Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 117 (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 117
Afbeelding van De Gids. Jaargang 117Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 117

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 117

(1954)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

J. Slauerhoff
Dagboek

In Augustus 1925 scheepte Slauerhoff zich te Genua als passagier in op het s.s. Vondel van de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’, met het voornemen in het Verre Oosten emplooi te zoeken als scheepsarts. De Vondel liep in de avond van 16 September bij Singapore aan de grond. Twee dagen daarna ging Slauerhoff over op het s.s. Plancius van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, hetgeen onnodig bleek daar de Vondel een dag later reeds vlot kwam en de boot waarop hij zou worden aangesteld, het s.s. Tjileboet, reeds was vertrokken. Te Batavia tekent hij dan op 21 September een contract voor twee jaar bij de Java-China-Japan Lijn, ingaande de datum van aanmonstering: 23 September. Hij ziet zich gedwongen de Tjileboet langs de Noordkust van Java op een andere boot na te reizen. Te Semarang vindt hij zijn schip op de rede liggen.

Hier vangt dan de reeks van reizen in het Verre Oosten aan, die zulk een gunstige en stimulerende invloed op zijn scheppende activiteit zouden hebben. Na zeven reizen met de Tjileboet verandert hij van schip en gaat over op de Tjisaroea. Hierna vaart hij in deze periode nog op de Tjimanoek en de Tjikembang.

Het is op de eerste reis met de Tjisaroea dat Slauerhoff een dagboek begint, dat hij gedurende het laatste jaar van zijn contracttijd ongeregeld bijhoudt. De eerste aantekening daarin dateert van 31 October 1926, de laatste brengt verslag uit van een droom in de nacht van 8 op 9 September 1927.

Dit dagboek, waarvan wij hier de tekst in zijn geheel publiceren, biedt door zijn onaesthetisch uiterlijk en de slordige staat waarin het ons is nagelaten, voor ordelievenden weinig aantrekkelijkheid. Het is een schrijfboek in folio-formaat. De eerste twee bladen zijn er nonchalant uit verwijderd; na een onbeschreven blad volgen drie bladen, waarvan de eerste, derde, vierde en vijfde pagina fragmenten bevatten van een onvoltooid gebleven verhaal. Eerst daarna begint de tekst van het eigenlijke dagboek, doorgaans geschreven met inkt, en wel op vijftien ongenummerde rechterpagina's, waarvan de laatste twee ook aan de keerzijde beschreven zijn. Hierna volgen nog vijf blanco bladen.

[pagina 178]
[p. 178]

Het handschrift van Slauerhoff is, men weet het, in de regel vrij onduidelijk en het handschrift in dit dagboek maakt hierop geen uitzondering. Het is niet dan na grondige en geduldige oefening te lezen. Echter, ondanks volhardend pogen en een geduld, gevoed door liefde en bewondering voor de auteur en zijn werk, heb ik niet alles kunnen ontraadselen.

De vele willekeurig aangebrachte onderstrepingen en punten in dit handschrift, de talrijke verschrijvingen en het buitengewoon groot aantal taal- en spelfouten, vooral in de niet-nederlandse gedeelten, maakten een weergave van de tekst volgens diplomatische principes niet wel mogelijk en zeker niet wenselijk. Niet wel mogelijk, omdat men in dit lastig leesbare handschrift de verschrijvingen veelal niet kan ontcijferen; omdat men aan de onderstrepingen van een of meer letters of van gehele woorden doorgaans geen wezenlijke betekenis mag hechten, zodat een cursivering in de transcriptie zinloos en verwarrend zou zijn; omdat voorts de zogenaamde vermoeidheidspunten geen functie hebben in het zinsverband en een handhaving er van in de transcriptie eveneens zonder zin zou zijn en menige aanleiding tot misverstand zou geven; omdat ten slotte het onderscheid tussen komma, functionele punt en vermoeidheidspunt vaak niet is vast te stellen. Niet wel mogelijk dus, tenzij men meent dat men met behulp van diacritische tekens iedere tekst diplomatisch kan transcriberen. In dat geval zou men voor een tekst van Slauerhoff de gebruikelijke tekens met vele nieuwe moeten uitbreiden, en het resultaat zou een tekstbeeld zijn, dat veel weghad van wis- of scheikunde.

Dat een zodanige weergave van de tekst, die het lezen al te zeer zou bemoeilijken, niet wenselijk is, behoeft verder geen betoog. Ook een bestendigen van de vele taalen spelfouten zou aan de leesbaarheid afbreuk doen. Dit soort en andere slordigheden werden daarom zoveel als doenlijk weggecorrigeerd. Een woord of woordgedeelte dat voor mij onleesbaar was, wordt hier aangegeven met het teken ∼. In het handschrift ontbrekende woorden worden met een ster aangeduid.

Ik heb voorts gemeend de tekst onverkort te moeten weergeven, hoe onbeduidend sommige mededelingen ook schijnen mogen, hoe onbegrijpelijk andere voor velen ook zullen zijn, en heb mij niet laten afschrikken van openbaarmaking van het hier en daar misschien al te persoonlijke. Ook het schijnbaar onbelangrijkste detail kan voor de latere biograaf een waardevolle bouwsteen blijken.

Voor een juister begrip van de tekst achtte ik een aantal noten noodzakelijk. Sommige fragmenten van het dagboek kunnen wij beschouwen als vooroefeningen tot later, meer voldragen werk. Door in het nootgedeelte te verwijzen naar de Verzamelde Werken enerzijds en door anderzijds moeilijk achterhaalbare teksten in extenso af te drukken, wordt de lezer een kijk gegeven in de werkplaats van de auteur.

 

K. Lekkerkerker

[pagina 179]
[p. 179]

31 Oct. Cette fois aussi nous manquons le typhon. Assez de houle pour faire disparaître les passagères inopportunes, les dames qui aiment tant les bons mots grossiers, pires que des gauloiseries, bien sûr. Society: grand; bruit et couleurs faux autour d'un vide.

La température a baissé quelques degrés. Tout de suite j'ai repris mon énergie, l'envie du travail.

C'est drôle. Aux Indes on languit. Il y a trois catégories qui peuvent peiner là:

1e Les gens avides de manger et de boire abondamment.

2e Des hommes très positifs et forts, déçus et pas idéalistes mais [qui ont] bon coeur tel le Dr v.L.Ga naar eind1.

3e Les gens médiocres qui ambitionnent. Les saprophytes, florissants dans la chaleur, l'humidité. Tel les T.y. Les champignons.Ga naar eind2.

 

1 Nov. Ochtends weer eindlijk goed gewerkt. Waarom niet altijd. Van plan door te gaan. Maar borrel: bezoek aankomst.

Q. haalt dames af om: naar 't Helene May Institute te gaan! Maagdenhuis. Vol verwachting toch mondain ‘leven’. In Hongkong! Stupide! Q. bonhomme.

's Middags de heele troep naar de Tjik.Ga naar eind3. Daar krijgen wij 't koud. Want, alle officieren in 't zwart gekleed. 't Is niet temperatuurzin alleen. W. een type in 't genre van armenhuisvaderGa naar eind4.. De plattelandsarts in 't Verre Oosten verplaatst. De clown van een troep zeelieden geworden, de betalende vriend van een Russin en de slaaf van de kapitein. Beschamend.

Verder: de man met het roode hoofd en die met de slappe beenen, de verlegen lach en de brutale sm. en oogen. En eindelijk de beroemde Père Ubu van de J.Ch.J.L. Massief traag, laf gemeen, maar een goed zeeman. Dat kan. Schitterende sterbestekken. En le k.O.H.W. dronken, mummelt Madelaine... und kein Ende. De sentimenteel wulpsche Engelsche, de poenige jood, de aftandsche Chinees met het zichtbare gebit en keurigGa naar eind5. Europeesch. OppenoorthGa naar eind3..Ga naar eind6. Propos de plus en plus grossiers. Sampan. W. willoos. XX dronken, dance p. in 1 cl. Petite fille très frêle, très attractive. ∼ In XX * tafreel. W. slaapt op de sofa, de lange beenen v.T. dwars erover, h∼ groep, de oude vertic., de jonge horiz.

