Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 121 (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 121
Afbeelding van De Gids. Jaargang 121Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 121

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 121

(1958)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 141]
[p. 141]

Nieuwe boeken

H.A. Lorentz, Impressions of his Life and Work. Edited by G.L. de Haas-Lorentz.-North-Holland Publishing Company, Amsterdam, 1957. 172 blz.

De bedoeling van dit werkje is, er voor te helpen zorgen, dat Lorentz niet vergeten zal worden. De kans daarop is allerminst denkbeeldig. De natuurwetenschap ontwikkelt zich zeer snel en bewaard blijven alleen de namen van hen die principiële vernieuwingen brachten. Dat heeft Lorentz niet gedaan: hij was meer de grote afsluiter en voltooier van een periode dan de wegwijzer langs nieuwe paden. Uiteraard gaat ook de kennis van zijn persoon gaandeweg teloor. Talloze jongeren vermoeden al niets meer van de zeer bijzondere positie die hij in ons land innam en van de indruk die zijn overlijden in 1928 in brede kringen der bevolking maakte.

Het werkje vervolgt dus een uiterst sympathiek en volkomen gewettigd doel. Men vraagt zich echter wel af, of het dat ook op de best denkbare wijze doet en heeft dan, ondanks het vele belangrijke dat er in staat, wel enige moeite, die vraag bevestigend te beantwoorden. Het bevat namelijk niet een enkel, voor deze gelegenheid geschreven samenhangend verhaal van Lorentz' leven en werk, maar geeft een verzameling bijdragen van verschillende auteurs, die althans ten dele reeds eerder verschenen zijn. Men vindt persoonlijke herinneringen aan haar vader van Mevr. de Haas-Lorentz, een bespreking van het wetenschappelijk werk van de hand van A.D. Fokker, kleinere bijdragen over speciale aspecten daarvan door Balth. van der Pol en J.Th. Thijsse, een herdenkingsrede van H.B.G. Casimir bij het eeuwfeest van zijn geboorte in 1953, een stukje uit het Leidse Dagblad bij dezelfde gelegenheid door W.J. de Haas, de grafrede van P. Ehrenfest uit 1928, een inleiding van Einstein, die echter uiteraard ook niet voor deze gelegenheid geschreven is; het is een vertaling van een bijdrage tot een in 1953 te Leiden gehouden tentoonstelling, met weglating van de slotzinnen.

Men ziet: grote namen genoeg en de artikelen zijn stuk voor stuk belangrijk. Maar helaas: welk een heterogene collectie! Telkens is er weer iemand anders aan het woord; het geheel is daardoor stijlloos en blijft onder het niveau waarop het onderwerp recht had. Bij alle waardering voor de afzonderlijke artikelen kan men niet nalaten, te betreuren, dat Mevr. de Haas niet het gehele boek geschreven heeft. In haar unieke positie van dochter èn vakgenoot was zij daarvoor de enig aangewezene.

Op te merken valt, dat de vertaalster niet het verschil tussen een doctoraal-examen en een promotie blijkt te kennen. Zij laat op p. 30 Lorentz in 1873 een examen voor de Doctor's degree afleggen; dat was echter zijn doctoraal. Als op p. 33 weer van de Doctor's degree sprake is, wordt daarmee wèl de doctorsgraad bedoeld (in welk jaar hij die behaalde, wordt niet vermeld) en op p. 34 wordt het woord, nu in verband met van der Waals, in dezelfde (de ware) zin gebruikt. Hinderlijk is ook, dat zowel in de Voorrede als in de biografie de naam van de Haarlemse instelling waarvan Lorentz secretaris is geweest, verkeerd wordt opgegeven. Zij heet Hollandse Maatschappij der Wetenschappen (niet: van Wetenschappen, zoals de Koninklijke Akademie). Een kleinigheid? Misschien, maar had bij Lorentz niet de uiterste precisie gepast?

[pagina 142]
[p. 142]

Prof. Dr. Fred. Polak, Hoopvolle Toekomst Perspectieven. - W. de Haan N.V., Zeist.

Onder de talrijke bewonderaars en volgelingen van Prof. Polak, die van al zijn vroegere publicaties gretig kennis hadden genomen, zullen er vermoedelijk wel geweest zijn wie bij het zien van zijn tweedelig werk De Toekomst is Verleden Tijd (de Haan 1955; hier besproken 118 (1955) II 399-416) de schrik zozeer om het hart is geslagen, dat ze de lectuur helemaal niet aandurfden en anderen die, na met goede moed begonnen te zijn, toch niet het doorzettingsvermogen bleken te bezitten vereist om zich door deze wel zeer belangrijke, maar tamelijk onverteerbare opstapeling van wijsheid en kennis (660 compres gedrukte bladzijden van groot formaat) heen te lezen.

