Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 117 (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 117
Afbeelding van De Gids. Jaargang 117Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 117

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 117

(1954)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 86]
[p. 86]

Nieuwe boeken

Aarnout Drost: Schetsen en Verhalen. Uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien door G. Kamphuis. Nr 4 van de Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Ned. letterkunde. Zwolle, Tjeenk Willink, 1953.

Het begin bepaalt veel van het verloop. Deze waarheid rechtvaardigt nog steeds een uitgebreider onderzoek naar de aanvang van de romantiek in Nederland, dan tot dusver heeft plaatsgevonden. Verschil van opvatting omtrent 19de eeuwse schrijvers en dichters als romantici vindt te zeer zijn oorzaak in een tekort aan onderzoek. Dat tekort is thans enigszins verminderd door de uitgave van Aarnout Drost's Schetsen en verhalen, bezorgd door de Heer G. Kamphuis. Het betreft hier een auteur, die in de Nederlandse literatuurgeschiedenis te boek staat als een der eerste romantici; zijn vroege dood zou zijn werk slechts symptomatische betekenis hebben verleend, waarvan bovendien de tendentie niet vast zou staan: nationaalromantisch? religieusromantisch? universeel godsdienstig romantisch? De inleiding van de Heer Kamphuis geeft, uitstekend gedocumenteerd, een levendig beeld van Drost en het literaire leven van zijn tijd. Maar haar betekenis ontleent zij in het bijzonder aan de plaats, die zij Drost geeft in de geschiedenis van onze literatuur. Op goede gronden en op overtuigende wijze legt de Heer Kamphuis enerzijds verband tussen Drost en praeromantische Nederlandse auteurs uit het einde van de 18de eeuw, anderzijds tussen Drost en het werk van Potgieter en Bosboom Toussaint. Hij laat hem opkomen uit Van Alphen, Post, Bilderdijk en Loosjes. Hij toont aan, hoe in Drost de Westeuropese ontwikkeling van idylle naar dorpsverhaal op Nederlandse wijze zichtbaar werd, evenals de uitmonding van de individueler natuurbeleving in de romantische natuurbeschrijving. Eveneens verheldert hij door zijn Drost-studie de rol, die een pietistisch, evangelisch gekleurd protestantisme heeft gespeeld via de praeromantiek in de vorming van de Nederlandse romantiek, waardoor bijv. zo'n grote innerlijke afstand tot Goethe en Shelley ontstond en zoveel meer contact met Chateaubriand en Lamartine. Kamphuis tekent Drost als uitgangspunt van thema's en genres, die in de vaderlandse romantiek van Potgieter op liberale wijze tot ontwikkeling zouden komen, maar ook in de religieuze romantiek van Bosboom Toussaint. Daarmee heeft hij de betekenis van deze jonggestorven schrijver verduidelijkt. De afgedrukte teksten - zorgvuldig uitgegeven! - overtuigen daarna met Drost's eigen woorden van hetzelfde: meer dan Hermingard en uiteraard meer dan De Pestilentie tonen zij de ontwikkeling naar de cultuurhistorische tafrelenschets, die tot in het werk van Alberdingk Thijm zal worden voortgezet, en tevens het ontstaan van het ‘landjonkermilieu’ dat Potgieter zo graag zal beschrijven en waarvan we in Van Looy's Feesten een bizonder einde beleven.

[pagina 87]
[p. 87]

Met dit vierde deel van de Zwolse drukken en herdrukken legt de Maatschappij van Nederlandse letterkunde eer in. De Heer Kamphuis heeft met zijn werk de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving een uitstekende dienst bewezen. J.C. Brandt Corstius

N. Beets, Verstandhouding en Onderscheid. Een onderzoek naar de verhouding van medisch en paedagogisch denken. Acta Paedagogica Ultrajectina IV. (J.B. Wolters, Groningen-Djakarta. 1952. 90 blz. f 2.75)

In overeenstemming met den aard der Acta Paedagogica geeft dit boekje geen definitieve meningsbepaling, maar een eerste principiële formulering van de gedachten van den schrijver over het behandelde onderwerp. Hij heeft het geschreven om zelf tot klaarheid te komen over de fundamentele vragen die zijn werkzaamheid als paedagogisch adviseur bij hem heeft doen rijzen en die het specifieke karakter van de hierin toegepaste wijze van onderzoek in onderscheiding van de primair medische georiënteerde betreffen. Hij heeft willen nagaan, wat hij, observerend, diagnostiserend en paedagogisch hulp biedend, eigenlijk doet en in welk opzicht zuiver-paedagogisch denken zich van medisch-paedagogisch denken (de medicus begeeft zich immers niet zelden ook op opvoedkundig terrein) onderscheidt. Het resultaat van zijn nadenken biedt hij ter overweging aan studenten in psychologie en paedagogiek, aan medici en-zo mogen wij zijn doelstelling wel verruimen-aan de vele leken die voor een werkzaamheid als de zijne belangstelling hebben, aan.

