hetzelfde)
vader:
(tot Bruigom)

Wijn?

moeder:

Hij drinkt geen wijn.

vader:

Des te beter.

(Stilte. Zij zijn allen opgestaan).
bruigom:
(tot de Bruid)

Morgen kom ik wel aan.

[pagina 237]
[p. 237]
bruid:

Hoe laat?

bruigom:

Tegen vijf.

bruid:

Ik zal je wachten.

bruigom:

Als ik van je wegga, is het of mijn hart scheurt en alsof ik een brok in mijn keel krijg.

bruid:

Dat betert wel als wij getrouwd zijn.

bruigom:

Dat hoop ik ook.

moeder:

Kom. De zon wacht niet.

(tegen de Vader)

Alles accoord?

vader:

Accoord.

moeder:
(tegen de Dienstmeid)

Tot ziens, goeie mens.

dienstmeid:

Ga met God.

(De Moeder kust de Bruid en zij gaan zwijgend de deur uit)
moeder:
(in de deur)

Tot ziens, mijn dochter.

(De Bruid antwoordt met een handgebaar)
vader:

Ik ga een eind mee.

(Zij vertrekken)
dienstmeid:

Ik barst om de presenten te zien.

bruid:
(Bits)

Niets.

dienstmeid:

Toe Niña, laat eens zien?

bruid:

Liever niet.

dienstmeid:

De kousen alleen dan...Ze zeggen dat het allemaal van de duurste zijn. Toe maar?

bruid:

Ik zei: Neen.

dienstmeid:

In Godsnaam, dan niet. Het lijkt wel of je geen zin in trouwen hebt.

bruid:
(bijt van woede in haar hand)

Ay...y...y...

dienstmeid:

Meisje... mijn kind... wat is er met je? Spijt het je, dat je geen koningin meer in huis bent? Denk toch geen bittere dingen. Je hebt toch geen reden? Geen enkele. Laat de presenten eens zien.

(Zij neemt de doos)
bruid:
(grijpt haar bij de polsen)

Laat los.

dienstmeid:

Ay...y...mens toch!

bruid:

Los zeg ik!

dienstmeid:

Je bent nog sterker dan een man.

bruid:

Heb ik geen manswerk gedaan? Was ik maar een man.

dienstmeid:

Zo mag je niet praten.

bruid:

Houd je mond zeg ik. Vertel eens wat anders...

(Het licht verdwijnt langzaam aan van het toneel. Lange stilte)
dienstmeid:

Heb je vannacht geen paard gehoord?

bruid:

Hoe laat?

dienstmeid:

Tegen drie.

bruid:

Zeker los geraakt van de anderen.

dienstmeid:

Neen, het werd gereden.

bruid:

Hoe weet je dat?

dienstmeid:

Omdat ik het gezien heb. Hij hield het stil onder je raam. Daar schrikte ik van wakker.

bruid:

Misschien was het mijn bruigom? Hij is wel meer zo laat langs geweest.

[pagina 238]
[p. 238]
dienstmeid:

Neen.

bruid:

Heb je hem gezien?

dienstmeid:

Ja.

bruid:

Wie dan?

dienstmeid:

Het was Leonardo.

bruid:
(heftig)

Dat lieg je. Dat lieg je. Wat moet die hier?

dienstmeid:

Hij was er.

bruid:

Hou op. Vervloekt zal je kwade tong zijn.

dienstmeid:

Kijk maar buiten. Was hij het?

(Het geluid van een paard wordt vernomen)
bruid:

Ja: hij was het.

(het doek valt snel)
[pagina 239]
[p. 239]

Tweede bedrijf
Eerstetafreel

(Voorhuis van de woning der Bruid. Een poort in de achtergrond. Het is nog nacht. De Bruid komt op in een witte geplooide en gesteven onderjurk met kant en versierde stroken, met een wit keurslijf zondermouwen. De armen zijn naakt).
dienstmeid:
(is op dezelfde wijze gekleed)

Laat hier dan je haar doen.

bruid:

Binnen is het niet te houden van de hitte.

dienstmeid:

Zelfs de vroegte koelt hier niet af.

(De Bruid gaat in een lage stoel zitten en kijkt in een handspiegeltje. De dienstmeid kapt haar)
bruid:

Moeder kwam uit een streek met veel bomen. Rijke grond, zei ze.

dienstmeid:

Vandaar dat ze vrolijk was.

bruid:

Ja. En hier is ze weggeteerd.

dienstmeid:

Ieder mens zijn lot.

bruid:

Zoals wij hier wegteren. De muren gloeien van hitte. Ay...y...y... doe me geen pijn.

dienstmeid:

Het moet hier nog beter vallen. Hier langs je voorhoofd.

(De Bruid bekijkt zichzelf in de spiegel)

Ay...y...y... wat ben je mooi.

(Zij omhelst haar heftig)
bruid:
(ernstig)

Toe, doe mijn haar verder.

dienstmeid:
(kapt haar verder)

Jij hebt maar geluk. Jij krijgt een man in je armen, je gaat hem zoenen, je gaat zijn kracht voelen...

bruid:

Praat niet zoveel.

dienstmeid:

En het heerlijkste is 's morgens vroeg, als je hem naast je voelt en zijn adem langs je schouder streelt zo zacht als een nachtegaal zijn veertjes...

bruid:
(heftig)

Ik zei: praat niet zoveel...

dienstmeid:

Maar meisje. Wat is dan een bruiloft? Wat is er een bruiloft dan anders? De suikerde koekjes? De bloemen? Neen. Een blinkend schoon bed en een man en een vrouw.

bruid:

Daar hoort men niet over te praten.

dienstmeid:

Dat is iets anders. Maar zoet is het zeker.

bruid:

Of bitter genoeg.

dienstmeid:

Die oranjebloesem schik ik van hier tot daar, dat het een lichte krans op je haar wordt.

(Zij schikt de tak oranjebloesem)
(spiegelt zich)

Geef hier.

(Zij grijpt de oranjebloesem, kijkt er naar en laat het hoofd zinken)
dienstmeid:

Wat is er?

bruid:

Laat me met rust.

dienstmeid:

Je mag vandaag niet bedroefd zijn.

(tracht haar op te vrolijken)

Geef het kransje maar hier.

(De Bruid werpt het op de grond)

Niña! Moet je ongeluk op je hoofd brengen door je kransje op de grond te gooien? Laat dat gezicht eens zien. Wil je niet trouwen? Zeg het dan. Je kunt nu nog terug.

(De Bruid staat op)
[pagina 240]
[p. 240]
bruid:

Het is al over. Het was mijn hart. Een bevlieging. Dat heeft iedereen wel eens.

dienstmeid:

Je mag hem toch graag?

bruid:

Ja, ik mag hem graag.

dienstmeid:

Ja. Ja, het is toch waar, niet?

bruid:

Maar, het is een zware stap.

dienstmeid:

Die moet je tòch doen.

bruid:

Ik heb mijn woord gegeven.

dienstmeid:

Laat me dan je kransje opzetten.

bruid:
(gaat zitten)

Doe maar vlug. Ze staan op komen.

dienstmeid:

Ze zijn zeker nog een uur weg.

bruid:

Hoever is het naar de kerk?

dienstmeid:

Vijf mijl langs het water, maar dubbel zo ver langs de weg.

(De Bruid staat op en de Dienstmeid kijkt haar opgetogen aan) (Zij zingt:)

Bruidje, de dag breekt aan,

Gij moet te bruiloft gaan.

Al 't water van de wereld

Dat helpt daar niet meer aan.

bruid:
(glimlacht)

Goed dan, doe maar.

dienstmeid:
(kust haar heftig en danst om haar heen)

Blanke blad van laurier.

Roze bloem van laurier

Zo ontwaakt zij

Donkere stam van laurier

Sterke wilde laurier

Zo ontwaakt hij.

(Men hoort hevig met de klopper op de deur slaan)
bruid:

Maak open. 't Zal de eerste gast zijn.

(Zij gaat af; de meid doet open en staat ontsteld)
dienstmeid:

Jij?

leonardo:

Ja, ik, Buenos dias.

dienstmeid:

Jij. Als eerste gast!

leonardo:

Ben ik niet gevraagd?

dienstmeid:

Ja, dat wel.

leonardo:

Daar ben ik dan.

dienstmeid:

Niet met je vrouw?

leonardo:

Te paard. Zij komt wel lopen.

dienstmeid:

Ben je niemand tegen gekomen?

leonardo:

Ik ben ze voorbij gekomen.

dienstmeid:

Je zal dat beest nog doodrijden met al dat gedraaf.

leonardo:

Kom maar op de begrafenis.

(Stilte)
dienstmeid:

Ga zitten. Er is nog niemand.

leonardo:

En de bruid?

dienstmeid:

Ik wou haar net gaan kleden.

leonardo:

Dat zal de bruid plezier doen.

dienstmeid:
(om het gesprek af te leiden)

Hoe gaat het je kind?