Het is waar, dat de auteur een verontschuldiging had voor wat hij van zijn gemeente vergde: hij was, toen hij het beoek schreef, overwerkt, tot nietsdoen genoopt en niet in staat, literatuur te raadplegen. Men heeft met dat excuus nogal eens gespot en ik zou er ook niet voor durven instaan, dat er niet een zekere mate van behaagzucht in school. Intussen is echter één ding komen vast te staan: hij is weer beter, heeft alle hulpmiddelen bij de hand die hij wenst en blijkt nu aan 155 ruim gedrukte bladzijden van klein formaat voldoende te hebben om uit te drukken wat hij te zeggen heeft. En hij belooft een verkorte editie in één deel van zijn grote werk! De exorbitante omvang daarvan kan dus inderdaad wel een ziekte-symptoom zijn geweest.

Hoe dit zij; hij is weer de oude, boordevol ideeën, die hij in een beknopt, goed gecomponeerd betoog in pakkende formuleringen uitdrukt en waarmee hij als van ouds zeer vele lezers zal boeien.

De kerngedachte van het boek wordt gevormd door de essentiële waarde, die toegekend moet worden aan positieve toekomstidealen, levend in gespleten geesten, die kritiek en extase, realisme en idealisme, weten te verenigen. Te allen tijd heeft die geesteshouding bestaan; aan haar aanwezigheid, ja zelfs aan haar mogelijkheid in onze tijd schijnt bij eerste beschouwing getwijfeld te moeten worden, maar bij nader toezien bestaan er toch nog wel kansen voor. Polak houdt er van, de dingen eerst zo zwart af te schilderen, dat er alleen nog maar plaats voor wanhoop schijnt te zijn, om dan echter later toch allerlei lichtpunten te ontdekken en bemoedigende toekomstverwachtingen uit te spreken. Hij eindigt altijd veel opgewekter dan hij begonnen was.

Er bestaat zelfs een concreet voorbeeld van de gewenste dualistische geestelijke structuur, n.l. het Joodse toekomstbeeld en zijn uitwerking in de staat Israël. De schrijver wijdt hieraan verscheidene bezield geschreven bladzijden.

Elders, in Amerika, Rusland, China, India behoort zulk een weldadige invloed van een toekomstbeeld op het heden ook nog wel tot de mogelijkheden; ja zelfs voor Europa is de kans er op niet uitgesloten.

Er is, zoals de schrijver uitvoerig betoogt, waarlijk wel verzoening en vereniging van realisme en idealism mogelijk. Men moet noch naief-optimistisch geloven, dat alles automatisch wel weer in orde komt, noch existentieel pessimistisch bij voorbaat aan iedere verbetering wanhopen. De mens is ten slotte een wonder, maar hij moet dat wonder zelf verwezenlijken. Het blijft niet bij deze algemene uitspraak; er worden concrete plannen ontwikkeld wat er gedaan moet worden om de omstandigheden voor zijn manifestaties te bevorderen.

Het boekje is geschreven in de stijl waarmee Polak's lezers vertrouwd zijn: steeds

[pagina 143]
[p. 143]

boeiend, vaak meeslepend, soms verdovend door woordenstromen en verbijsterend door weelderige en stoute beeldspraak. Wat dit laatste betreft, mag wel een woord van waarschuwing geuit worden tegen de hypertrofie van de natuurwetenschappelijke metafoor waaraan hij lijdt en waarvan zijn lezers het slachtoffer worden. Op p. 24 leest men van een verschil in potentiële spanning die sterke wervelkrachten in beweging brengt; op p. 79 van een contrair gerichte stroming in het geestelijk krachtveld die energie opwekt (men zou eerder denken, dat er energie voor nodig was en inderdaad blijkt de schrijver dat ook te menen, als hij op p. 80 de bron er voor aanwijst, n.l. het idealisme). Op p. 83 werkt een ideaalbeeld als een wisselstroomgenerator die door een dynamisch draaiende drijfriem de dynamo van de realiteit dwingt, onze geestelijke accu bij te laden (men zou wel graag eens een schakelschema zien). En datzelfde ideaalbeeld doet op de volgende bladzijde tegelijk als propeller, hijskraan en projectiescherm dienst (een aanlokkelijke opgave voor humoristische tekenaars).