 

Dat wij zijn geschrift hier aankondigen, vloeit voort uit de overtuiging, dat het - met uitzondering van de beschouwingen over een testonderzoek in hoofdstuk II, die alleen voor vakgenoten bestemd zijn - door de laatste categorie niet alleen met profijt kan worden geraadpleegd, maar dat zij er zelfs boeiende lectuur in zullen vinden. Het is altijd al belangwekkend, naar iemand te luisteren die niet zozeer in de practijk van zijn werk opgaat, dat het hem niet meer voor problemen stelt, maar die zich onophoudelijk afvraagt, wat hij eigenlijk doet, waartoe hij het doet, waarom zo en niet anders en wat het verschil met dat andere is; en het is dubbel de moeite van het lezen waard, wanneer hij dat zo zorgvuldig en zo openhartig doet als de auteur, dien men als het ware voortdurend hardop hoort denken. Daarbij komt, dat het hoofddoel, de karakterisering van het specifiek paedagogische, op verheugende wijze bereikt wordt, zodat de betekenis van de korte samenvatting die Prof. Langeveld in een voorwoord van het door den schrijver verkregen resultaat geeft (de paedagogische situatie in haar uniciteit begrepen; opvoeding erkend als onafleidbare grondcategorie van het menselijk zijn) ook den lezer wien deze termen aanvankelijk misschien weinig zeggen, helder voor den geest komt te staan.

De schrijver legt sterk den nadruk op de wenselijkheid van het vormen van een klasse van academische opgeleide paedagogen, die ten opzichte van de medici die nu nog het hun rechtens toekomende werk verrichten - wegens hun ontstentenis moeten verrichten - een zelfstandige positie zullen innemen. Onder den indruk van zijn beschouwingen kan men niet anders dan met zijn wensen instemmen, al mengt zich in die stemming wel enige twijfel, of men ooit voldoende gegadigden zal kunnen vinden voor een opleiding die zo hoge eisen aan de menselijke persoonlijkheid zou stellen als den schrijver

[pagina 88]
[p. 88]

voor den geest staan. Men kan echter evenmin nalaten te bedenken, hoeveel leed en hoevele beslommeringen wellicht vermeden zouden kunnen worden, wanneer voor iedere school eens een deskundige van het in het boekje geschetste type voor raadpleging voortdurend beschikbaar was.
E.J.D.

Prof. Dr G Stuiveling: Triptiek, litteraire essays. Querido, A'dam, 1952.

In deze bundel onderscheidt men drie afdelingen, waarin de schrijver achtereenvolgens de moderne poëzie, het proza en tenslotte het essay en werken op het gebied der litteratuurgeschiedenis behandelt. Van de dichters worden, behalve oudere als Gorter, Leopold en Bloem ook Hendrik De Vries, Achterberg, Hoornik en Aafjes besproken. Bij het proza beschouwt de schrijver het werk van een vorige generatie (Couperus, Van Schendel, Top Naeff) zowel als van hedendaagse auteurs als Marnix Gysen, Vestdijk, Anna Blaman en W.F. Hermans.

De derde afdeling betreft, behalve ouder werk, ook essayistisch proza van Jan Romein, Anton Van Duinkerken, Gabriël Smit en H. Gomperts. Een breed veld van letterkundige productie wordt aldus door Stuiveling met toewijding onderzocht.

De toon van ‘Triptiek’ is vooral didactisch, voorlichtend, verklarend. Men zou dit boek een geografisch beeld der letterkunde kunnen noemen in zijn duidelijke omlijning, zijn vaststellen van de grondsoorten en voortbrengselen, van de klimatologische bijzonderheden. Men hoort uit dit werk de stem van de conscientieuze leraar, die, bezield door een onmiskenbare liefde voor de letteren, van zijn belezenheid blijk geeft in een scherp geformuleerd en dikwijls uitstekend gemotiveerd oordeel over dichters, romanciers en essayisten.