[pagina 241]
[p. 241]
leonardo:

Welk?

dienstmeid:

Je zoontje.

leonardo:
(herinnert zich, als vergeten)

Ja... goed...

dienstmeid:

Komt hij mee?

leonardo:

Neen.

(Stilte. In de verte hoort men zingen)
stemmen:

Bruidje, de dag breekt aan.

Gij moet te bruiloft gaan.

leonardo:

Bruidje, de dag breekt aan,

Gij moet te bruiloft gaan.

dienstmeid:

Daar komt het volk aan. Maar nog een heel eind weg.

leonardo:
(staat op)

En de bruid draagt zeker een grote krans? Niet? Een kleine zou beter passen. En heeft de bruigom het ruikertje bloesem al gebracht om tussen haar borsten te steken?

bruid:
(Zij is nog in de onderrok, maar met de krans oranjebloesem in het haar)

Dat heeft hij.

dienstmeid:
(Heftig)

Je mag hier zo niet komen.

bruid:

Wat geeft het?

(Ernstig)

Waarom vraag je of ze mij de witte bloesem gebracht hebben? Wat bedoel je?

leonardo:

Niets. Wat zou ik bedoelen?

(Hij komt haar nader)

Jij weet het toch? Jij weet dat ik niets kan bedoelen.

Zeg dan zelf! Wat ben ik je geweest? Dat weet je. Niets. En weet je niet meer waarom? Twee schrale ossen en een slecht huis, dat was je te min, niet? Daar zat hem de knoop.

bruido:

Wat kom je doen?

leonardo:

Je bruiloft zien.

bruid:

De jouwe hèb ik gezien.

leonardo:

Dat heb jij zo gemaakt, met je twee handen gemaakt. Ik ben een man die me laat doodslaan, maar op me spuwen, dat niet. En al je geld, hoe mooi het ook klinkt, was of je 't op me spuwde.

bruid:

Dat lieg je.

leonardo:

Ik zal daar niet meer van praten; want ik heb heet bloed; ik zou maar gaan schreeuwen, dat de bergen het hoorden.

bruid:

En ik harder.

dienstmeid:

Zo mag hier niet worden gesproken. Wat gedaan is, is gedaan.

(Zij kijkt onrustig naar de deur)
bruid:

Ze heeft gelijk. Ik moest niet eens tegen je praten. Maar het steekt me tot in mijn ziel dat je hier komt kijken en loeren naar mijn bruiloft en vragen over mijn krans, en wat je daarmee bedoelt. Ga weg en wacht buiten de deur. Op je vrouw.

leonardo:

Mag ik niet eens meer met je praten?

dienstmeid:
(Woedend)

Neen, dat mag je niet meer.

leonardo:

Na mijn trouwen heb ik dag en nacht gedacht aan wie de schuld lag, en iedere maal vrat de schuld van de een de schuld op van de ander. Maar schuld is er.

[pagina 242]
[p. 242]
bruid:

Een man met een paard weet veel en kan veel, om 't een meisje in een eenzame streek moeilijk te maken. Maar ik heb mijn trots. Daarom trouw ik. Daarom zal ik mij opsluiten met mijn man, en als ik van iemand hou, zal ik van hem houden.

leonardo:

Die trots zal je niet helpen.

(Hij komt dichter bij)
bruid:

Ga weg.

leonardo:

Branden van begeerte en zwijgen, dat is de zwaarste straf die een mens zich op zijn hals haalt. En wat heeft het mij geholpen dat ik trots was, en je niet zien wou, en je nachten en nachten heb laten wachten zonder slaap? Niets. Alleen dat het vuur mij dieper brandt. Jij denkt dat de tijd geneest; dat die muren je zullen beschermen, maar het is niet waar, het is niet waar. Wat een mens zijn binnenste brandt, daarvan is geen genezing.

bruid:
(ontroerd)

Ik wil niet naar je luisteren.

Ik mag je stem niet horen. Het is alsof ik een fles anis drink en in slaap val onder de rozen. Ik kan niet tegen je stem; ik weet dat ik me ga verdoen, maar ik kan niet anders, ik kan niet anders.

dienstmeid:
(Pakt Leonardo bij de opslagen van zijn jas)

En nu ga je er uit.

leonardo:

Het is de laatste maal, dat ik met haar kan spreken. Wees maar niet bang.

bruid:

Ay, ik weet dat ik gek op je ben. Ik weet dat mijn hart verrot van de pijn en dat ik zo ben en hier sta en zijn stem hoor, en hem zie bewegen...

leonardo:

Ik zou geen rust of duur hebben, als ik het je niet gezegd had. Goed, en ik ben getrouwd: ga jij dan maar trouwen.

dienstmeid:
(tot Leonardo)

En trouwen zal ze.

stemmen:
(dichterbij zingend)

Bruidje, de dag breekt aan,

Gij moet te bruiloft gaan.

bruid:

Bruidje, de dag breekt aan...

(zij rent weg naar haar kamer)
dienstmeid:

Daar komt het volk.

(tot Leonardo)

En jij blijft haar uit de buurt.

leonardo:

Maak je geen zorg.

(Hij gaat links af. De dag begint aan te breken)
1e meisje:
(komt op)

Bruidje, de dag breekt aan,

Gij moet te bruiloft gaan.

Met bloemen en festoenen

Zullen wij dansen gaan.

stemmen:

Bruidje, de dag breekt aan...

dienstmeid:
(jaagt de vreugde nog wat op)

Blanke blad van laurier

Roze bloem van laurier

Zo ontwaakt zij

Donkre stam van laurier

Sterke wilde laurier

Zo ontwaakt hij.

[pagina 243]
[p. 243]
2e meisje:
(opkomend)

De bruid moet op gaan staan

Doen sneeuw-wit hemdje aan

Schoon zal haar kroontje zijn,

Schoentjes van zwart satijn,

Met bloempjes van jasmijn.

dienstmeid:

Ay...y... En niet gaan slapen

Dan eerst bij maneschijn.

1e meisje:

Ay...y... hoe zal dat zijn

Olijf bij maneschijn,

1e jongeman:
(houdt zijn hoed hoog boven zijn hoofd)

Bruid, je mag wel op gaan staan

Hier komen de vrienden aan

Van ver en van nabij,

Brengen kransen dahlia

En koek met suikerij.

stemmen:

Bruidje, de dag breekt aan

2e meisje:

Bruidje is opgestaan

Doet haar wit kransje aan

Een man die van haar houdt

Brengt haar een ring van goud.

dienstmeid:

Zo zoet als bloem en kruid

Ruikt straks de goede bruid.

3e meisje:

Rijk als een boomgaard fruit

Is bruigom voor de bruid.

(Drie gasten komen binnen)
1e jongeman:

Duif, Duifje, hoor eens aan

Voor wie de klokken slaan

Wil mee te bruiloft gaan.

een gast:

Als een maagd de kerk in gaan

Als maagd er uit te gaan.

En als vrouw op te staan.

1e meisje:

Kom laat je zien aan mij

Met je rokje zwarte zij.

gast:

Kom laat je zien en roemen

Hier staan wij met de bloemen.

1e jongeman:

Kom bruidje, bruidje, gauw

Als bloempje fris van dauw.

dienstmeid:

Ik zal je een hemdje geven

Met bloempjes rood granaat

Kom dan mijn lieve leven

En kijk of dat je staat.

stemmen:

Bruidje, de dag breekt aan.

gast:

Laat ons niet langer staan.

Een scheepje dat ligt klaar en

Dat scheepje moet gaan varen

Het wacht een kapitein.

[pagina 244]
[p. 244]
vader:
(komt op)

Een wagentje met goud belaan

Dat zal haar scheepje zijn,

Met een goed kapitein.

3e meisje:

Daar komt de bruigom aan,

De goudsbloem is beloofd

Komt hij de wegen langs gegaan

Buigt iedere bloem het hoofd.

dienstmeid:

Ay...y...y... mijn harte dief.

1e jongeman:

Bruidje, de dag breekt aan.

dienstmeid:

Ay...y...y... mijn bruidje-lief.

1e meisje:

't Is tijd om te verschijnen,

Van achter uw gordijnen.

2e meisje:

Nu moet het bruidje komen.

1e meisje:

Komen, komen, komen.

dienstmeid:

Hoor hoe de klok al luidt

Kom dan de kamer uit.

1e jongeman:

Kom, kom, kom dan bruid

Kom dan de kamer uit.

dienstmeid:

Als een stier de bruiloft staat

Wacht tot gij komen gaat.

(De Bruid verschijnt. Zij draagt een zwart gewaad, stijl omstreeks 1900, met een lange sleep, geplooide stroken en stijve kant. Op het haar dat met een lok over het voorhoofd hangt, de krans oranjebloesem. De guitaren klinken. De jonge meisjes omhelzen de bruid)
3e meisje:

Wat heb je voor geur op je haar gedaan?

bruid:
(lacht even)

Niets.