Dit wordt te erg. Beeldspraak moet ter illustratie dienen, moet verhelderend werken. Wat hier geboden wordt, is natuurwetenschappelijk gesproken nonsens, wellicht imponerend voor de onkritische lezer, naar nogal dwaas in het oog van ieder die zich de geschetste situaties tracht voor te stellen. Of mag dat niet?

Fr. S. Rombouts, Naar een betere spelling! Pleidoot voor radikale vereenvoudiging. - Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1957. f 3.50.

'n gezachhebbent pedagooch heeft 'n niewe spelling ontworpen di hij beter acht dan di van de Woordenlijst van 1954. Hij biet deze nu aan et Nederlantse volk aan in 'n boekje, waarin zij ten dele reets wort toegepast. Om 'r 'n indruk van te geven, doen wij hier hetzelfde.

Et fiasko van de spelling 1954, aldus de schrijver, is al gou vast komen te staan. De onderwijzers die haar moesten leren toepassen, waren, na 'n jaar volgens et niewe rezjiem gewerkt te hebben, allemaal overtuicht dat et 'n mislukking was. De spelling bleek onmogelek aan de jeucht bij te brengen te zijn. Men heeft hierin wel onwil of luihijt van de leerkrachten gezocht. Ten onrechte: zij hebben heus Iwajaal hun best gedaan, maar ze berijkten niets, omdat de spelling zelf door en door verkeert is. Dat komt mede hierdoor, dat de onderwijzers offisieel niet in de voorberijding gekent zijn. De drie grote onderwijzersbonden hebben de minister beschijden van atvies gedient en spesjaal tegen de pluriformitijt en inkonsekwentie van de nieuwe spelling gewaarschuwt, maar het heeft niet mogen baten. Et oordeel van 'n dozijn geleerden heeft zwaarder gewogen dan dat van 50.000 schoolmeesters, al zouden juist deze moeten uitvoeren wat de komissie bedisselde. Tot zover de schrijver.

Het zou natuurlek 'n rwajaal gebaar van de minister zijn, als hij de spelling van Fr. Rombouts ook eens 'n kans gaf. Ze heeft altans op de nu vigerende voor, dat ze geen voorkeurspellingen kent. Ze schrijft voor hoe et moet en dat wil iedereen graag, vooral na de ervaringen van de laatste jaren.

Het lijkt ook niet zo moeielek, maar aan te leren, al beheerst de uitvinder haar zelf noch niet geheel: op p. 91 lezen we altans vlak bij elkaar: de niewe wijze en et nieuwe rezjiem.

De lezer zal nu al wel 'n indruk hebben, hoe Fr. Rombouts ons wil laten spellen. Wel-

[pagina 144]
[p. 144]

licht brengt dat 'm 'r toe, et boekje waarin hij z'n voorstel verdedecht, zelf ter hand te nemen. Hij zal dan zien, dat et niet eens zo vreselijk radikaal is. ‘Wezen en doel van de spelling, aldus de auteur, moet zijn 'n natuurlecke en zo nauwkeurech mogeleke aanduiding te geven van wat 'r gehoort wort.’ Maar toch blijft hij ‘hij’ schrijven en niet ‘ie’ en van de schrijfwijzen ‘dattie’ en ‘izzi’ voor ‘dat hij’ en ‘is hij’ moet hij blijkbaar niets hebben. Daarin verandering te brengen blijft voor 'n noch radikaler hervormer wechgelecht.

E.J.D.

Dr. J.W. Schulte Nordholt, Het volk dat in Duisternis wandelt. De Geschiedenis van de Negers in Amerika. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1956. 282 blz.
Richard Wright, De Kleurbarière. Een Verslag van de Conferentie van Bandung. - W. van Hoeve, 's Gravenhage, 1957. 204 blz. (Vertaling door Margrit de Sablonière van: The Colour Curtain).

Montesquieu schrijft in het ironische hoofdstukje (Livre Quinzième, Chapitre V) De l'Esclavage des Nègres van zijn De l'Esprit des Lois: Il est impossible que nous supposions que ces gens-là soient des hommes; parce que, si nous les supposions des hommes, on commencerait à croire que nous ne sommes pas nous-mêmes chrétiens.

Het is alsof de blanken in de Verenigde Staten - want over het negervraagstuk dáár handelt het boek van Schulte Nordholt -, althans die van het Zuiden, deze uitspraak à la lettre hebben genomen en voor een vrij groot deel nog nemen. Ziet men in het zwarte ras een tussenstadium tussen mens en dier, dan zal men moeten toegeven, dat de slavernij ‘op zijn best’ (maar hoe zelden werd dat ‘best’ bereikt!) een paradijstoestand voor de zwarten was.