Ondanks het praedicaat op de omslag is Triptiek echter geen bundel essays, maar een verzameling van critische arbeid voor radio en tijdschrift. Deze gesproken en geschreven beschouwingen zijn door de auteur voor deze uitgave bekort of aangevuld, anders geordend, ontdaan van al te tijdelijke toespelingen, maar geen enkele van deze wijzigingen (zo deelt de schrijver in zijn ‘Verantwoording’ mee) betreft het oordeel of het betoog in zijn kern.

Nu ligt het karakteristieke van een essay juist hierin, dat het niet gaat om een oordeel of een betoog. De essayist onderzoekt zichzelf en zijn materie, hij neemt telkens een andere plaats in ten opzichte van het werk en beschouwt geen der daaruit voortvloeiende zienswijzen als definitief. De essayist peinst over de horizon waartegen het werk zich aftekent. De criticus geeft een oordeel en tendeert daarbij naar een definitieve, blijvende waardebepaling. Dit laatste doet Stuiveling, zij het na grondig onderzoek, waarvan hij vaak op efficiënte wijze rekenschap aflegt.

Stuiveling beschikt over een welsprekendheid, die voor de radio-toehoorder dikwijls meeslepend wordt door zijn heldere uiteenzetting, zijn redelijk-gefundeerde beschouwing en schrander toegelichte conclusie. Deze voortreffelijke kwaliteiten vindt de lezer in ‘Triptiek’ terug.

Met instemming volgt men zijn beschouwing over Gorter, over Henriette Roland Holst, over Couperus en wordt getroffen door zijn kennis, zowel als door zijn oprecht getuigen van bewondering voor de grootheid van deze auteurs.

Echter laten de bovenvermelde voortreffelijke kwaliteiten van waardebepaling de schrijver van Triptiek ook wel eens in de steek; met name in zijn bespreking van Vest-

[pagina 89]
[p. 89]

dijk's Vuuraanbidders, het monumentale boek, (in 1950 met de Staatsprijs onderscheiden) dat niet slechts een beeld geeft van ons land ten tijde van het Twaalfjarig Bestand, toen de twisten der Arminianen en Gomaristen zulk een belangrijke rol speelden, maar ook van het deel van Europa, dat in die jaren door oorlogsgeweld werd geteisterd. Heidelberg is het centrum van militaire intriges, waar beroemde veldheren als Cordova, Tilly, Christiaan van Brunswijk, von Mansfelt om de hegemonie strijden. Voor al deze veldheren blijkt de strategie en de fortificatie-kunst van Maurits het voorbeeld te zijn. Met meesterhand is dit fascinerende leven in Heidelberg geëvoceerd; met grootse verbeeldingskracht, in zijn oorspronkelijkheid te vergelijken met Stendhal's beroemde weergave van de slag bij Waterloo, heeft Vestdijk hier de slag bij Nieuwpoort beschreven. Van dit alles wordt door Stuiveling met geen woord gerept! Hij veroordeelt het boek op grond van psychologische tekortkomingen in sommige figuren en om andere, bijkomstige redenen, die in het breed opgezette historische tableau minder ter zake doen.

Ten opzichte van enkele moderne schrijvers als Anna Blaman en W.F. Hermans toont Stuiveling een verrassende objectiviteit. Naar aanleiding van ‘Ik heb altijd gelijk’ legt Stuiveling nog eens de nadruk op een belangrijke waarheid, die steeds weer in de verdrukking komt bij vele critici. ‘Men behoeft een verhaal niet verheven of stichtelijk of zelfs maar “mooi” te vinden, om het toch als uitzonderlijk en belangrijk te waarderen, zodra de hoofdpersoon ons aandoet als authentiek’, zegt hij terecht. (Door een onduidelijke zinsnede spreekt Stuiveling zich zelf later ongewild tegen. ‘De manier waarop Hermans hem, - d.i. de hoofdpersoon, - door Amsterdam laat zwieren..., is walglijk,’ schrijft hij. Maar Stuiveling bedoelt niet dat de manier van Hermans walglijk is, doch het zwieren van zijn hoofdpersoon).