2e meisje:
(bekijkt haar kleren)

Zulke stof ziet men niet veel...

1e jongeman:

De bruigom... de bruigom...

bruigom:

Salud!

1e meisje:
(steekt hem een bloem achter het oor)

De goudsbloem u beloofd

Van haar die u bemint...

2e meisje:

Waai dan de koele morgenwind

De zorgen uit uw hoofd.

(De Bruigom gaat naast de Bruid staan)
bruid:

Waarom heb je die schoenen aan?

bruigom:

Staat vrolijker dan zwarte.

vrouw v. leon.:
(komt op en omhelst de Bruid)

Geluk en voorspoed.

(Iedereen praat tegelijk)
leonardo:
(Als iemand die met moeite zijn plicht doet)

Mag je krans licht zijn

Als geur van jasmijn.

vrouw v. leon.:

Je leven als vrouw

Zo rijk als de dauw.

moeder:
(tot de Vader)

Hoe komen die mensen hier?

vader:

Familie... 't Is een dag van vergeven.

't Is goed. Maar vergeven? Dat niet.

[pagina 245]
[p. 245]
bruigom:

Je bent mooi met je kransje.

bruid:

Ik wou maar liefst gauw naar de kerk.

bruigom:

Is daar zo'n haast bij?

bruid:

Ja. Ik wou dat ik je vrouw al was en alleen met jou om alleen jouw stem te horen...

bruigom:

En ik dan? Hetzelfde.

bruid:

Ik wou liefst geen ogen meer zien dan de jouwe. Houd me zo vast dat ik niet weg kan, al riep mijn moeder mij vanuit de dood.

bruigom:

Kracht genoeg in mijn armen. Om je voor veertig jaar vast te houden.

bruid:
(tragisch) (neemt zijn arm)

Voor altijd.

vader:

Voortmaken. Voortmaken. Paarden en wagens klaar. De zon is op. Kalm aan. Maak geen ongelukken.

(De grote poort in de achtergrond gaat wijd open. Men begint weg te gaan).
dienstmeid:
(in tranen)

Wit maagdje 't huis verlaat

Licht als ster ten hemel gaat...

1e meisje:

Rein van lichaam, van gewaad

Is zij die te bruiloft gaat.

(Meer gasten vertrekken)
2e meisje:

Die als maagd ter kerke gaat.

dienstmeid:

Wind woelt in 't gewaad haar

Als woei ze in bloemen.

3e meisje:

In veld vol van luister

dienstmeid:
(ontsteld)

Wind waait haar mantilla

Als nachtwind in duister.

(Zij gaan. Men hoort guitaren, castagnetten, tamboerijnen. De enige die achterblijven zijn Leonardo en zijn vrouw)
vrouw v. leon.:

Kom.

leonardo:

Waarheen?

vrouw v. leon.:

Naar de kerk. Maar jij niet te paard. Ga maar met mij.

leonardo:

Met de kar?

vrouw v. leon.:

Ja. Hoe dan?

leonardo:

Ik ben geen man om met een kar te rijden.

vrouw v. leon.:

En ik ben geen vrouw om zonder mijn man te bruiloft te gaan. Ik kan niet meer.

leonardo:

Ik ook niet.

vrouw v. leon.:

Kijk me niet zo aan. Het licht steekt in je ogen.

leonardo:

Kom dan maar.

vrouw v. leon.:

Ik weet niet wat je hebt. Ik denk, en ik wil niet denken. Een ding weet ik: je wilt me niet meer. Maar ik heb een kind, en ik wacht een ander.

Zo gaat het. Zo is het mijn moeder gegaan. Maar zonder jou blijf ik hier.

stemmen:
(buiten)

Wit maagdje 't huis verlaat

Licht als ster ten hemel gaat.

[pagina 246]
[p. 246]
vrouw v. leon.:
(in tranen)

Rein van lichaam, van gewaad

Is zij die te bruiloft gaat.

Zo ben ik ook getrouwd. En nu? Of ik mijn mond heb vol aarde.

leonardo:
(staat op)

Kom.

vrouw leon.:

Ja, maar samen.

leonardo:

Goed.

(Stilte)

Maar voort dan.

(Zij gaan af)
stemmen:

Rein van lichaam, van gewaad

Is zij die ter kerke gaat.

(langzaam doek)

Tweede bedrijf
Tweedetafreel

(Buiten de grotwoning van de Bruid. De kleuren zijn wit-grijs en koud blauw. Grote vijgcactussen. Schaduw en zilver licht. Een vergezicht van bruinblond hoogland, hard van kleur als aardewerk in de volkstrant)
dienstmeid:
(schikt glazen en borden op een tafel. Zij zingt luidkeels)

Ga, draai dan

Ga molenrad, draai dan

Ga watertje, maal dan

Ga schijnen, gij maan dan

Ga bomen, en zwaai dan

Ga bruidje en kijk dan

Want ik zie al uw man.

(Zij roept met gewone stem)

De kleden op tafel.

(opnieuw poëtisch)

Ja, zing dan

Ja, zing voor het paar dan

Ja, watertje, spring dan

Want de bruid heeft een man

Doe vol honig de pot dan,

Maak de bittere amandelen

Zo zoet als het kan.

(Zij roept als voren)

En zet de wijn klaar.

(opnieuw poëtisch)

Wild water,

Wild water, geklater

Door het molenrad slaat er

En gaat er voorbij

Je moeder en vader

Waren eens zo te gader

En ze deden als jij

Ja, ga maar

Ja molenrad, maal maar

't Gaat alles al water,

Dat vindt stiller staat

En gaat eeuwig voorbij.

[pagina 247]
[p. 247]
moeder:
(komt op)

Dat was een heel eind.

vader:

Zijn wij de eersten?

dienstmeid:

Neen. Leonardo is er al een tijd. En zijn vrouw. Zij kwamen gerend als wilde duivels. De vrouw flauw van de schrik. Ze hebben 't zo snel gedaan als met een paard.

vader:

Die man zoekt zijn ongeluk. Dat zit 'm in het slechte bloed.

moeder:

Wat voor bloed zou hij anders hebben? Dat van zijn hele familie. Dat begon bij zijn betovergrootvader, die heeft al een man vermoord, en zo is het doorgegaan met heelhun gemene soort van messenvechters en valse gezichten.

vader:

Ik zal er maar niets over zeggen.

dienstmeid:

Maar zij wel.

moeder:

Het doet zeer tot in het bloed van mijn aderen. Als ik dat volk zie, zie ik enkel de handen, waarmee ze mijn mannen vermoord hebben. Begrijp je dat niet? Denk je dat ik gek ben? Goed, dan ben ik gek, omdat mijn borst barst van de tranen die ik niet kwijt kan. Ik heb altijd verdriet dat het uit wil gillen, dat ik de baas moet blijven en verstoppen onder mijn doeken. En dan moet ik maar niet aan mijn doden denken? En dan vinden de mensen dat ik verkeerd doe?

(Zij doet haar schouderdoek af)
vader:

Het is vandaag niet de dag om er aan te denken.

moeder:

Als het gesprek zo valt, dan spreek ik. En vandaag des te meer. Want na vandaag ben ik alleen.

vader:

Tot er kinderen komen.

moeder:

Daar hoop ik dan ook op: op de kinderen.

(Men gaat zitten)
vader:

Ze moeten er maar veel krijgen. Onze grond vraagt sterke armen, en niet van betaalde knechten. Hier moet er gevochten worden tegen onkruid en distels en de stenen die van ik weet niet waar vandaan komen.

En dat moeten armen van de bazen zijn, die de grond aandurven en te lijf gaan en 't gewas doen groeien. We moeten veeljongens hebben.

moeder:

En een paar meisjes. Mannen zijn ongestaag als de wind, en ze spelen met wapens. Meisjes blijven in huis.

vader:
(vrolijk)

Ik denk zo dat ze wel van alles wat krijgen.

moeder:

Mijn zoon zal ze haar wel maken. Hij is van goed ras. Zijn vader had nog heel wat zoons bij mij kunnen hebben.

vader:

Ik wou dat zo iets in een dag voor elkaar was. Zo dat er ineens twee, drie zoons waren.

moeder:

Maar zo gaat het niet. Het vraagt veel tijd. Daarom is het zo schrikkelijk het bloed van je eigen bloed te zien wegzakken in de grond. Een bron die een minuut vloeit en weg is alles wat ons jaren gekost heeft.

Toen ik mijn zoon zag, lag hij midden op straat neergevallen. Ik heb mijn handen gewassen in zijn bloed en afgelikt met mijn tong. Omdat het mijn bloed was. Jij weet niet wat dat is. Ik had de aarde die zijn bloed dronk wel willen bewaren in een schrijn met kristal en topazen.

vader:

Kom, je mag nu weer hoop vatten. Mijn dochter is stevig in de heupen en je zoon sterk.