W. bedelt om zoenen, de oude Algiersche met jakhalsgezicht slaat en staart.

[pagina 180]
[p. 180]

3 Nov. Zeildag. Vlerkprauw, pagaaien. No 1 dronken, K. dronken, hospt.; de lady Cornand, opgepronkt met ridderorden. Tiffin Eagle. Nachtelijke boom 10-5. Conrad - Annie. Zeehelden.

 

5-8 Nov. Koude.

Ch.Ga naar eind7. Plein d'espoir. Mme B. au désespoir le matin. Je trouve un ménage calme. P.F.Ga naar eind8. en fût l'après-midi un moment. 2 t., demain une par jour. Le soir une calme volupté plus pittoresque qu'intéressante. Cl.Ga naar eind9. est gentille, exotique et répugnante dans son costume chinois, elle s'endort après une *. Je vois la vie en bleu. Pas de visions. Conversation vaine sur la théosophie et pis etc. Je paye d'asthme d'une visite à Mme B∼. Porto ennuyeux. Au Palace la Cie: tendances pleines d'espoir aux miracles de Ch. après la déception paisible avec R. l'autre soir après le pacte.

Je file. Le soir le lieutenant avec ses favoris. Il mange et parle d'un air distrait. Formidable. Ses yeux sonts petits, vagues, aqueux, mais pas sans expression.

Calme volupté d'innombrables pipes, d'asthme, je maudis, je veux me sauver, la brume est dehors.

Na een uur is de weldadige werking voorbij. Ik ontwaak stikkend, hurk ineen, de uren der nacht gaan langzaam voorbij, buiten is de nevel dik en de stilte ondoordringbaar en toch heb ik een groot verlangen de nacht in te gaan, uit dit kleine hok, met deze zoete lucht die ik altijd met chineezen associeer, met dit doffe roode licht, de slapende zwaarlijvige figuur in kimono naast mij, de karakters die voor ons niets beteekenen. Ik hurk ineen en vloek en denk: waarom zit ik hier, waarom geeft dit mij nu weer geen genot, alleen last en stikkingskramp. Wat is deze calme volupté vergeleken met de intense. Waarom heeft die juist maatschappelijke consequenties en deze niet, integendeel! Misschien is 't waar, leef ik te laag en moet de wellust voor mij nog belichaamd zijn. Waarom is de vorm van het wezen de schoonste welks ziel soms beminnelijk, soms verachtelijk, maar nooit superieur en olympisch is, die altijd spint om de man in 't web te vangen, listig liefelijk vleiend, klevend. Bij 't losrukken worden altijd groote stukken opperhuid uitgerukt. Hoevele litteekens draagt de vrije niet in zich.

 

21 Nov. Eindelijk, eindelijk weer gewerkt. Dadelijk opgewekt en ontrukt aan de atmosfeer waarin drank, rook, lawaai de vroolijkheid er in moet houden. Nog eens gevoeld hoe 't mogelijk is naast het leven te leven. Door te scheppen; scheppend geen vraag: hoeveel de opbrengst?

[pagina 181]
[p. 181]

Er komt beweging in de slapende. Hij zucht, rekt zich uit en grijpt de pijp en ontsteekt het licht en rookt. Beseft hij mijn jammer? Hij bereidt mij een.

Dit is de laatste toevlucht: de oorzaak van de ellende, de eenigste uitkomst uit de ellende. Al zou ik ook een dag rampzalig zijn, uit de leegte van dit uur wil ik ontkomen en adem, adem in, diep, diep.

Béatitude.

Morgenschemer. S.Ga naar eind10. staat op en rookt tweemaal voor petit déjeuner, drinkt thee en gaat. Service à bord. Ik dommel opnieuw.

Av. Het Astor hotel.Ga naar eind11. De wufte menigt. Het bête paar nog steeds belust, diep teleurgesteld door de onverwacht groote weerstand die hun fatsoen opleverde tegen de zonde-aanschouwing. Poor, poor ones. In vestibule BosGa naar eind12., forlorn, zich vastklampend. Ook deze man Gods belust op vermaak. Let us join the party. Hoe dwaas deze presbyteriaan met deze leege vaten.

Bijbelsch, Amerikaansch, Hollandsch met society chat.

Wat bent U stil, Dr?... Wie zelf nooit zijn mond houdt werpe de eerste steen.

Majestic groot, leeg, koud, groen marmer, ijdelheid, stompheid, Engelsch. Plaza. Volte. De negerin, smoking groen. Charleston, wegschuivend, rythmisch tot in de vingertoppen, stilstaand deinend als een waterplant in wild kort bewogen zee. E∼. Spaansch.

Tiffin bij de kantoorlui. Drank, drukte, gegrinnik, na dessert gesepareerd, schuine moppen. Dolend door de concessie. Prikkeldraad. Chinese life. Europeesch park, zachte zachte herfst. Kinderen, vijvers, perken, paters in prieelen. Is dit China? Ach, een Europeesch vierkantje in gele oneindigheid.

's Avonds toenadering tusschen gezin en vreemdeling. Verwijdering snel. Vroege aftocht.

 

Ruïne in Old Cathay. Byzantijnsche kunst.

D.v.d.V. mooie mond en oogen, 't neusje minder. Geest nog minder. Jeugd! Schei nou uit, Kokerotje.

Haaivangst. Billiton. Koelie-aftocht. Brieven R.H. en Prins!Ga naar eind13.

M.v.d.V. somnabulistisch, Blavatsky-achtig. En Amerikaansch! 's Avonds jeugdiger dan overdag, vooral in 't zwart. Droomt.

B.Ga naar eind14. bericht van overplaatsing. Vragen minder dan vroeger. Bamboula aan boord. Oostenrijker. Oude dandy (Smirynka, Bahkhof!) Andre ochtend monter, soms doet drank goed.

[pagina 182]
[p. 182]

Z. 28 Nov. Lees bij v. Leent brief u. Nederland.

‘Medici met ruime beurs kunnen natuurlijk meer doen dan die met minder. Het C.fonds is zakelijk, en geeft geen philantrop. uitkeering. Toch kunnen we ons voorstellen dat U (v.L.) door ons schrijven op die gedachte (toelage f 25 daags) kwam.’ Sic.

Salaris f 150. Ziekenbroeder die uitgespaard wordt dito. Waar blijft de vriendelijkheid t.o. jonge medici? P∼ over U. Deterding doet het beter.

De W. vertrekt, nog een paar moppen. Twee huilebalken: hoe komt dat ijzer weer stuk? 'k Weet het niet! De eene potatoe (uit Californië).

30 Nov. Branchut (le moraliste)

 
Vit d'un petit pain et boit aux bornes-fontaines,
 
Écrit des choses sublimes dans les jardins publics
 
Ou, s'il pleut, sous les portes cochères.
 
Il s'acheta deux chemises et connut le cervelas.
 
Il pinça la taille de mlle Fédora.
 
Il eût epousé son élève, le moraliste.
 
On le jeta à la porte.
 
C'est la faute de Rousseau. Ou St-Preux ou Julie.
 
 
 
Mais, vive Branchut, le moraliste.
 
 
 
(Le Chat maigre)Ga naar eind15.

Ik herdenk de eerste dagen op deze vage doodsche kust, waar bloei en vulkanen even onbewogen boven verrijzen. De langzame, met te weinig roeiers bemande sloep, de zwijgende, pas nuchtere kapitein. De eerste dagen van het winchgeratel dat mij sindsdien zoo vaak de aandacht verstoorde. S'baja, Lawang, PolananGa naar eind16..

De Oostkust ('t vertrek v. de Vondel laatste schakel). En toch de rust in de kale hut, de verzen waarin ik mij terugtrok, waarop ik leefde. Dat kon ik tóen.