De tweede grote roman van Anna Blaman, Eenzaam Avontuur, kenschetst Stuiveling als een in ‘alle opzichten uitzonderlijk boek, naar vorm, naar inhoud, naar strekking.’ Zij heeft ‘met zeldzame moed haar artistieke, dat is scheppende taak volbracht’. Stuiveling vergelijkt het werk met Emily Bronte's Wuthering Heights, omdat ook daarin de liefde getypeerd is als een eigenwettelijk dwingende macht, los van het geluksverlangen. Anna Blaman ‘vernietigt met één meesterlijke slag de twee-eenheid liefdegeluk.’ De scheiding tussen liefde en erotiek voltrekt zich in deze roman en daardoor krijgt hij de betekenis van een ‘culturele datum.’

Toch spreekt Stuiveling zich ook hier af en toe tegen. ‘Hoe knap, ja hoe geraffineerd Anna Blaman haar figuren ook heeft getypeerd, en hoe onvoorwaardelijk ik een talent bewonder, dat dit kan...’ schrijft hij. En op de volgende bladzijde spreekt hij van zijn ‘gereserveerder bewondering,’ zijn gemengde kritiek.

Zijn conclusie luidt:... zelfs met deze kritiek zie ik sedert de oorlog in onze Noord-Nederlandse letteren maar weinig werk, dat naar gedurfdheid van opzet en uitvoering kan wedijveren met Eenzaam Avontuur.’ Aan deze erkenning van werk, dat dikwijls verguisd en door critiek in een verkeerd licht is gesteld, kan men des te meer waarde hechten, omdat Triptiek zeer zeker een boek is met prestige, dat als naslagwerk grote betekenis voor onze letteren zal blijken te bezitten. Het geeft een genuanceerd, overzichtelijk beeld der litteratuur van gisteren en vandaag, van de letterkundige verhoudingen in Zuid- en Noord Nederland, in een vloeiende rustige stijl, die orde en evenwicht paart aan oprechtheid en conscientie.

Emmy van Lokhorst

[pagina 90]
[p. 90]

Dr L. Elaut. Het medisch denken in de Oudheid, de Middeleeuwen en de Renais sance. Philosophische Bibliotheek. (U.M. Standaard Boekhandel, Amsterdam. 1952. 310 blz. ing. f 13.50; geb. f 15.50.)

Wanneer een geschiedenis der geneeskunde te midden van tal van wijsgerige werken van erkende verdienste in de ‘Philosophische Bibliotheek’ van de Standaard Boekhandel wordt opgenomen, vormt dat reeds een aanwijzing, dat wij hier niet te maken hebben met een in medisch jargon geschreven en dus voor een leek onleesbare technische uiteenzetting. Dr Elaut heeft zich ten doel gesteld voor iederen belangstellenden lezer te schrijven en zijn onderwerp in wijsgerig en cultuurhistorisch verband te plaatsen. Dat doel heeft hij bereikt: de wijze waarop hij, na de opvattingen over ziekte en gezondheid in Mesopotamië en Egypte, bij de Hebreeën en in India behandeld te hebben, opkomst, bloei en verval van het medisch denken in Griekenland en Rome, het voortleven daarvan onder den Islam en in de Middeleeuwen en zijn uiteindelijke wedergeboorte in de 16e en 17e eeuw beschrijft, is leerzaam en boeiend en verdient waarlijk niet alleen van medischen kant belangstelling.

De auteur veroorlove ons twee opmerkingen. Op pag. 79 wordt gezegd, dat de morbus sacer, waarover Hippokrates opmerkt, dat zij niets heiliger is dan welke andere ziekte ook, de impotentie was; dit wijkt af van de gangbare voorstelling, dat het de epilepsie was, welke opvatting de auteur op pag. 82 ook blijkt te volgen.

Op dezelfde pag. 79 wordt als een der hulpmiddelen der Hippokratische diagnostiek het voelen van de pols genoemd. Ik heb de betrokken bron nooit gelezen, maar Sarton, die in de Hippokratische geschriften heel goed thuis is, zegt op pag. 340 van zijn nieuwe History of Science, dat de vroege Griekse geneesheren zich, merkwaardig genoeg, van den polsslag niets aantrokken. Het zou van belang zijn, te weten wie hier gelijk heeft.

E.J.D.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Schetsen en verhalen

  • over Triptiek


auteurs

  • E.J. Dijksterhuis

  • Emmy van Lokhorst

  • J.C. Brandt Corstius

  • over Nicolaas Beets

  • over L. Elaut