[pagina 248]
[p. 248]
moeder:

Daar hoop ik dan op.

(staat op)
vader:

Maak de schalen met graan klaar.

dienstmeid:

Die staan klaar.

vrouw v. leon.:
(opkomend)

Met alles het beste.

vader:

Dank je.

leonardo:

Komt er nog feest?

vader:

Maar niet lang. De mensen wonen ver weg.

dienstmeid:

Daar zijn ze.

(De gasten verschijnen in vrolijke groepen. Bruid en Bruide gom komen gearmd. Leonardo gaat weg)
bruigom:

Er is nog nooit zoveel volk op een bruiloft gezien.

bruid:
(neerslachtig)

Nooit.

vader:

't Was fraai.

moeder:

De hele aangetrouwde familie.

bruigom:

Mensen die anders nooit van huis gaan.

moeder:

Je vader heeft veel gezaaid en nu oogst jij -

bruigom:

Er waren neven van ons die ik nog nooit ontmoet had.

moeder:

Al het volk van de kust.

bruigom:
(vrolijk)

Ze waren bang voor de paarden...

(Het gesprek wordt algemeen)
moeder:
(tegen de Bruid)

Waar denk je aan?

bruid:

Ik denk aan niets.

moeder:

De zegen weegt zwaar op je.

(Men hoort de guitaren)
bruid:

Als lood.

moeder:
(ernstig)

Dat mag zo niet zijn. Je moet licht zijn als een duifje.

bruid:

Blijft u vannacht hier?

moeder:

Neen, ik laat mijn huis niet alleen.

bruid:

U moest liever blijven.

vader:
(tegen de Moeder)

Kijk, ze gaan dansen. Dansen van hier en van de zee-kant.

(Leonardo verschijnt weer. Hij gaat zitten. Zijn vrouw staat achter hem, rechtop en roerloos)
moeder:

Dat zijn de neven van mijn man. Hard als steen, als er gedanst moet worden.

vader:

't Doet mij plezier ze te zien. Wat een drukte, en dat hier aan huis.

(Hij gaat)
bruigom:
(tegen Bruid)

Vond je de oranjebloesem mooi?

bruid:
(kijkt hem star aan)

Ja.

bruigom:

Ze zijn van was gemaakt. Dat kan een leven lang mee. Ik had graag gezien dat je ze overal op je bruidsjurk droeg.

bruid:

Dat vond ik niet nodig.

(Leonardo gaat rechts af)
1e meisje:

We komen de spelden uit je kransje halen.

bruid:
(tot de Bruigom)

Ik ben dadelijk terug.

vrouw v. leon.:

Je zal wel gelukkig zijn met mijn nicht.

bruigom:

Dat geloof ik zeker.

vrouw v. leon.:

Hier met zijn beiden te leven en nooit uitgaan en samen een gezin maken. Ja, zo zou ik ook wel willen leven, ver van alles...

bruigom:

Waarom koop je dan geen land? 't Is hier niet duur, en de kinderen groeien beter op.

[pagina 249]
[p. 249]
vrouw v. leon.:

Wij hebben geen geld. En zoals wij leven...

bruigom:

Je man kan toch goed werken.

vrouw v. leon.:

Ja, maar hij houdt nooit voet bij stuk. Hij gaat van de hak op de tak Het is geen rustige man.

dienstmeid:

Zal je niets gebruiken? Ik zal wat wijn-beschuitjes inpakken voor je moeder, daar houdt zij veel van.

bruigom:

Geef haar maar een dozijn of drie.

vrouw v. leon.:

Een stuk of zes is genoeg.

bruigom:

't Is niet alle dag bruiloft.

vrouw v. leon.:
(tot de Meid)

Waar is Leonardo?

dienstmeid:

Ik heb hem niet gezien.

bruigom:

Hij zal wel bij de gasten zijn.

vrouw v. leon.:

Ik zal eens kijken.

(zij gaat)
dienstmeid:

't Is een mooi feest!

bruigom:

En dans jij niet?

dienstmeid:

Niemand vraagt mij.

(Twee meisjes passeren op de achtergrond. Gedurende de gehele handeling is de achtergrond een gekrioel van mensen)
bruigom:
(vrolijk)

Dat komt dat ze er niets van kennen. Zulke oudjes als jij dansen beter dan jonge meisjes.

dienstmeid:

Kijk eens aan. Wou je mij een compliment maken, jongen? Wat een familie die van jullie. Wat een mannen. Ik heb als kind je grootvader nog zien trouwen. Wat een man. Als een berg, die bruigom.

bruigom:

Ik ben niet zo groot van stuk.

dienstmeid:

Maar je hebt hetzelfde vuur in je ogen. En waar is je bruid?

bruigom:

Ze nemen haar de krans af.

dienstmeid:

Ah. Hoor eens. Voor vannacht, omdat je wel niet zal slapen, heb ik ham klaar gezet en een paar stevige glazen oude wijn. Het staat beneden in de etenkast. Als je honger mocht krijgen...

bruigom:
(vrolijk)

's Nachts eet ik niet.

dienstmeid:

Maar misschien zij wel.

(zij gaat)
1e jongeman:

Je moet een glas met ons komen drinken.

bruigom:

Ik wacht op de bruid.

2e jongeman:

Kom, je hebt nog tot morgen vroeg de tijd...

1e jongeman:

Dan is 't het beste.

2e jongeman:

Kom, een ogenblik...

bruigom:

Ik ga mee.

(Zij gaan. Men hoort feestgeluid. De Bruid verschijnt. Van de andere kant komen twee jonge meisjes)
1e meisje:

Aan wie heb je het eerst een speld gegeven, aan mij of aan haar?

bruid:

Ik weet niet meer.

1e meisje:

Je hebt mij de eerste hier gegeven.

2e meisje:

Mij al voor het altaar.

bruid:
(onrustig, in grote innerlijke tweestrijd)

Ik weet het niet meer.

1e meisje:

Maar als je nu eens nadacht...

bruid:
(valt haar in de rede)

En het kan mij niet schelen... Ik heb iets anders in mijn gedachten.

2e meisje:

O, pardon...

(Leonardo passeert op de achtergrond. Zij ziet hem)
[pagina 250]
[p. 250]
bruid:

En er gaat zoveel in mij om...

1e meisje:

Daar weten wij niets van.

bruid:

Dat zal je wel te weten komen als je tijd komt. Het is een zware stap om te trouwen.

1e meisje:

Ben je kwaad?

bruid:

Neen, vergeef me maar.

2e meisje:

Dat hoeft toch niet? Alle twee de spelden maken toch dat wij binnen het jaar trouwen. Niet?

bruid:

Alle twee.

1e meisje:

Maar de een zal dan toch gauwer trouwen dan de andere...

bruid:

Wil je zo graag?

2e meisje:
(verlegen)

Ja...

bruid:

Waarom?

1e meisje:

Omdat...

(Ze slaat haar armen om het andere meisje. Ze lopen beiden haastig weg. De Bruigom komt zachtjes op en omhelst de Bruid van achter)
bruid:
(in hevige schrik)

Laat me los.

bruigom:

Ben je bang van mij?

bruid:

Ay...y... Ben jij het?

bruigom:

En wie zou het anders zijn?

(Stilte)

Je vader, of ik...

bruid:

Ja...

bruigom:

Al zou je vader je wel zachter hebben gepakt.

bruid:
(zwaarmoedig)

Ja...

bruigom:
(Omhelst haar heftig en wat lomp)

Omdat hij oud is...

bruid:
(kortaf)

Laat me los.

bruigom:

Waarom?

(Hij laat haar los)
bruid:

Om de mensen... Ze kunnen ons zien.

(Op de achtergrond gaat de Meid voorbij zonder naar het paar te kijken).
bruigom:

En dan? Wij hebben de zegen.

bruid:

Ja... maar... laat mij maar. Straks...

bruigom:

Wat heb je? Je kijkt zo verschrikt.

bruid:

Ik heb niets. Blijf bij mij.

vrouw v. leon.:

Ik wil niet storen...

bruid:

Zeg het maar?

vrouw v. leon.:

Is mijn man hier geweest?

bruid:

Neen.

vrouw v. leon.:

Omdat ik hem niet kan vinden en zijn paard staat ook niet op stal.

bruigom:
(opgelucht)

Hij zal een eindje zijn om gaan rijden.

dienstmeid:
(De vrouw gaat ongerust weg. De Meid komt op)

Zijn jullie niet gelukkig?

Met al die goede wensen?

bruigom:

Ik heb er genoeg van. De Bruid is moe.

dienstmeid:

Wat is er, meisje?

bruid:

Het is alsof ik een slag op mijn hoofd heb gehad.

dienstmeid:

Een bruid van de bergen moet zich sterk houden.