De Burgeroorlog van 1861 tot 1865 maakte daar een einde aan. Ontstellender nog en beschamender dan de slavernij (p. 212, ‘of stond het woord schuld met grote letters... over het hele blanke ras?’) is in sommige opzichten wat daarna gebeurde, in het bijzonder de lynchpartijen. Ik gebruik opzettelijk het woord: partijen; want het lynchen was voor de betrokkenen - met uitzondering van de zwarte uiteraard - een feestelijkheid. Nog steeds komt het voor en nog steeds bestaat er geen federale wet tegen.

Schulte Nordholt gedraagt zich bij het schrijven van zijn boek zeker niet als objectief, als neutraal historicus; zijn werk is doortrokken van ingehouden toorn en verontwaardiging. Hoe zou het anders kunnen ten aanzien van menselijke verhoudingen, die zo in strijd zijn met de normen, die elke Nederlander aan humaan optreden stelt? N. heeft zich met het probleem op de hoogte gesteld door een bezoek aan de Staten en door het zich conscientieus inwerken in de zeer uitgebreide literatuur, waarvan hij in de voortreffelijke bibliografie (p. 263-272) rekenschap geeft. Hij laat ons kennis maken met talrijke aspecten van de negermaatschappij, waarvan elk lid vrijwel voortdurend, zijn leven lang, onder de druk staat van de verhouding tot het dominerende blanke ras en hij geeft daarbij o.a. veel aandacht aan de leiders der zwarten op religieus, artistiek, wetenschappelijk en politiek terrein, zo ook aan wat ik het neger-Zionisme zou willen noemen. Bij mijn weten is dit alles in het Nederlands nimmer in samenhang besproken; het aantal boeken in onze taal, in de bibliografie genoemd, is zeer klein.

De auteur heeft zijn boek zeer goed gecomponeerd en zeer goed geschreven, men

[pagina 145]
[p. 145]

raakt geboeid, ontzet, beschaamd, maar men zal toch ook moeten toegeven, dat men het werk met genoegen heeft gelezen.

Toch heeft in één opzicht, meen ik, de auteur zijn taak niet aangekund. Hij heeft - dat kon niet anders - alles als buitenstaander beschreven. Maar pas wanneer men jarenlang in een land met rassentegenstellingen heeft gewoond, kan men geheel beseffen, wat deze voor het leven van elk der beide groepen betekenen. Ook dan pas zal men ervaren, in welke mate men zich over bepaalde eigenschappen van het andere ras gaat ergeren en in hoeverre men die ergernis door redelijk inzicht de baas blijft. En welke mens is altijd redelijk, welke massa is het ooit?

 

Het belang van het boekje van Richard Wright steekt niet in het verslag, dat het geeft van de eerste conferentie van Aziatische en Afrikaanse naties, want daarover zijn wel betere verslagen geschreven; trouwens slechts de laatste tachtig bladzijden handelen over de in april 1955 te Bandung gehouden bijeenkomst van officiële vertegenwoordigers van 29 ‘gekleurde’ vrije volken. En het belang steekt zeker niet in wat het over Indonesië vertelt, want de kennis van de schrijver daaromtrent is maar zeer oppervlakkig en ze is sterk gekleurd door wat zeer eenzijdige, diplomatieke Indonesiërs hem wensten mede te delen. Maar het schuilt hierin, dat de intelligente schrijver een Amerikaan en tevens een neger is, die reageert op wat hij in het Oosten ervaart en die eerlijk zijn mening uitspreekt over heel veel rassen- en religiekwesties, politieke, sociale en economische vraagstukken, die te Bandung werden aangeroerd. Men zal die mening pas kunnen verstaan, als men Wright ziet tegen de achtergrond van de door Schulte Nordholt geschetste maatschappij. Dat de ‘brave, bleke, botte, beschimmelde Hollanders’ (p. 124; p. 77, Leiden, ‘een bekrompen, puriteins, Teutonisch milieu’) er heel slecht afkomen, komt, doordat Wright ze niet anders kan zien dan als de gelijken van de ergste ‘Southerners’ van zijn eigen land.

W.Ph. Coolhaas


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het volk dat in duisternis wandelt


auteurs

  • E.J. Dijksterhuis

  • W.Ph. Coolhaas

  • over Fred Polak

  • over S. Rombouts