 

Boroboedoer.Ga naar eind17.

Na een collegiaal bezoek, een bridge party, een nacht in een vies hotel, een tocht in een heete trein, soms ja vlak langs zee gaand rijdend aan de rand van de branding, na een wachten in een heete, zwoele stad, een gespannen autotocht, een rit door een lange Chineezenstraat en einde-

[pagina 183]
[p. 183]

loos herhaalde dessa's, eindelijk om de bocht van de weg opgezwaaid de Boroboedoer, niet grootsch maar vertrouwelijk donker in den vallenden avond. Een gebeeldhouwde heuvel.

Dadelijk wenden wij ons af en naar het hotel aan den voet, dat vervuld is niet van de komst van den nieuwen Boeddha, neen, van het a.s. bezoek van de bisschop van Londen.

In avondschemer dwaal ik door de wallen, gangen, gaanderijen, het leven van Boeddha trekt voorbij in eindelooze reliëfs, de booze geesten grijnzen in het donker, de Boeddha's blijven even vaalverheven als bij dag.

De tempel ligt in een wijde kom waarvan vulkanen in zonsondergang de verre randen zijn, en waarin rijstvelden, dessa's, bosschen, heuvels, akkers ruim plaats vinden en oplossen.

Alleen telkens weer zie ik in den grooten, verren, in vakken verdeelden spiegel van de sawahs die bij het dorp LemontanGa naar eind18. liggen. Zoo effen, zoo regelmatig verdeeld in vakken door dunne dammen die op de hoeken telkens een slanke palmboom dragen. Zoo lijkt het een liggend raam in looden voegen gevat, een bloem spruitend op elk raamkruis.

Welk een schoon gevangenisraam.

Hoe geheimzinnig duisteren de Boeddha's in de stupa's op het plateau dat de zeven gaanderijen dekt. Zij zitten al geheel in donker, alleen een vage glans vloeit van hun hoofd en knieën soms. Enkele stupa's zijn leeg en toch gesloten, en een Boeddha kan niet door de kleine vierkante opening ontvlieden die tusschen de even groote steenblokjes openstaan, een mozaïek van leegte en substantie in gelijke afmetingen.

Is deze Boeddha in de grond verdwenen of is het goud van zijn gestalte vloeibaar geworden en zegenend in de schoot van een knielende bedelmonnik gevloden? Geheimzinniger nog is de enorme stupa die de tempel bekroont en afsluit. Deze is gansch toegemetseld en geen vond er van den toegang. Maar hoeveel eeuwen duurde het voordat een ontraadseld manuscript de weg wees naar de schat- en grafkamer in de kern van de toch ook massiefgewaande pyramide? Wie zal dan het geheim van deze stupa ontsluiten, van deze koepel, deze afgeknotte kegelGa naar eind19.? De komende Boeddha zelve? Zal deze stijgen uit de zuil die naar het zenith wijst?

 

Het maanlicht speelt een schimmenspel in de gangen. Schaduwen groeien en verdwijnen met het drijven van de wolken. De groene vochtige kleur van het verweerde steen wordt zilveren glans en het oneindig zachte gelaat van Boeddha wordt nog eens oneindig verzacht door deze slepende

[pagina 184]
[p. 184]

stralen. De maan staat vol en licht boven de zwarte bouwval als haar ontglipte ziel. Overdag zoekt zij te sluimeren in het binnenste van den versteenden heuvel.

 

Een witte kat zwerft door de gaanderijen. Ze is niet weg te jagen en telkens keert ze op een plek terug, een hoek van de 5e gaanderij waar een der gaafste Boeddha's troont en daar, onder zijn bed, belaagd wordt door lustvrouwen. De witte kat strijkt zich tegen de steenen. Niets deed mij sterker gelooven aan de zielsverhuizing.

 

De bisschop en zijn vulgair gevolg van domme, brute, pafferige priesters wandelt de gangen rond op een medelijdende manier, of nu pas dit bouwwerk zijn eerste sanctie kreeg.Ga naar eind20.

 

De Mendoet.

In een holle steenen toren de Boeddha en twee vrouwen, zoo koel, groot en teer in duisternis opstarend in de donkere steile gang.

Verhaal v. Burger, Blomberg.
Verhaal v. N∼k v. Wijck Jurriaanse.

Vroeger bezoek aan de wal in Batavia / Bl∼ W∼ / Kossongs / Swamps.Ga naar eind21.

 

De armste tijd. Waarom je niet eens de weelde meer kunt behouden, arm te zijn, te lijden voor een zaak. Want in de verbetering door nieuwe verhoudingen gelooft niemand meer, zoodat nergens meer met passie voor wordt gestreden. En armoede te lijden alleen voor persoonlijke vrijheid is dor en onbevredigend. Het eenige waar nog met geestdrift naar wordt gestreefd is naar vernietiging. Maar vernietig dan alles, niet onze oude cultuur, zoodat de gelen op de resten zullen parasiteeren en zich vermeerderen, talrijk als sprinkhanen. De keuze: verdedig Europa door alles heen of vernietig alles tegelijk.

Ochtend 2 Februari '27. Makassar - B. Papan.

Het zilveren net over de zee wordt allengs dunner alsof het snel versleten beschaamd werd ingehaald door de verbleekende maan. Dan blijft de zee alleen onder een donker licht, een licht van voor de schepping, dat nog zweeft. Dan kiemt een koperen vlek in het golvend brons die zich snel uitzet, totdat een kern zich vormt en boven de kim stijgt in een smalle azuren spleet om terstond weer te verdwijnen in een loodgrau-

[pagina 185]
[p. 185]

wen chaos waarvan het niet is te zien of het wolken of bergketenen zijn. Het [is] alsof de nacht voor de tweede maal begint met een doffe schemering, waarin de doorzichtige maan vreemd en aarzelend hangt, als op de vlucht achterhaald.

 

Een opbuigende dakspits wenkt tusschen de rotsblokken. Veeltonig snaargesnerp, vuurwerkknallen wijzen den weg over het kronkelpad diepingesneden. Het rood en gouden heiligdom van Ama gaoGa naar eind22. door rotsen omringd, door zeemonsters geflankeerd, de zuilen door draken omslingerd. In de diepte zit Ama kwaadaardig grijnzend, zij lokt de taiphoons bij zich en worgt ze voordat zij de jonken verslinden kunnen, daarbuiten. Daarom is Ama Kaoh hoewel verschrikkelijk er uitziend toch een goede godin.

 

Oude vrouwtjes op stokbeenen, jonge kindjes in broekjes en de kuif op 't voorhoofd komen op de toonbank toe, werpen kopergeld in de bak; de priester half in slaap reikt hun de offerstokjes. De bundel als een boeket voor zich uithoudend, schrijden zij schroomvallig naar de eeuwigbrandende armlamp, ontsteken de stokjes, lachen gelukkig als ze dadelijk branden, en gaan ze in 't zand steken dat in bakken voor den buik van de godin de geuroffers wacht. De stokjes rooken en geuren. Ama grijnst. Door de loome slaperigheid van de tempel rinkelt tusschenbeiden een tamboerijn. De kindjes, de oude vrouwtjes gaan in en uit. Een plotselinge wind blaast neer en alle stokjes dooven. A'Ma grijnst, de oude vrouwtjes ballen de vuisten, de kindjes gaan snikkend naar buiten. Des nachts worden de boomen ontworteld en verwrongen, rotsen gespleten en in zee gesmeten. Des morgens drijven de omgeslagen yonken, het tuig los naast zich dobberend, maar zonder bemanning, de baai binnen.Ga naar eind23.

 

Op een roode mat vlak aan zee zetelt de toovenaar. In deze stel ik vertrouwen. Hij kruipt niet weg in een krocht aan een kronkelsteeg, in de plooien van een wijd gewaad. De ruimte is wijd om hem heen, hij is halfnaakt, zijn zwartzijden broek zit strak. De visschers en de kinderen komen naderbij terwijl hij op de trom slaat en 't voorhoofd neigt, de vossengod aanbiddend die zijn schutspatroon is. Dan jongleert hij snel en verrassend met drie roode kogeltjes die verdwijnen en verschijnen naar zijn wil, dwars door zijn wangen gaan, uit zijn haren, zijn oksels, zijn teenen komen, in de lucht verdwijnen, plotseling weer op de hand en het matje liggen. Ook ik kom nieuwsgierig nader. De orakelspreuken zwijgen,

[pagina 186]
[p. 186]

de kogels liggen zichtbaar op een rijtje. De toovenaar grijnst, neemt een houten handvatsel en brengt het aan zijn oor. ‘Hello, mistel stlange devil, how ale you? Quite well, go to hell.’ Schel hoongelach. De kring sluit zich. De vreemdeling wandelt beschaamd verder, ziende naar de kalme jonken die bruin en grauw en voorovergebogen over de baai schuiven.

Snake trick.Ga naar eind24.

 

Niets is zoo troosteloos als het ontwaken uit de tropische middagslaap. Wordt de zwerver in den nacht wakker dan kan hij ongezien uitsnikken in het floers en de nacht zal hem troosten, aaien over het hoofd en zeggen: ‘Al eeuwen ben ik eenzaam in de ruimte. Denk aan mijn eenzaamheid, vergeet de uwe.’ Zoo troost zij als een moeder een kind, veinzende dat zij zijn hulp en schut van noode heeft tot het weer inslaapt.

's Middags ratelt de arbeid, laait de zon den halfbewustelooze een felle smaad in de oogen, in de ooren. Langzaam ontkruipt hij 't heete bed, tracht zich te koelen in de broeiende badkamer. Dan hoort hij 't maatgezang der koelies, maleiers, laskaren, mantsjoe-Chineezen, het gevloek der voorlui, en smacht naar een stille plek: midden in 't bosch of op zee.

 

Twee jaren lang reclame-artikel in Oost-Azië.

 

Een stoomtram hijgt de hoek om. Uit de slapende huizen komen de kantoorheeren naar de zwarte rijtuigen en vullen de banken met witte, meerendeels zwaarlijvige gestalten. Zij rangschikken zich in pratenden en lezenden. Uit het gelaat en houding van de meesten spreekt voldaanheid en een verholen onrust, soms zich uitend in nerveuze gebaren en woorden. De traktementen bij de machtige Maatschappij zijn hoog. De vorige week had een massa-ontslag plaats. De verhoudingen in het moederland zijn voor veel eischende en matig presteerende krachten hopeloos. Zouden zij niet vreezen?

De wagensleep slingert tusschen de tanks, werkplaatsen en goedangs door. Overal stank en lawaai. De tram stopt voor een breed, op palen staand gebouw. De grond is vochtig zwart. Boven de trap een breede ingang die de witte drom verslindt. En deze gedaanten witte schoenen, aan den hals gesloten witte jassen, helmhoeden. De kantoorheeren. Is de arbeid even eentonig als hun kuddeverschijning? Hoe opwekkend is het van hen af te zien naar de zwartglimmende, zweetende laskaren met

[pagina 187]
[p. 187]

hun hoofd- en lendendoeken, hun gegrijns en gegalm en gewroet. Zij leven waar de Europeaan op 't leven *, van saaiheid sterft en niet weet dat hij sterft.

B.P.Ga naar eind25. 4 Febr.

 

Eens heb ik bemind op een hooizolder, in de veerkrachtige geurende halmen. Een andermaal in een kuil aan het strand op het harde geribde zand, met de scherpe zeewind striemend onze huiverende huid.

De eerste maal zonk ik in een zwoele nachtmerrie waarbij de indische bronstverhalen luchtige idyllen zijn. De andere maal werd ik opgeheven en vaardig in alle ruimten te verkeeren zonder mijn zelf, zonder de kern van het genot een oogwenk te voelen vervloeien in vaagheid. Sindsdien weet ik zeker dat mijn voorouders zeevaarders waren en dat sommige boerenhoeven diep in 't land hebben geplunderd en in een roes van verovering op een donkre zolder zijn geslacht: gekeeld of gevierendeeld.

 

Tolok-wari baai in het oerwoud.Ga naar eind26.

Een uitgestrekte doode spiegel ligt binnen den verren zwarten boschrand. In de vlakte daarachter dekken gezonken wolken de heuvelen tot de toppen. Daarachter trekt het licht langzaam weg. Alleen een vale plek tusschen de hemelwolken spiegelt zich valer in het ondiep water. Eenzaamheid zonder uitkomst, verbanning zonder uitweg in de oerwouden die tot steenkool zullen worden zonder dat er ooit een smal pad door hun verborgenheden liep.

Het zwerk kan het niet langer harden, snelle snikken van een rossig licht trillen er langs, heel, heel lang, de halve nacht. Eindelijk dreunt de zware statige toorn en met den morgen weent een machtig verdriet in een woesten regen.

 

Overtocht Februari B.P. - H.K.Ga naar eind27.

Welke spec.vr.arts verrichtte wel eens een partus met losgelaten plac., uitgez. navelstreng, opgeslagen arm in een nauwe scheepskooi op een slingerend schip? Senhora Cameiros da Silva.

Een kleine kist aan een slingerend touw, one two three, in the name of the Lord, een plof. De slinking v. de Asc. buik evenaarde die v. de gravida.Ga naar eind28.

 

H.K. Niets en niets en niets. Repulse Bay. Rijsttafel. Café de Paris. Basterds! (de J.)

[pagina 188]
[p. 188]

H. - Am.Ga naar eind29. 2 mijl per uur, ruwe zee. Passagier: een tot Oost-Azië en daarmee tot de toppen van het parvenuendom getilde kantoorheld, die een browning in zijn la heeft liggen. Gvéd! G.v.d. Sorry! Merde!

 

Over Ch. en de Yang tse schijnen de neevlen, de rookwolken van de oorlogsschepen nog drukkender te liggen dan anders. In het midden van de rivier ligt een lange lijn grijze kruisers van alle naties, die pavoiseeren wegens Lincoln dayGa naar eind30.. Verderop liggen de jonken in dichte sombere drommen, een diep maar laag mastbosch met groote breede blaren. Daarachter de vuile huizenzee van de Chineesche stad waarboven een toren met een kruis uitsteekt als een vesting. Daarachter onzienlijk gelukkig ligt het van de wereld afgescheiden heiligdom, dat geen vensters heeft en geen vloer, alleen karakters langs de muren en een groote breede divan van wand tot wand. Geel en donkerrood. Een zoete zalige lucht. Hier binnen te gaan. Deze deur zich niet meer te zien ontsluiten.

Geen licht dan een gele vlam. Daarboven een zwellende bruine bol als een wereld in wording. Erupties aan de oppervlakte. De handen die de zwarte pennen houden schijnen fataal groot. Ja, zij houden onze zaligheid.

Het zijn maar arme verweerde handen vol litteekens en geïmpregneerd met nicotine en la drogue, gebeten door 't werken met torpedo's en springstoffen. Zij behooren een man die niet oud is maar [met] het leven heeft afgedaan. Die zijn werk vervult om de nachten. Zijn bakkebaarden grijzen, zijn oogen staren star, talrijke tics doortrekken zijn gelaat als stormen. In het donker buiten de lampkring ziet hij in zijn zwartrood gestreepte pyama er uit als een galeiboef.Ga naar eind31. Maar zie dan weer zijn handen teeder werken met de naalden, het schaaltje, en eindelijk de pijp is bereid; de kleine bruine kegel staat als een kleine vulkaan op de ronde hoogvlakte van de kop en ver aan 't andere einde van een lange zwarte tunnel een der gelukzaligen.

 

Hongkong daily news. Sailors who see nothing of the world. Captain second hand sightseeing. Chief officer, 1 day on 15 journeys to Far East, never once on shore.Ga naar eind32.

Macao.

Bij het copieeren van Rienzi blijven de koelies zitten, spreken alleen zachter, de eene die aan het slot van het vers te slapen ligt als een grof vignet wordt niet wakker. Patane, lieu charmant.Ga naar eind33. Maar in Holland zou dit zonder stoornis [niet] doenlijk zijn.Ga naar eind34.

[pagina 189]
[p. 189]

Hoe gastvrij was de wachtsman. Vinho Tinto en cerveza. Honden, flesschen, Chineesche schermen ringsom.

 

Qualificaties v. Couperus! Tjikembang!Ga naar eind35.

 

Droom.

14 Juni, onderweg naar B. maakt de Tjik. een omweg, vaart dicht en dichter langs de kust in een cirkelboog aan een raaklijn. Banka ligt vlakbij in een heuvelkom, lage huizen, enkle groote gebouwen, er zullen wel families wonen. Het is denkelijk tien minuten zwemmen. Ik heb 20 $ in mijn cigarettenkoker. Als ik 't doe word ik misschien gelukkig. Welk geluk, en hoef ik het niet op een andre manier te worden. Ik behoef niet te beslissen, de T. legt aan, ik bevind mij aan wal, in de eerste straten, merk dat ik toch geen geld bij mij heb en slecht ben gekleed, keer mij om, de T. stoomt de baai uit, voel mij rampzalig, weet niet waarheen. Is dat het nieuwe geluk? Ik kom de 3e comprad.Ga naar eind36. tegen. Ook achtergebleven? De T. gaat lading halen overzijde baai. Allen zijn op bezoek bij den gouverneur. Ik ga er ook heen. Men zit rondom de gouverneur, congestieus, goedig, vroom, mager, streng, de bezoekers misplaatst. De dochter komt binnen, groet allen, maar mij alleen. Zingt en daar 't voor mij alleen is russisch, zoo zoet bedwelmend en doordringend dat ik half sterf van geluk en weemoed door de gedachte dat het eeuwig afscheid er dadelijk op volgt. Na het zingen néémt ze afscheid, bij mij blijft ze langer staan en staart mij aan met harde oogen... ‘Darf ich Sie begleiten?’ Zij lacht en gaat. Ik neem onmiddellijk daarna haastig en abrupt afscheid, en dan is alles, alles weggezonken. Zij *

Een volmaakte droom is toch verkozen boven de * werkelijkheid.

 

Te benijden zijn de Japanners die voor gewichtige beslissingen wierook voor de geesten en de voorouders gaan branden en hun uitspraak door de priesters overgebracht blindelings volgen. De voorouders kunnen toch beter weten dan wij hoe wij moeten handelen om geluk te hebben en vooral om niet ongelukkig te worden. Wat weten wij, wat is een weloverwogen beslissing anders dan een coup de dés? Alleen Zeus' dobbelsteenen vallen altijd goed. Kaloos aei piptousin hoi Dios kuboi.Ga naar eind37. Zelfs als ze niet bestaan weten de voorouders het nog beter dan wij.

 

Het begint grijs te regenen en de stad wordt weggewischt, eerst de lage Chineesche huizen, dan de hooge steenen. Rickshaws rennen door de stra-

[pagina 190]
[p. 190]

len over het watervlak van de straten, de koelies er voor hebben een bruinrieten mantel aan die breed over de schouders uitstaat en hen een loopende graszode doet schijnen. Wat komt daar aan? Twaalf zwarte paddestoelen in twee rijen schuiven langzaam voort langs de grond, een vreemd boosaardig speelgoed, er tusschen draait een bruine schijf. Het is een kruiwagen, aan weerskanten bengelen voetjes, onder de zwarte kapjes smalle gezichtjes en dikke vlechten. Een koelie kruit ze kreunend voort. Zijn het kostschoolmeisjes? Of afgewerkte fabrieksmeisjes? Of...?Ga naar eind38.

 

Volgens Fouletier en GodetGa naar eind39. is het leven in het Verre Oosten te verkiezen boven het Europeesche, is het geraffineerder; dat is waar wat de zinnen betreft. O. juste, puissant et subtil. Leven als een vorst. Niet naar de geest, deze bloeit alleen in Europa, de westersche althans, wel is men daar gedwongen te leven als asceet. Soit, ça vaut mieux.

 

De eerste keer wanneer de weldadige rook de longen binnendringt, geeft het [het] gevoel dat een vrouw weet van de eerste omhelzing, een zalig geweld, vreeselijk, dat men nog zou willen ontwijken, omdat het leven daarachter andere gestalte heeft, hoe weet men nog niet. Er is alleen dat geweldige, dat staat als een muur tusschen geboorte en dood, en van beide heeft het veel.

 

Als de keuze gaat tusschen bezit en niet-bezit kiest men niet-bezit, dus Rusland. Kiezen tusschen Oost en West, nog steeds het Westen al is het bourgeois en rottend. Kiezen tusschen cosmopolitisme en nationalisme, het laatste; het eerste is veelzijdige vervlakking, het laatste geconcentreerde verenging en verdieping. Het eerste is een vlakte, het tweede een mijn. Maar men vindt dan aan een kant Rusland, West-Europa, Holland. Wie reimt sich das zusammen? Een hollandsche Westeuropeesche communistische geest, hoe ziet het daarbinnen uit? Chaos.

 

En toch moet vóor alles stelling genomen worden tegen bezit. Behalve R.H.Ga naar eind40. ken ik niemand die ondanks zijn hebben en houden van alle smetten rein is. Alle bezitters in Indië en O.-Azië zijn van een stompzinnige arrogantie die doet wenschen dat de russische sikkel eenmaal door deze rotte aren varen zal, dat de russische hamer eenmaal deze meerendeels kale schedels zal verbrijzelen. Ainsi soit-il.

[pagina 191]
[p. 191]

Keelung.Ga naar eind41.

14 Juillet. Na vele weifelingen (als gewoonlijk) tusschen: Transsiberian, Canadian Pacific en Zuid-Amerika per N.Y.K. vind ik een route van de M.M. via de Z.Z.-eilanden, meest fr. koloniën, en zal deze nemen. Vive la France!Ga naar eind42.

 

Godet artiste de l'opium. Overdag lijkt hij een gamin fadasse. In het gedempte licht een gracieuze kunstenaar die de pijp teeder en resoluut tusschen zijn vingers houdt en er wonderen mee doet. Rien que ça.Ga naar eind43. Welk een verschillende stijlen. F. la calme moyenne. S. glouton et rude. Godet pas avide. Et moi, pauvre moi, élève de sorcier.

Je crois tenir enfin la solution du problème!!

18 Juli. Droom.

Op een stormachtige reede ga ik van boord in een klein zeilschip, zoo klein dat ik er niet in bewegen kan en het nauwelijks boven water blijft. Bijna zinkend kom ik aan wal, die het allen druk hebben en vinden dat ik maar terug moet gaan. Een enkele wil wel een tochtje met mij maken, maar schrikt terug als hij het scheepje ziet. Het weer is omgeslagen en grauw en herfstig geworden. Naar het oude schip wil ik niet meer terug. Maar er lagen toch nog een oceaanboot en nog een paar andere onbekende op de ree. Maar de blue funnel is vertrokken, de oude ook, alleen de oude onbekenden liggen er nog. Tegen die wind is niet op te zeilen, ik word een eind verder tegen de kust gedreven, waar geen huizen staan en waar het beboscht is. Half zwemmend, half drijvend heb ik toch later nog een der duurste schepen bereikt.

 

Leven alleen schijnt niet meer genoeg. Iedereen doet moeite zijn eigen gewrongen, onzuiver bestaan te rechtvaardigen en houdt daarom betoogen waarin het zuivere leven en de eenvoudige natuur wordt aangevallen en onrecht aangedaan. En dit is toch het beste bewijs voor het bestaan er van. Vergeet het nooit.

Droom. 8/9 Sept.

Ik ben coassist. bij Gr. Ik ben niet correct gekleed, ging de stad in, en derg. dingen schijnen rampen te zijn die tusschen mij en het examen staan, dat maar niet wordt gedaan.

Daarna wandel ik met hem en * langs een berghelling. Plotseling spring ik naar de kant om eens in de afgrond neer te zien. Een bergschuiving

[pagina 192]
[p. 192]

ontstaat, met de aardgolf ga ik naar beneden, angstwekkend snel, daarna verrukkelijk snel. Eerst trachtte ik mij tegen te houden, maar dat doet pijn, dus ik laat mij gaan. Beneden ligt een rivier, een zeilscheepje, ik ben bang dat het bedolven zal worden, maar 't blijft vrij. Alles is gelukkig behalve het gevoel dat zij denken dat die aardschuiving door mij is veroorzaakt.Ga naar eind44.

(wordt vervolgd)

eind1.
v.L. voor J. van Leent, de arts die te Tandjong Priok het personeel van de Java-China-Japan Lijn keurde. Hij is het geweest die, ondanks heftig ageren vanuit Holland, heeft weten door te zetten dat Slauerhoff zijn aanstelling als scheepsarts kreeg. Zie ook Arthur Lehning, Brieven van Slauerhoff in De Gids van Maart 1954, p. 183.
eind2.
Deze gehele aantekening sub 31 October in potloodschrift; enkele verduidelijkingen werden met inkt aangebracht. In de voorlaatste regel schreef Slauerhoff ‘tachent’ waar hij kennelijk ‘ambitionnent’ bedoelde.
eind3.
Tjik. voor Tjikarang, een der boten van de Java-China-Japan Lijn, die toen van 31 October tot 3 November, tegelijk met de Tjisaroea, de boot waar Slauerhoff op voer, in de haven van Hongkong lag. De arts van de Tjikarang was W., die in dit verslag meermalen voorkomt.
eind4.
Potloodvariant: diakenhuismannetje.
eind5.
Men zou in het hs. ook ‘kreuz’ kunnen lezen.
eind3.
Tjik. voor Tjikarang, een der boten van de Java-China-Japan Lijn, die toen van 31 October tot 3 November, tegelijk met de Tjisaroea, de boot waar Slauerhoff op voer, in de haven van Hongkong lag. De arts van de Tjikarang was W., die in dit verslag meermalen voorkomt.
eind6.
Oppenoorth tot de derde macht. De naam Oppenoorth ontmoette ik meermalen in studentenbladen van omstreeks 1920. Vermoedelijk zou Slauerhoff dus gefrappeerd zijn geweest door bepaalde overeenkomsten tussen de Chinees en een zekere Oppenoorth, een kennis uit zijn studententijd.
eind7.
Ch. hier en ook verderop voor: Changhai.
eind8.
P.F. voor Paul Fouletier. Aan hem zou Slauerhoff later, in 1934, Het leven op aarde opdragen: ‘Pour mon ami [le] capitaine Paul F.’ In datzelfde jaar zond Fouletier Slauerhoff twee verhalen van zijn hand, die in het Journal de Shanghai van 14 Juli 1934 onder de schuilnaam Jack Tar waren gepubliceerd, met het verzoek deze te vertalen (brief van Fouletier aan Slauerhoff van 3 September 1934 in het Slauerhoff-archief). Slauerhoff voldeed hieraan. Een der verhalen werd onder de titel Koud bier in de Nieuwe Arnhemsche Courant van 15 Maart 1935 geplaatst; het andere, De geheimzinnige reiziger, bleef ongepubliceerd; een getypte tekst van deze vertaling bevindt zich in duplo in het Slauerhoff-archief. In dit archief ook de vertaling van een ander verhaal van Jack Tar, Overstag, doch deze is niet van de hand van Slauerhoff, te oordelen naar het typescript en de inktcorrecties; en tevens een paar nummers van Le Divan van 1929, waarin Extrait d'un carnet van Capitaine F***.
eind9.
Cl. voor Claire. Slauerhoff droeg het gedicht Iwaré op aan het echtpaar Fouletier: ‘(Pour Paul et Claire)’ (Oost-Azië; Verzamelde Werken II, 104; Verzamelde Gedichten I, 392).
eind10.
De S is blijkbaar de Sylvain uit Het leven op aarde. Zie hierin vooral Hoofdstuk III en dan speciaal VW VI, 44, r. 22 tot 45, r. 3.
eind11.
In Sjanghai. Vgl. Such is life in China: ‘Is er een kerk zoo groot als het Astor House in Sjanghai?’ (VW IV, 122) en: ‘Hij wist dat zij in Sjanghai altijd regelrecht naar het Astor Hotel gingen’ (124). De Tjisaroea is echter op 11 November uit Sjanghai vertrokken; deze hele aantekening beneden de streep bevat dus nog herinneringen aan het vierdaags verblijf te Sjanghai.
eind12.
Kennelijk de Bruce uit Such is life in China. Vergelijk voor deze passage vooral VW IV, 114, r. 6-9 en 123, r. 31 tot 125, r. 28. In werkelijkheid T. Bosch van het Hope and Wilhelmina Hospital (R.C.A. Mission) op Kulangsu, Amoy (vgl. VW IV, 112, r. 9), de arts aan wie Slauerhoff het gedicht Het eiland Kau Lung Seu opdroeg (Oost-Azië; VW II, 117-118; VG I, 407-409). In het Slauerhoff-archief nog een curieus getuigschrift van de volgende inhoud: ‘March 12/1927 To whom this may concern. This certifies that Dr J. Slauerhoff has been working in our hospital during his stay over in Amoy. Especially his laboratory work is much appreciated. Respectfully T. Bosch’.
eind13.
R.H. voor A. Roland Holst of Roel Houwink. Prins: de dichter Jan Prins (1876-1948).
eind14.
B. waarschijnlijk voor Batavia.
eind15.
Le chat maigre van Anatole France (1879). Het citaat, in versvorm, is genomen uit de volgende tekst: ‘- Connaissez-vous mon ami Branchut, le moraliste? Il est laid, mais il l'ignore. Il est pauvre et plein de génie. Il sait le grec à faire l'étonnement des cafés et il a lu Hégel. Il vit d'un petit pain et boit aux bornes-fontaines. Ayant terminé son repas d'oiseau, il écrit des choses sublimes dans les jardins publics ou, s'il pleut, sous les portes cochères. Il vient, quand il y pense, coucher dans mon atelier. Il écrivit même, une nuit, sur la muraille, un commentaire tres subtil et très savant du Phédon. Tel est Branchut. L'an passé, je lui prêtai un habit et je le conduisis chez une princesse russe dont j'avais dû faire le buste. Mais elle voulait ce buste en marbre et je ne le voyais qu'en bronze. On ne peut réaliser que ce qu'on voit et le buste ne fut pas fait. La princesse cherchait un professeur de littérature pour sa fille Fédora, qui était très belle. Je proposai Branchut, qui fut agréé. Sur ma recommandation et sur sa mauvaise mine, on lui paya un mois d'avance. Il s'acheta deux chemises, loua une chambre en garni et connut le cervelas. A la sixième leçon, tandis qu'il expliquait le mécanisme de l'épopée homérique, il pinça furieusement à la taille mademoiselle Fédora, qui s'enfuit en poussant des cris aigus. Le moraliste attendit, prêt à réparer sa faute. Il eût épousé sa noble élève, s'il eût fallu. Mais on le jeta à la porte. Je le trouvai le soir dans mon atelier. “Hélas! s'écria-t-il en pleurant, c'est Saint-Preux qui m'a perdu. O Julie! O Jean-Jacques!” - Ainsi donc, Rousseau n'avait écrit son roman magnifique et passionné et n'avait créé sa
 
Julie, amante faible et tombée avec gloire,

que pour faire faire une sottise à mon ami Branchut, le moraliste.’
eind16.
Polanan, misschien de naam van een berghotel te Lawang, waarin Slauerhoff dan zijn intrek zal hebben genomen toen zijn eerste boot de Tjileboet van 26 tot 29 September 1925 voor Soerabaja lag. Zie de brief die Arthur Lehning publiceerde in De Gids van Maart 1954, p. 183; de datum van deze brief kan niet juist zijn.
eind17.
Volgens eigen mededeling - zie het interview van G.H. 's-Gravesande in Groot-Nederland van Mei 1939, p. 508 - wijdde Slauerhoff ook een kwatrijn aan de Boroboedoer. Dit is echter nog steeds niet teruggevonden.
eind18.
Een dorp Lemontan, of iets wat hierop lijkt, heb ik op geen enkele kaart kunnen vinden. Dr Th. van Erp, de restaurateur van de Boroboedoer, deelde mij welwillend mede dat ook hem een dorp van die naam onbekend was; hij vermoedde dat Slauerhoff Moentilan zou hebben bedoeld, het grote dorp waar men op weg van Djokja naar de Boroboedoer dwars doorheen rijdt.
eind19.
De laatste drie woorden zijn in het hs. geschrapt.
eind20.
Deze bisschop vond ik terug in een tekst oorspronkelijk bestemd voor Het leven op aarde, maar daarvoor ten slotte niet gebruikt. Het fragment luidt aldus:
‘Het toeval gunt mij de eer van een aanzienlijk medereiziger. Een heusche bisschop met zilveren haren, een groot zilveren kruis op de borst en een gevolg van stompzinnig uitziende monniken echte “bêtes de la religion”. De bisschop heeft fijne trekken ik heb zijn illusie maar niet verstoord. Ik heb zijn zegen niet gevraagd.’
Bij ‘verstoord’ deze potloodaantekening: ‘Later ontmoette ik dit heerschap weer op den Boroeboedoer nog later in de Sketch waar hij een partij tennis met Helen Wills bleek te hebben gespeeld. Het was de bisschop van Londen.’
eind21.
Deze drie regels in potlood.

eind22.
Zie over A-ma, aan wie Macao zijn naam ontleent: Legende van de zee (Het Lente-eiland en andere verhalen; VW IV, 144 e.v.). Hier steeds de schrijfwijze Ah Mao. Vgl. voorts: Het verboden rijk (Proloog IV, begin en Zevende Hoofdstuk I, slot; VW V, 99, r. 33 tot 100, r. 10; 200, r. 17-19). Hier de schrijfwijzen A Ma O en A Mah. In het dagboek oorspronkelijk de schrijfwijzen: O.ma, O-ma, O-Ma en O'Ma!
eind23.
De voorafgaande passages gebruikte Slauerhoff voor het eerste van een serie van vijf opstellen, reisherinneringen uit het Verre Oosten bevattende en anoniem verschenen in het Semarangse dagblad De Locomotief (17 en 24 September, 8 (twee opstellen) en 22 October 1927). Ik vond ze eerst onlangs. De desbetreffende tekst hierin luidt aldus:
‘Een dakspits en een smalle rookkolom verraden waar tusschen de rotsen A-Ma-gao's heiligdom ligt, halfverborgen.
Een kronkelpad voert er heen, tusschenbeiden vuurwerkknallen en eentoning (sic) snaargesnerp. Het is gebouwd van rood en verguld hout door rotsblokken omringd en door draken die zich om de zuilen slingeren bewaakt.
Getemde zeemonsters liggen op het voorplein. In het halfschemerig heiligdom troont A-Ma, kwaadaardig grijnzend. Zij lokt de taiphoons tot zich en temt ze voordat ze de weerlooze jonken daar buiten kunnen verslinden.
Het is een goede godin, niet zoo kwaad als zij er uitziet.
Oude vrouwtjes op stakkerige beenen en nog kleiner voetjes dan de kleine meisjes met het kuifje op 't voorhoofd komen hier op de toonbank toe, werpen kopergeld in den vergaarbak. De priester, half in slaap, reikt de offerstokjes; ze als een boeket voor zich uit houden (sic) schrijden zij schroomvallig naar de eeuwigbrandende armlamp, ontsteken ze, lachen gelukkig als ze dadelijk vuurvatten, een goed voorteeken, en gaan ze in het zand steken, dat in bakken voor den buik van de goden (sic) de geuroffers wacht. De stokjes walmen scherpriekend. Door de loome slaperigheid van den tempel dreunt nu en dan de gong, de vrouwen en kinderen gaan in en uit. Een plotselinge wind blaast neer, de stokjes dooven, de groote lamp flikkert heftig, de schaduwen wankelen en Ama grijnst vervaarlijk, als bij groote krachtsinspanning.
De oude vrouwtjes ballen de vuisten en gaan heen, de kinderen meetrekkend.
Des nachts worden boomen ontworteld en verwrongen daken opgenomen, rotsblokken in zee geslingerd. En 's morgens drijven omgeslagen jonken, het verwarde tuig los naast zich dobberend, de baai binnen.’
eind24.
Deze beide woorden later met potlood toegevoegd. De voorafgaande passage luidt in het in de vorige noot genoemde opstel aldus:
‘Er is een kleine volksoploop even voorbij de jonken-ankerplaats in Macao. Op een roode mat, vlak aan zee, zetelt een toovenaar.
Ik stel terstond een groot vertrouwen in hem. Hij kruipt niet weg in een krocht aan een duistere kronkelsteeg gelegen, noch camoufleert hij zijn kunsten in de plooien en wijde mouwen van een ruim gewaad. Halfnaakt in een strakke zwarte broek zit hij, open en bloot van alle kanten te bezien.
Hij slaat op een kleine trommel, toeschouwers komen naderbij, hij doet een kort gebed tot den vossengod, onderwijl vallen kleine koperstukken op het matje. Wanneer hij vindt genoeg gebeden en verzameld te hebben begint hij pijlsnel te jongleeren met een viertal roode bolletjes, door de lucht vliegend, verdwijnend en op de meest onverwachte plaatsen te voorschijn komend uit zijn oogen, zijn haren, en andere niet te noemen lichaamsdeelen. Ik kom nieuwsgierig nader. De orakelspreuken die dit spel begeleiden verstommen, de vier bolletjes liggen op een rijtje. Hij schijnt plotseling verlamd. Een breede grijns splijt zijn gezicht. Zou een zilverstuk eenige uitwerking hebben? Ja, hij wordt weer beweeglijk, grijpt in een mandje een lange dunne slang, heftig kronkelend, en stopt het beest onvervaard in zijn neus. Vol walging deins ik achteruit, 't publiek maakt ruimte, maar nieuwsgierig hoe dit af zal loopen, blijf ik staan. Hij haalt dan den kop van het beest uit zijn keel, pakt de staart die nog uit zijn neus hangt en begint hem heftig heen een (sic) weer te halen alsof hij zijn gehemelte door wil zagen, maar zwaait het beest plotseling met een ruk naar buiten op de mat en brengt een houten voorwerp in den vorm van een telephoonhoorn aan zijn oor: Hello mistel stlange devil. How ale you? Like snaketrick! Hoongelach. De stlange devil pakt zich weg en de kring sluit zich om mirakels zeker niet bestemd voor Westersche oogen.’
eind25.
B.P. voor Balik Papan.
eind26.
Tolok-wari baai (teloek=baai). Teloek Wari is een kleine baai in de baai van Balik Papan (mededeling van de Koninklijke Java-China-Paketvaart Lijnen N.V.).
eind27.
B.P. - H.K. voor Balik Papan - Hongkong.
eind28.
plac.: placenta (moederkoek); uitgez.: uitgezakte; Asc.: Ascites (buikwaterzucht). Na ‘plof’ in het hs. een V, blijkbaar een plastische aanduiding voor omhoogspattend water.
eind29.
H. - Am. voor Hongkong - Amoy.
eind30.
Lincoln day: 12 Februari.
eind31.
Hier blijkbaar weer een beschrijving van de Sylvain uit Het leven op aarde, gegeven de bakkebaarden (VW VI, 35, slotregel) en de zwart-rood gestreepte pyama (44, r. 22-23).
eind32.
Deze passage in het reeds aangehaalde opstel in De Locomotief uitvoeriger en beginnende met de oorspronkelijke tekst van het door Slauerhoff vertaalde anonieme gedicht De matroos (Eldorado; VW II, 81 en VG I, 364), aldus:
 
‘For that old seawindbitten soul of his
 
The ports were merely ends of voyages
 
The stars were only guides for such as he
 
The earth a cup alone which holds the sea.

Het is een eeuwig misverstand dat de zeeman vreemde landen kent.
Hij komt er wel, maar hij ziet ze niet, tenzij 's nachts wanneer alle katjes grauw en alle danshuizen verlicht zijn. Naar het aantal en de luxe dezer en anderer gelegenheden beoordeelt hij ook de vreemde landen. Daarnaar is het op Japan slecht varen, op de Middellandsche Zee goed, etc.
De steeds talrijker degelijke zeelui niet te na gesproken. Maar die zien dan ook heelemaal niets. Voor hen bestaat de nuance in het op de reê liggen of aan de kade, goede koelies of slechte. Maar verder blijft het precies gelijk of ze op de Yang Tse liggen anderhalf uur van de Europeesche stad af, dan wel op de reede van Semarang drie kwartier uit den wal, of in Priok, veertien kilometer van de stad, het is al eender: het schip ligt stil, overdag is het rumoerig, 's avonds kan men een eind op de kade heen en weer loopen, maar velen ziet men zelfs dan er de voorkeur aan geven, op het dek te ijsbeeren, roerende gehechtheid. Dit voor de getrouwden of zuinigen of onverschilligen. Alles wordt aan boord te koop aangeboden tot mingenot en curio's toe. Het eerste maakte velen ongeschikt voor het gezinsleven, daarmee de laatste banden met den wal verbrekende. Het laatste, de meegebrachte sigarettenkokers met de Foedsji erop, paradijsvogels, afgodsbeelden etc. deden de legende ontstaan dat de zeelui “vreemde landen zagen”, wat vele knapen lokte naar het ladingluik of de machinekamer.
Maar ze zien niets. We hebben het getuigenis van een eersten stuurman die 17 jaar op China voer en daar in dien tijd eenmaal aan wal kwam, van een kapitein die twaalf jaar op Palestina toeristen bracht en uitstekend Hebreeuwsch kende, maar alleen van hooren zeggen....
Welk een paradoxaal bestaan! Duizenden zeemijlen af te leggen om niets te zien, door de onbegrensde ruimte koersen, aangewezen op een hut van twee meter in 't vierkant, of een kooi in het bedompte logies. Lichtsteden alleen bij nacht te zien, fraaie kustlijnen op eerbiedigen afstand en een land te moeten waardeeren naar de gewilligheid der koelies en de bedrevenheid der courtisanes. Ik kan u er ook niet meer van vertellen. Ayez pitié d'un pauvre marin.’
eind33.
‘Patane, lieu charmant et si cher au poète’, begin van het gedicht, dat Louis-Grégoire Domény de Rienzi (1789-1843), afstammeling van de vermaarde Cola de Rienzo, wijdde aan Camões.
eind34.
Slauerhoff bezoekt de grot van Camões in Macao, waar hij het bekende sonnet schreef (Oost-Azië; VW II, 112 en VG I, 401). In het tweede opstel van de genoemde reeks (De Locomotief, 24 September 1927) o.a. deze passage:
‘Op een piedestal, waarin strophen uit de Lusiade zijn gegrift, staat een klein borstbeeld met puntbaard en hooge kantkraag, genre Willem de Zwijger. Op banken rondom zitten jonge Chineezen in pronkgewaad. Zij storen zich niet aan dezen vreemden kop.
Op de rotswanden zijn marmeren platen aangebracht met dichtregelen van Tasso, Queveda (sic), Browning, e.a. Ik neem enkele copieën en zij leveren geen commentaar. Gelooft u dat een Chinees in Amsterdam ongemolesteerd b.v. een schets van Thorbecke op het plein van dien naam kon maken?
Als tegenbeleefdheid stoor ik den koelie niet die ligt te slapen in de nis, waarin de klacht en groet van (sic) Camoes aan (sic) Rienzi is gegrift (voyageur poète et soldat comme lui), al verbergt zijn lui uitgestrekt lijf de slotregelen.’
eind35.
Blijkbaar een verwijzing naar Couperus' Oostwaarts (1924). Couperus heeft voor zijn reis naar Japan gebruik gemaakt van de Tjikembang. Zie voor de ‘qualificaties’ Oostwaarts, 248 e.v.
eind36.
comprad. voor comprador: tussenpersoon tussen de gezagvoerder en de Chinese passagiers.
eind37.
Naar: ἀεὶ γὰρ εὖ πίπτουσιν οἱ Διὸς κύβοι. Sophocles, fragm. 895.
eind38.
Deze passage bevat de volgende potloodcorrecties: loopende veranderd in loopend graszode v.i. stuk bruine aarde (var. plaggen) doet abus. v.i. doen in twee rijen geschrapt vreemd boosaardig speelgoed geschrapt na kruiwagen: het wiel in gondel en biedt ∼∼
Ook dit Sjanghaise regenverhaal in het tweede opstel van de genoemde reeks in De Locomotief, aldus luidende:
‘Een dicht grijs regengordijn valt voor de stad. Eerst verdwijnen de lage Chineesche huizen, dan de groote steenen gebouwen daarachter en de straten zijn al een watervlak, waarover de rickshaws rennen; magere bruine beenen reppen zich onder een breeduitstaanden schoudermantel van grof turfkleurig riet, zoodat het een loopend stuk aarde schijnt. Dat is al vreemd genoeg. Maar wat komt dáár aan. Laag langs den grond schuift een groep zwarte paddestoelen voort, een bruine schijf draait in het midden. Het is een kruiwagen, het wiel in het midden, aan weerszijden bengelen kleine voetjes en onder zwarte regenschermen schemeren smalle bleekgele gezichtjes.
Zijn het leerlingen van een Girls-miss-middle-school die naar huis gebracht worden, afgesloofde fabrieksmeisjes. Of....?’
In Hoofdstuk III van Het leven op aarde (VW VI, 45) is sprake van ‘krakende plompe kruiwagens, waar aan weerszijden van het groote rad op smalle planken vier, zes meisjes zitten, door een knecht voortgekard’.
eind39.
Voor Fouletier zie noot 8. Voor Godet zie Hoofdstuk III van Het leven op aarde (VW VI, 36, r. 15-20 vooral).
eind40.
R.H. voor A. Roland Holst.
eind41.
Deze plaatsnaam in het hs. geschrapt.
eind42.
N.Y.K. voor Nippon Yusen Kaisha. M.M. voor Messageries Maritimes. Op 22 Juli weifelde Slauerhoff weer: ‘Ik kan je melden dat ik ontslag heb genomen bij deze Mij en naar Europa terugkeer, wanneer weet ik nog niet, hoe ook nog niet, denkelijk via Amerika of Australië’ (Arthur Lehning, Brieven van Slauerhoff in De Gids van Maart 1954, p. 193).
eind43.
Vergelijk alweer Hoofdstuk III van Het leven op aarde, waar de opiumartist Godet ten tonele wordt gevoerd (speciaal VW VI, 38, r. 33 tot 39, r. 3).

eind44.
Vergelijk de droom aan het slot van De laatste reis van de Nyborg: ‘Hij droomde dat hij van een eindelooze helling neerrolde, niets stuitte zijn steeds versnelde vaart, totdat een steenhoop hem opnam’ (VW IV, 77).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • K. Lekkerkerker

  • J. Slauerhoff


datums

  • 2 februari 1927

  • 14 juli 1927

  • 18 juli 1927

  • 9 september 1927