(tot Bruigom)

Jij bent de enige die haar beter kan maken; omdat ze van jou is.

(Zij gaat haastig weg)
bruigom:
(omhelst de Bruid)

Laten we wat gaan dansen.

(kust haar)
[pagina 251]
[p. 251]
bruid:
(bang)

Neen. Ik wil liever wat op bed gaan liggen.

bruigom:

Ik houd je gezelschap...

bruid:

Dat nooit. Met al die mensen hier? Wat zouden ze daar van zeggen.

Laat me even gaan rusten.

bruigom:

Zoals je wilt. Maar wees vannacht anders...

bruid:
(in de deur)

Vannacht ben ik beter.

bruigom:

Dat hoop ik dan.

moeder:
(op)

Jongen.

bruigom:

Waar bent u geweest?

moeder:

O, daarginds, in al dat rumoer. Ben je tevreden?

bruigom:

Ja.

moeder:

Waar is je vrouw?

bruigom:

Ze rust. 't Is een zware dag voor een bruid.

moeder:

Een zware dag! De enige mooie. Voor mij was het of ik mijzelf werd.

(De Meid komt op en gaat naar de kamer van de Bruid)

Als breken van nieuwe grond, als jonge bomen planten; zo is het.

bruigom:

Gaat u straks weg?

moeder:

Ja. Ik wil in mijn eigen huis zijn.

bruigom:

Alleen.

moeder:

Niet alleen. Ik heb een hoofd vol zorgen. Over mannen en vechten...

bruigom:

Dat vechten is nu toch gedaan.

(De Meid komt snel op en verdwijnt op een drafje in de achtergrond)
moeder:

Vechten is er zo lang je leeft.

bruigom:

Met mij toch niet?

moeder:

Je moet vriendelijk voor je vrouw wezen. Maar als zij dwaas is of lastig, heb haar dan lief op een manier dat ze het voelt; gebruik je kracht, zoen haar dat het pijn doet en geef haar een zachte zoen toe. Niet zo dat zij kwaad wordt, maar ze moet voelen, dat jij de man bent en de baas, dat jij het voor het zeggen hebt. Dat heeft je vader me geleerd.

En omdat hij er niet meer is, moet ik je maar vertellen, hoe een man zijn kracht hoort te gebruiken.

bruigom:

Wat u zegt zal ik doen.

vader:
(op)

Waar is mijn dochter?

bruigom:

In haar kamer.

(Vader af)
1e meisje:

Het paar moet komen voor de rondedans.

1e jongeman:
(tot de Bruigom)

Jij moet de dans voorgaan.

vader:
(op)

Ze is er niet.

bruigom:

Neen?

vader:

Ze zal op het balcon zijn.

bruigom:

Ik zal gaan kijken.

(Af. Rumoer. Guitaarmuziek)
1e meisje:

Ze zijn al begonnen.

(Zij gaat naar buiten)
bruigom:
(komt binnen)

Zij is er niet.

moeder:
(ongerust)

Neen?

vader:

Waar kan ze heen zijn?

dienstmeid:
(op)

Waar is de bruid?

[pagina 252]
[p. 252]
moeder:
(ernstig)

We weten het niet.

(Bruigom af. Drie gasten op)
vader:
(tragisch)

En is ze niet bij het dansen?

dienstmeid:

Bij het dansen is zij niet.

vader:
(ongerust)

Er loopt zoveel volk. Ga nog eens kijken.

dienstmeid:

Ik heb al gekeken.

vader:
(dramatisch)

Maar waar is ze dan?

bruigom:
(op)

Niets. Nergens te vinden.

moeder:
(tot de Vader)

Wat betekent dat? Waar is je dochter?

(De Vrouw van Leonardo verschijnt)
vrouw v. leon.:

Ze zijn er vandoor! Weggelopen zijn ze. Zij en Leonardo. Op het paard. In elkaars armen. Samen één lijf.

vader:

Dat kan niet waar zijn. Mijn dochter? Neen.

moeder:

Jouw dochter, ja. Vrucht van een slechte moeder. En hij, hij ook.

Maar toch is ze mijn zoon's vrouw.

bruigom:

Dààr ga ik achteraan. Wie heeft er een paard?

moeder:

Wie heeft er een paard? Dadelijk een paard. Ik geef al wat ik heb.

O, mijn ogen, mijn hart.

stem:

Hier is al een paard.

(tegen de Bruigom)

Vooruit. Achter ze aan.

(Hij gaat af met twee vrienden)

Neen. Neen, ga niet. Dat volk is moorddadig op het mes. Maar, ja goed, vooruit. Haast je dan. Ik kom je achterna.

vader:

Dat kan zij niet zijn. Ze was nog liever in de put gesprongen.

moeder:

Eerzame meisjes springen in het water. Behóórlijke meisjes; maar déze niet! En toch is ze de vrouw van mijn zoon. Opgepast! Soort bij soort! Er is hier twee soort volk!

(Iedereen komt binnen)

Mijn familie en de jouwe. Onze mensen, mee weg! Schudt het stof van je schoenen. Mee, mijn zoon helpen!

(De gasten verdelen zich in twee partijen)

Ons volk voor mijn zoon. De neven van de zee en de vrienden van hier.

Mee! Mee! Langs alle wegen. Het is weer het uur van het bloed. Twee partijen. Jij met de jouwe, en ik met de mijne. Laat me door. Laat door!

(doek)
[pagina 253]
[p. 253]

Derde bedrijf
Eerste tafreel

(Een bos. Het is nacht. Grote vochtige boomstammen. Een duistere omgeving).
(Men hoort twee violen spelen. Er komen drie houthakkers op)
1e houthakker:

En, zijn ze al gevonden?

2e houthakker:

Neen. Maar ze zoeken.

3e houthakker:

Ze slaan ze dood.

2e houthakker:

Ssstt...

3e houthakker:

Wat is er?

2e houthakker:

't Is of er overal mensen gaan.

1e houthakker:

Als de maan komt, zijn zij er bij.

2e houthakker:

Ze moesten die twee met rust laten.

1e houthakker:

De wereld is groot. Plaats voor ieder.

3e houthakker:

Maar hun slaan ze dood.

2e houthakker:

Een mens doet wat zijn hart zegt: 't was hun recht, wat ze deden.

1e houthakker:

Ze hebben er lang genoeg tegen gestreden, maar het bloed is sterker.

3e houthakker:

Bloed voor bloed.

1e houthakker:

Een mens doet toch naar zijn bloed hem dwingt.

2e houthakker:

De dag zal zien hoe de aarde het drinkt.

1e houthakker:

En dan? Beter leeggebloed, dan leven met ziek bloed.

3e houthakker:

Stil.

1e houthakker:

Wat hoor je?

3e houthakker:

Hoor, de krekels, de kikkers, en de schrik van de nacht.

1e houthakker:

Maar het paard niet?

3e houthakker:

Neen.

1e houthakker:

Ze zullen wel bij elkaar liggen.

2e houthakker:

Haar lichaam van hem en zijn lichaam van haar.

3e houthakker:

Ze zoeken... En dan is het de dood.

1e houthakker:

Maar eerst heeft hun bloed zich vermengd! Dan zijn ze al leeg... als twee lege vaten, als twee dorre beken.

2e houthakker:

't Is zwaar bewolkt, het kan zijn dat de maan niet doorbreekt.

3e houthakker:

De bruigom vindt ze, maan of geen maan. Ik heb hem gezien toen het begon, zo woest als hij was. Zijn gezicht grauw als as. 't Gaat om de eer van zijn ras.

1e houthakker:

Zijn ras is op straat vermoord, zijn vader en zijn broer...

2e houthakker:

Dat is het.

3e houthakker:

Denk je dat ze een kans hebben?

2e houthakker:

Moeilijk. Messen en geweren tien mijl in 't rond.

3e houthakker:

Hij heeft een goed paard.

2e houthakker:

Ja, maar een vrouw bij zich.

1e houthakker:

Hier zijn we bij het werk.

2e houthakker:

Een zware boom. Maar hij gaat er aan.

3e houthakker:

Kijk, de maan. Laten we voortmaken.

(Het wordt lichter van links)
1e houthakker:

Ay, y, maan, die verschijnt,

Laat in donker de blaren.

[pagina 254]
[p. 254]
2e houthakker:

Schaduw witte jasmijn...

1e houthakker:

Ay, y, eenzame maan,

Werp geen licht door de blaren

2e houthakker:

Langs de bruid haar gezicht

3e houthakker:

Ay, y, maan, vals van schijn

Wil de liefsten toch sparen

1e houthakker:

Ay, y, droevige maan

Hoedt met schaduw het paar...

(Zij gaan af. In het licht van links verschijnt de Maan. De Maan is een jonge houthakker met een wit gezicht. Het toneel komt in een sterk blauwe schijn te staan)
de maan:

Zwaneschijn in het diep water,

Roosvenster der kathedralen.

Valse morgenglans der blaren,

Ben ik, maan! Niemand ontgaat mij,

Niemand die mijn licht zal sparen

In geen schuilplaats, op geen paden. -

Flitsende mijn smal scherp staal

Zweeft ten hemel en zal raken

Zwaar als lood en fel als haat

Dorstende naar bloed en dood

Bladeren, laat mij door: bevrozen,

Koud als wit kristallen muren,

Ben ik, en zoek mensenborst

In bos, velden, huis en schuren,

Om mij eindelijk te warmen. -

In weerglanzende metalen

Spiegel ik en zoek naar vuur, en

Op de bergen, in de straten

Ben ik niets dan dood en as.

Hoog op schouders van wit marmer

Draagt de sneeuw mij. En het ijzig

Ongenaakbaar diepe bergmeer

Biedt haar armen mij als gast.

Maar vannacht worden mijn wangen

Rood, als het rood bloed zal hangen

Aan de halmen van het zware

In de nachtwind trillend gras. -

Schuilplaats mag niet meer bestaan

Schaduw zal zich niet ontfermen

Ik wil eindelijk binnengaan

In een hart dat mij kan warmen

Ay-y, ik wil een hart, een hart,

Dat wild bloed als bron zal springen

Langs de bergen van mijn borst,

Laat mij binnen, laat mij binnen.

(spreekt tot de blaren)
[pagina 255]
[p. 255]

Ik wens geen schaduw. Mijn stralen

Moeten overal zijn. Hun gezicht

Zal in duisterste bomen nog zijn

Wemelend licht van mijn schijn;

Want vannacht wil ik wangen zo rood,

Gloeiend en donker van bloed

Als het hoog sidder-gras dat er trilt

Van de voetstappen van de wind.

Niemand hope in donker op vlucht.

Neen, niemand komt hier meer vandaan.

Ik zal op het paard schijnen gaan.

Tot het doodschrikt van diamant licht.

(De Maan verdwijnt tussen de boomstronken, en het wordt weer donkerder. Er komt een oude vrouw op, gehuld in vale groene lappen. Zij heeft naakte voeten. Haar gezicht is nauwelijks zichtbaar)
bedelaarster:

Daar gaat de maan weer eens weg; maar het paar komt nader;

Om verder dan hier niet te gaan. Dat gekabbel van water,

Samen met wat de bomen hier praten, smoort wel de doodskreet. -

Hier dan maar; op deze plaats. Want gedaan is gedaan. Ik ben moe.

Maak de kisten maar klaar, en de witte lakens,

In stille kamer, op koude baar.

Lichamen zwaar, de keel afgestoken.

Geen vogeltje zal er van ontwaken,

Als de wind in wapperend gewaad voorbijgaat.

En daarin de laatste zuchten slaakt.

(ongeduldig)

Ach, die maan, die maan!

(De Maan daagt weer op. Het felle blauwe licht keert eveneens terug).
de maan:

Ik heb ze gezien.

Eén troep langs de berg-kant

Een de andere langs de rivier.

Ik ga ze de weg bij-lichten;

Wat begeert u nog meer?

bedelaarster:

Niets meer. Ga.

de maan:

Wind snijdt al scherp als een mes pas geslepen.

bedelaarster:

Schijn op zijn vest, op de zilveren knopen,

Dan weten de messen het best de weg.

de maan:

Laat ze langzaam sterven...

Laat het bloed langs mijn vingers glibberen,

Laat mijn grauwe valleien weerglanzen

En ontwaken van deze nachtfontein.

bedelaarster:

Houdt ze staan aan het water. Ga dan.

de maan:

Ja, daar zijn ze.

(Zij gaat. Het toneel is weer donker)
bedelaarster:

Haast je wat. Licht! Ay, ja, schijn dan! Ha, nu raakt het gedaan.

(De Bruigom op en de Eerste Jongeman. De Bedelares gaat zitten en verbergt zich in haar mantel)
[pagina 256]
[p. 256]
bruigom:

Kom. Hier langs.

1e jongeman:

We vinden ze toch niet.

bruigom:
(beslist)

We vinden ze.

1e jongeman:

Ze moeten de andere kant zijn gegaan.

bruigom:

Neen. Ik heb de galop van het paard gehoord.

1e jongeman:

Kan een ander paard zijn geweest.

bruigom:

Hoor hier. Voor mij is er maar een paard op de wereld, dit paard. Heb je er genoeg van? Ga weg dan. En als je nog meegaat, stil dan.

1e jongeman:

Ik wou enkel zeggen...

bruigom:

Stil! Hier zal ik ze vinden. Kijk: dit is mijn arm, maar dit is meer dan mijn arm, 't is de arm van mijn broer en mijn vader en van gans mijn gestorven geslacht. Daarin zit een zo machtige kracht, dat ik dieboomstam de grond uit kon halen, met wortels en al...

Kom dan, het is of de doden hier staan en mijn tanden verstarren doen in mijn mond, dat ik haast geen adem kan halen.

bedelaarster:
(jengelend)

Ay, y...

1e jongeman:

Heb je 't gehoord?

bruigom:

Ga kijken en zeg wat het is.

1e jongeman:

't Lijkt wel een jacht.

bruigom

Ja, jacht. En wat voor een jacht.

(De jongeman af. De Bruigom gaat snel links en valt half over de bedelares, de dood)
bedelaarster

Ay.

bruigom:

Wat is er?

bedelaarster:

Koud, koud...

bruigom:

Waar moet je heen?

bedelaarster:
(Nog altijd klaagziek en bedel-achtig)

Ach, zo ver weg...

bruigom:

Waar kom je vandaan?

bedelaarster:

Ach, zo ver weg...

bruigom:

Heb je een man en een vrouw op een paard gezien?

bedelaarster:
(slaat haar doeken op)

Laat eens denken...

(Zij kijkt hem aan)

Wat een knappe vrijer ben jij.

(Zij staat op)

Maar slapend zou je nog knapper zijn.

bruigom:

Zeg op. Geef antwoord. Heb je ze gezien?

bedelaarster:

Laat eens denken... En stevige schouders. Als je daar eens op stil mocht liggen, en niet langer moe gaan op je smalle voetjes?

bruigom:

Ik vraag of je ze gezien hebt? Zijn ze hier langs gekomen?

bedelaarster:
(beslist)

Nog niet langs, maar ze komen eraan, van daar ginder. Hoor je niet?

bruigom:

Neen.

bedelaarster:

Ken je de weg?

bruigom:

Neen, die vind ik wel.

bedelaarster:

Ik zal het je wijzen. Ik ben hier bekend.

bruigom:
(ongeduldig)

Maak voort dan. Hoe gaan we?

bedelaarster:
(tragisch)

Hierheen...

(Gaan snel af. Twee violen vertegenwoordigen de geest van het bos. De houthakkers komen weer op. Zij hebben de bijlen op hun schouders. Zij gaan langzaam tussen de bomen heen en weer)
[pagina 257]
[p. 257]
1e houthakker:

Ay, dood die verschijnt.

Dood in donkere blaren...

2e houthakker:

Maak het gras nog niet rood.

1e houthakker:

Ay, eenzame dood.

Dood van stervende blaren.

3e houthakker:

Spaar de zoete jasmijn.

2e houthakker:

Ay, droevige dood.

Laat de takken nog groen.

1e houthakker:

Ay, moorddadige dood,

Maak het gras nog niet rood.

(Al pratende af. Leonardo en de Bruid komen op)
leonardo:

Stil toch.

bruid:

Van hier af ga ik alleen;

Ga weg. Ga dan toch heen.

leonardo

Praat niet zoveel.

bruid

Met handen en tanden, breek

Van mijn hals de keten der schande

Die je mij hebt omgedaan.

Dat ik verder stil kan leven

In het huis waar ik kwam vandaan

En weet je geen dood voor mijn schande

Geen dood als voor giftige slang

Geef mij dan het geweer in mijn handen,

Want mijn leven is mij te lang.

Ay, klagen, klagen en branden

't Is alles wat ik nog kan

Ay, ik spreek als met glas in mijn mond.

leonardo:

Wat wij hebben gedaan, is gedaan. Dus stil dan,

Ze zitten dicht achter ons aan

En we moeten hier samen vandaan.

bruid:

Gedwongen alleen zal ik gaan.

leonardo:

Gedwongen? En wie begon

De balcon-trap af te gaan?

bruid:

Ja, dat heb ik gedaan.

leonardo:

En wie heeft er in de stallen

Het paard nieuw tuig aangedaan?

bruid:

Ja, ik, dat heb ik gedaan.

leonardo:

En wie deed de sporen mij aan?

bruid:

Ik, met mijn bloed-eigen handen

Ploegde mijn akker van schande

Omdat ik de blauwe takken

Bloed van je aderen liefhad,

Liefheb wat zingt in je aderen.

En er is geen ander. Maar laat me

Want ik voel de dood in mijn handen,

Zag je liever strak in het laken

[pagina 258]
[p. 258]

En zou bij je lijk zitten waken.

Maar dit vuur, zegt mijn hoofd, is niet goed

Want dit is de schande van 't bloed.

leonardo:

Mond scherp glas maakte jij mijn bestaan

En jij wou toch vergeten gaan?

En een hoge muur zou voortaan

Tussen jouw en mijn huis bestaan

Is 't niet waar? Weet je niet hoe het was?

En als ik je van verre zag staan,

Had ik pijn als van zand in mijn ogen.

En hoe vaak ik te paard ben gegaan

Kwam het recht voor je deur stil te staan.

En toen ik met bruidskrans je zag,

Werd het zilver der spelden mij zwart

En mijn droom werd verward van het kwade

Woekerend gewas van het hart.

Aan wie is de schuld dan; aan mij?

Neen, de schuld is de oude der aarde,

De geur die mij altijd verwarde

Van je borsten, je lichaam, je haar...

bruid:

Dat is mannenpraat. Geen bed, geen tafel

Wil ik met jou, geen dag, geen uur.

En toch heb ik geen rust, geen duur.

Geen minuut dat ik jou niet begeer.

Maar dit is het leven toch niet;

Als een vrouw een man zo bemint

Als kaf waait het weg in de wind.

Ik heb een goed man verlaten

En zijn eer en zijn geslacht

Halverwege mijn bruilofts-staat,

Met de krans mij toebedacht.

Laat de schuld aan mij. Ga heen.

Vlucht jij en laat mij alleen.

leonardo:

Hoor hoe de vogels al slaan

En bewegen in de blaren.

Nachtduister ligt te sterven

Op de maan-beschenen steen;

Laten wij samen heengaan

Naar land waar ons niemand kent,

Waar wij samen kunnen leven

Waar geen mens ons meer kan schelen

En geen mond meer spreekt met venijn

(omhelst haar heftig)
bruid:

En waar ik dan maar moet zijn

Als de hond die slaapt aan je voet.

Als een teef-hond zit achter een raam

[pagina 259]
[p. 259]

En uitkijkt over leeg land.

(dramatisch)

Want zo ben ik. Als ik je zie,

Ben ik blind van de pijn in mijn bloed.

leonardo:

Vuur wordt aangestoken met vuur.

Van de kleine vlam in 't begin,

Moeten wij samen verbranden.

Kom.

(Hij sleept haar mee)
bruid:

En waar breng je me heen?

leonardo:

Waar niemand komen kan

Van de mannen die ons hier jagen;

Maar ik stil naar je kijken kan.

bruid:
(spottend)

Ja, en om van stad tot stad.

Met mijn schande ter markt te gaan

Dat iedereen mij kan zien staan

Als de bruid die geen bruiloft had.

leonardo:

Als ik dacht zoals iedereen denkt

Liet ik jou hier liever alleen

Maar ik moet, waar jij moet gaan.

En zo moet jij immers met mij.

Toe dan, en doe wat je moet.

En kijk hoe wij hier in de maan

Samen geketend staan.

(De gehele scène is zeer heftig en sensueel)
bruid:

Hoor je?

leonardo:

Ze komen.

bruid:

Ga.

't Is goed recht dat ze mij hier doodslaan,

Met mijn voeten in het water,

In de dorens verward met mijn haar

En dat mij bewenen de blaren,

Een verloren vrouw en een maagd.

leonardo:

Praat niet. Daar zijn ze.

bruid:

Ga dan.

leonardo:

Stil. Laat ze ons hier niet horen.

Ga jij voor. Kom, kom dan, ga dan.

bruid:
(aarzelt)

Maar dan samen.

leonardo:
(slaat zijn arm om haar heen)

Zo is het goed.

En ze krijgen ons niet samen

Eer ik dood lig in je schoot.

bruid:

En ik dood.

(Zij gaan omarmd af. De maan verschijnt zeer langzaam aan. Het toneel wordt sterk blauw verlicht. Men hoort de twee violen spelen. Plotseling hoort
[pagina 260]
[p. 260]
men twee lange hevige kreten, en de muziek zwijgt op slag. Bij de tweede kreet verschijnt de Bedelaarster en blijft met de rug naar het publiek staan. Zij opent haar mantel en staat midden in de voorgrond als een grote vogel met geweldige vleugels. Het licht van de Maan schijnt star op haar. Het doek valt in absolute stilte)
(doek)

Derde bedrijf
Tweede tafreel

(Een wit huis met bogen en zware muren. Links en rechts witte trappen. Op de achtergrond en hoge boog en raam van dezelfde kleur. Ook de grond is blinkend wit. Dit eenvoudige huis dient iets monumentaals als een kerk te hebben. Geen enkel grijs, geen schaduw, zelfs niet om perspectief aan te geven).
(Twee jonge meisjes in donkerblauw vlechten een streng rode wol)
1e meisje:

Mijn draadje, klein draadje

Wat wil je graag zijn?

2e meisje:

Op sneeuwwitte kantjes,

Een twijgje jasmijn.

Geboren om vier zijn,

Gestorven om tien

En dan voor de sier zijn,

Het draadje, het bandje,

Om 't twijgje laurier zijn

In haar dode handje...

klein meisje:
(zingt) (Als een af-tel rijm)

Wie was er op de bruidspartij?

1e meisje:

Ik niet

klein meisje:

Ik weet niet, jij niet,

Snoeimesje spreekt niet;

Van de olijvengaarde

Waar zij zijn heengegaan

Is niemand thuisgekomen

Waarom dat weet ik niet...

2e meisje:

Neen. Ik niet, jij niet

Dode tak spreekt niet

klein meisje:
(gaat weg)

Ik weet niet, jij niet.

2e meisje:

Mijn draadje, klein draadje

Wat is 't dat je ziet?

1e meisje:

Twee was-bleke monden,

Een bruidskrans geschonden.

Een morgen van zonde

Een nacht van verdriet.

[pagina 261]
[p. 261]
klein meisje:
(in de deur)

Ay, draadje, breek niet,

Al eindigt elk paadje.

In 't blauwe verschiet.

Ay, draai nog mijn draadje

Al valt het ook zwaar

Elk mes maakt eens wonden

Elk brood raakt eens gaar!

(gaat af)
2e meisje:

Mijn draadje, klein draadje

Waarom spreek je niet?

1e meisje:

De minnaar bleef zwijgen.

De bruigom is dood,

Waar zij zijn gelegen

Is de aarde bloedrood.

(Zij houdt de draad stil en zit er naar te staren)
klein meisje:
(verschijnt weer in de deur)

Stil draadje, stil draadje,

't Is met je gedaan,

Met donkere paarden

Een wagen komt aan

Twee mannen vol aarde

In wit laken gedaan.

(Er komen op de Vrouw en de Schoonmoeder van Leonardo. Zij zijn opgejaagd en angstig)
1e meisje:

Komen ze al?

schoonmoeder:
(bits)

Wij weten van niets.

2e meisje:

Geen nieuws van de bruiloft?

1e meisje:

Vertel eens iets.

schoonmoeder:
(hard)

Wij weten niets.

vrouw v. leon.:

Ik wou er maar heen, om alles te weten.

schoonmoeder:
(fel)

Jij, weg, naar huis. Jij blijft braaf en alleen in je huis. Om je jaren te dragen en uit te klagen achter dichte deur, en laat niemand in. Niets, dood noch leven. Alle ramen laten wij dichtslaan, enkel de regens zal je nog horen en de nachtwind ritselend in het gras.

vrouw v. leon.:

Maar waarom dan?

schoonmoeder:

Dat raakt je niet. Draag een zwarte sluier. Enkel je kinderen gaan je nog aan. Boven je bed op de plaats van zijn kussen, teken daar maar met as een kruis.

(vrouwen af)
bedelaarster:
(aan de deur)

Een stukje brood, meisjes?

klein meisje:

Ga je weg!

(De meisjes komen dicht bij elkaar staan)
bedelaarster:

Waarom?

klein meisje:

Omdat je jankt als een hond, ga weg.

1e meisje:

Niña.

bedelaarster:

Pas maar op, dat ik je ogen niet vraag. Ik heb aardige vogeltjes die mij dienen, wou je daar een van?

klein meisje:

Ay, y. Ik wil weg hier.

[pagina 262]
[p. 262]
2e meisje:
(tot Bedelaarster)

Neem het haar niet kwalijk.

1e meisje:

Ben je soms langs de rivier gekomen?

bedelaarster:

Daar kom ik vandaan.

1e meisje:
(verlegen)

Mag ik je wat vragen?

bedelaarster:

Ja, ik heb ze gezien. En weldra komen

Zij die waren als wilde stromen,

Eindelijk stil tussen grote stenen,

Twee mannen, waar een paard bij staan bleef,

Gestorven in een pracht van een nacht.

(zeer voldaan)

Ja, dood en gestorven.

1e meisje:

Ach stil toch, stil toch.

bedelaarster:

De oogleden als verflenste bloemen

De tanden hard als gebarsten sneeuw

Beiden gevallen, en de bruid staande

Rokken en haren met bloed bespat.

Bedekt met doeken draagt men de baren

Zwaar op de schouders van sterke mannen,

Zo is 't geschied, en zo betaamt het:

Op gouden bloem weegt de aarde zwart.

(Zij gaat af. De meisjes staan met gebogen hoofd en gaan rhytmisch als een koor af)
1e meisje:

Aardezwart...

2e meisje:

Zwaar op gouden bloemen...

klein meisje:

Zwaar op gouden bloemen

Draagt men twee baren

Donker van bloed een

Donker de ander

In donker blad weent

Nachtegaal zoet.

(Zij gaat. Het toneel is leeg. Komen op de Moeder met de Buurvrouw, deze loopt te wenen)
moeder:

Stil toch.

buurvrouw:

Ik kan niet.

moeder:

Stil zeg ik.

(Zij staat in de deur)

Is hier iemand?

(Zij slaat de handen tegen het hoofd)

Hier moest mijn zoon staan en antwoord geven. Maar mijn zoon is een tak met verdorde blaren. Een stem van achter de bergen vandaan.

(woedend tegen de buurvrouw)

Kan je niet zwijgen? Ik wil geen tranen, hier in mijn huis. Jouw tranen komen maar uit je ogen, en dieper niet.

De mijne, als ik straks alleen ben, vanuit de zolen van mijn voeten, vanuit de wortels van mijn haren, en heter dan bloed.

buurvrouw:

Ga met mij mee naar huis toe, en blijf hier niet.

moeder:

Neen. Hier wil ik zijn; hier, in vrede, nu al mijn volk dood is. Te middernacht slapen, niet meer liggen waken in angst voor messen of voor geweren. Zo menige moeder hangt 's nachts uit het raam, en waakt in

[pagina 263]
[p. 263]

de regen, haar zoon te wachten. Voor mij is 't gedaan. Mijn dromen gaan als bevroren duiven een bloempje dragen naar het kerkhof heen

Neen, neen dat niet, naar het kerkhof niet. Naar het bed aarde waarin zij slapen, dat hun wieg onder de hemel is.

(Een vrouw in het zwart gekleed komt binnen, gaat naar rechts, en knielt neer)

Handen van je gezicht. Wees sterk, 't wordt nog kwader, dagen en dagen wacht het verdriet. Ik wil niemand meer zien. Ik alleen, en mijn graven. Ik alleen, en verdriet. Tussen deze vier muren... Ay... Ay... Ay...

(Ze gaat zitten, ze kan niet meer)
buurvrouw:

Vergeet je zelf niet.

moeder:
(strijkt het haar uit haar ogen)

Neen. Omdat straks de vrouwen komen klagen, en mij zo niet mogen zien. Zo arm en alleen. Een vrouw die niet eens meer een zoon bezit om aan haar borst te drukken.

(De Bruid verschijnt. Zij is zonder haar krans, in een zwarte sjaal)
buurvrouw:
(gaat kwaad op haar af)

Wat moet jij hier?

bruid:

Ik moest hier zijn.

moeder:
(tot de Buurvrouw)

Wie is dat?

buurvrouw:

Zie je 't niet?

moeder:

Daarom vraag ik toch wie het is? Omdat ik het liever niet wist, dat ik haar de strot niet afbijt. Adder.

(Zij gaat op de Bruid af, maar staat stil) (Tot de Buurvrouw)

Zie je haar? Daar staat ze in haar tranen, en ik krab haar de ogen niet uit. Ik begrijp mijzelf niet... Ik heb mijn zoon toch lief... En zijn eer...

(Zij slaat de bruid, die op de grond valt)
buurvrouw:

In Godsnaam.!

(Zij tracht hen te scheiden)
bruid:
(tot de Buurvrouw)

Laat maar. Ik ben hier gekomen dat ze mij dood zou maken; dat ik begraven kon worden met de anderen samen.

(tegen de Moeder)

Maar niet met haar handen; met een griep, een zeis, tot het breken zou op mijn gebeente. Laat maar. Maar ze mag weten dat ik maagd ben; gek mag ik zijn, maar ik zal worden begraven voor dat enig man ooit de roos van mijn borsten gezien heeft.

moeder:

Praat niet zoveel; en wat geef ik daarom?

bruid:

Omdat ik met de ander, met de ander ben meegegaan.

(met moeite)

Jij, ja jij, had dat ook gedaan. Ik was een vrouwdiebrandde, van binnen en buiten, en je zoon was wat koel water, ik hoopte bij hem op kinderen, land en akkers en vrede. Maar de ander was duistre kracht, woester gaande, pratende tussen zijn tanden, als water tussen het riet. En ik ben gegaan met je zoon of het was langs een koud, klein beekje, maar de ander vroeg mij alles, als vogels in mijn oren, dat ik niet meer kon staan of gaan, en leed als van open worden, wonden van die wanhoopt, vrouw die vergaat van vuur. Maar ik wou dat niet; en vergeet dat niet. In je zoon had ik het gevonden, en ik heb hem niet bedrogen, maar de arm van de ander trok mij als de zee die met branding slaat, als een ezel die geen andere weg weet, en dat zou zo zijn gebleven altijd, en altijd en altijd, ook al was ik een oude vrouw, en al scheurden de zoons van je zoon mij de haren van mijn hoofd.

(Een andere Buurvrouw komt)
[pagina 264]
[p. 264]
moeder:

Niet bij haar is de schuld. Niet aan mij.

(scherp sarcastisch)

Aan wie dan?

Aan jou, die niet met je man wilt slapen; en de bruidskroon vergooit
om te kruipen in het bed van een andere vrouw.

bruid:

Spaar mij met spreken. Wreek je en sla mij. Kijk, mijn hals is zo week,
die breek je, zo licht als een dahlia. Maar waarom? Ik ben maagd en
zuiver als water, als een pas geboren kind. En ik kan het je bewijzen.

Steek vuur aan en waag je hand met mij, jij voor je zoon, en ik voor
mij. Jij zult ze het eerst voelen branden.

(Een andere Buurvrouw komt binnen)
moeder:

Wat maal ik om je maagddom? Wat maal ik om jouw dood of leven?

Wat maal ik om niets en niets. Gezegend de akkers graan, waaronder
mijn zonen slapen; gezegend de regen die slaat, op de doden hun gelaat.
En gezegend zij God, die ons maakt gelijk voor het lot.

(Er komt nog een Buurvrouw op)
bruid:

Laat mij samen treuren met u...

moeder:

Treur jij; maar daar, in de deur!

(Het kleine meisje komt weer) (De Bruid gaat in de deur staan. DeMoeder midden op het toneel)
vrouw v. leon.:
(op en naar links)

Ik heb het wel geweten

Maar wilde niet verstaan,

Hoe wild zijn paardje reed en

Langs berg en bos moest gaan.

Eens hoog te paard gezeten,

En snel als sneeuw vergaan.

moeder:

Zonnebloem van je moeder,

Wat is er jou gedaan?

Een kruis roze laurier-bloem

Blijft op een diep graf staan.

Je ligt in witte zijde,

Maar wat heb ik daaraan?

't Water stroomt door de weide

En zo moet alles gaan.

vrouw v. leon.:

Of vier paarden je rijden

Wat heb ik daar nog aan?

bruid:

Wie er ook bij je graf mag staan,

Wat heb ik daar nog aan?

moeder:

Vrienden...

klein meisje:
(in de deur)

Daar komen ze aan...

moeder:

Altijd het zelfde,

Het zelfde kruis...

klagende vrouwen:

Zoete spijkers,

Zoete kruis

Zoete naam van

Jezus huis.

moeder:

Beschutte het kruis dan dood en leven.

[pagina 265]
[p. 265]

Vrouwen, een mes kan

Klein als een hand zijn,

Eens breekt de dag aan

Dat het gaat steken.

En delven graven.

Klein mag het mes zijn,

Bloed blijft het vragen,

Dood'lijke pijn.

In enkele uren

Is het geschied

Bloed blijft bloed vragen,

Wie weet het niet?

bruid:

Klein kan het mes zijn

Schier niet te zien zijn,

Snel als vis in water.

Eens breekt de dag aan

Dat men gaat vinden

Twee sterke mannen

Met vale monden.

moeder:

Schier niet te zien dan

Steekt ijskoud staal

Eensklaps in vlees en

Blijft staan te beven,

Hoort in verbazing.

Doodskreten aan...

(De vrouwen op hun knieën, gaan klagen)
(doek)

[De première van Bodas de Sangre bij de haagse komedie vond plaats 9 Februari j. onder regie van Paul Steenbergen.]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken