Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 124 (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 124
Afbeelding van De Gids. Jaargang 124Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 124

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 124

(1961)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Nieuwe boeken

Willem Brandt, De achterkant van de maan. - N.V. Em. Querido's Uitgeversmij, Amsterdam, 1959. 48 blz.

De thans vijfenvijftigjarige Willem Brandt heeft na de publikatie van zijn bundel Reizend achter het heimwee (1955) vooral als de dichter van de ambiguïteit van het menselijk verlangen gegolden. Symbool voor deze ambiguïteit in zijn poëzie werd de telkens wisselende verhouding tot ‘Moeder Indië’ en het ‘Hollandse’ vaderland. De dichter werd door deze beide polen beurtelings aangetrokken en afgestoten, - een motief dat hier en daar tot een boeiende artistieke expressie aanleiding gaf, maar dat toch zonder verdere dimensies gedoemd zou zijn spoedig in steriliteit te verzanden. Het heimwee naar twee vaderlanden dat tot een creatieve onontkoombaarheid wil worden, vraagt om een diepere verankering in de existentiële situatie van de mens dan loutere privé-problematiek in het algemeen kan geven.

Men kan zeggen dat Brandts nieuwe bundel De achterkant van de maan in dit opzicht verrassende perspectieven opent. De aandacht van de dichter richt zich thans niet meer in de eerste plaats op zijn zwerfdrift tussen Oost en West, maar eerder op zijn zwerfdrift tussen aarde en maan, tussen iets en niets, of - zo men wil - tussen gedicht en stilte. Brandts creativiteit is hemzelf tot een probleem geworden. Hoe kan men de maan in volstrekte zin menselijk maken? Hoe kan men tot een doorleefde verhouding met zijn stilte geraken? Hoe komt men aan de achterkant van zijn dood?

Al deze vragen komen in Brandts nieuwe bundel aan de orde, maar eigenlijk niet aan de wànorde. Men heeft niet de indruk dat de dichter zichzelf in zijn poëzie verloren heeft en daarom van uit een chaotische wereld vertrekken moet. Wat deze poëzie vooral mist, is weerbaarheid. Alles verloopt te glad, en verloopt daardoor. Een voorbeeld hiervan schijnt mij het volgende fragment:

 
Ik moet verder gaan, zwevend-lopen
 
naar het land van wij kennen nog niet.
 
 
 
Aan de achterkant van de maan
 
heb ik eindelijk mijn Niets gevonden.
 
Maar wanhopig bericht uitgezonden:
 
zendt mijn holte een hart en een naam.

Met uitzondering van de laatste regel raakt dit fragment de lezer nauwelijks. Gedichten die ‘korreliger’ zijn geschreven en daarom een grotere uitdrukkingskracht bereiken, schijnen mij Nog niet en Onderwaterlandschap. Maar waarom de dichter een impressionistische rijmelarij als Roestige vogels in zijn bundel heeft opgenomen, zal wel in de schoot van de muze verborgen blijven.

Opmerkelijk ten slotte is een verhoogd pantheïstisch levensbesef in deze verzen. De dichter voelt zich op een noodzakelijke wijze met zijn wereld ver-

[pagina 66]
[p. 66]

bonden; hier en daar nadert zijn natuurmystiek de visie van de Franse paleontoloog Teilhard de Chardin. De zangerigheid van Brandts gedichten maakt hem eigenlijk reeds bij voorbaat ‘rijp’ voor een vaag opgaan in het heelal. Het is de vraag of dit in de toekomst ook voor de formele kant van zijn poëzie consequenties zal hebben.

Piet Calis

Ckristiaan de Moor, Postzegelkunst. De vormgeving van de Nederlandse postzegel. Publikaties van het Staatsbedrijf der posterijen, telegrafie en telefonie, V. - Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf/Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie. 's-Gravenhage, 1960. XVI, 300 blz. + los blaadje met Toevoegingen en errata. Geïll.

De auteur van dit boek over de vormgeving van de Nederlandse postzegel is de betrokken hoofdambtenaar van de P.T.T.: de Esthetisch Adviseur van dit Staatsbedrijf. Een ambtenaar die tot zijn vijftigste jaar een vrij kunstenaar was en zich nu nog met hart en ziel kunstenaar voelt. Deze combinatie van functies bepaalt ook het bijzonder gehalte van de tekst: de organisator maakt haar instructief, de kunstenaar maakt haar ook evocatief.

Dit eerste volledige overzicht van de kunstgeschiedenis der Nederlandse postzegels van 1852 tot óp heden richt zich niet zozeer tot filatelisten - hoewel die er veel profijt van zullen hebben - als wel tot elke kunstminnaar, die hiermee dus één tak van de gebonden kunsten in zijn hele ontwikkeling kan nagaan. Een getrouwe afspiegeling van de geschiedenis der gebonden kunsten in het algemeen gedurende de laatste eeuw kan men hier niet verwachten. Daarvoor liggen in de postzegelkunst de uitingsmogelijkheden te zeer op een beperkt terrein; daarvoor is de vervaardiging ook te zeer afhankelijk van één enkele opdrachtgeefster, die bovendien een ambtelijke instantie is. Niettemin biedt dit boek een bijzonder boeiend studiemateriaal, want de geringe variatie in de opdracht vergroot de onderlinge vergelijkbaarheid der ontwerpen, en bovendien heeft - vooral sinds het optreden van mr. J.F. van Royen bij de P.T.T. - een groot aantal van onze begaafdste kunstenaars de kans gekregen zijn krachten op dit thema te beproeven, zodat een kunstgeschiedenis van ons land bepaald onvolledig is indien zij verzuimt de postzegelkunst in haar beschouwingen te betrekken.

De eerste ‘sierkunstenaar’ (zoals dat toen heette) wiens bekwaamheden voor het ontwerpen werden benut, was Derkinderen in 1906; na hem duurde het tot 1913 eer Van Royen een regelmatige samenwerking met kunstenaars kon doen aanvangen met De Bazels ontwerpen voor de jubileumzegels van 1913. De Eerste Wereldoorlog schortte vele plannen op; daarna begint een grote activiteit. Het is een gelukkige omstandigheid dat De Moor het kunstleven in de afgelopen veertig jaren zelf zo bewust en intens heeft beleefd. Daardoor is hij in staat die periode te beschrijven zoals zij zich aan hem als schilder voordeed. Hij geeft daarin verscheidene beschouwingen en bijzonderheden die verhelderend kunnen werken, naast enige die vooral gericht zijn tot een breder publiek dat met de artistieke

[pagina 67]
[p. 67]

problemen van deze tijd minder vertrouwd is. Voorts bevat dit boek interessante beschouwingen over de technische moeilijkheden die zich bij de postzegelvervaardiging voordoen, en over principiële vraagstukken, zoals de toepasselijkheid van heraldiek en van stylering, de geschiktheid als postzegelontwerper van bepaalde kunstenaarstypen, de aanvaardbaarheid van natuurgetrouwheid of van een zekere affichewerking in verband met het karakter van de zegel als ‘staatspapier’, en dergelijke.

Alle postzegels worden besproken en verklaard en - op enkele uitzonderingen na - ook afgebeeld. Enkele belangrijke figuren in de recente postzegelgeschiedenis, zoals Van Royen, Van Konijnenburg, Gouwe, Van Krimpen en Hartz, worden in woord en in beeld (met tekeningen van Hartz en De Moor zelf) geschetst. Ook hoogtepunten als de postzegelprijsvraag van 1920-1923 en de koninginnezegels van voor en na de Tweede Wereldoorlog ontvangen een passende aandacht.

Het blijkt duidelijk dat De Moor een grote waarde hecht aan traditie, dat wil zeggen aan de cumulatie van ervaringen in een vast team, in de loop der jaren tijdig aangevuld met bekwame jonge krachten die het vak, om zo te zeggen, in vlees en bloed opnemen en dus niet telkens weer opnieuw alle problemen behoeven te doorworstelen en zo elementaire fouten kunnen vermijden. Het zijn vooral de koninginnezegels en de cijferzegels die bij een dergelijke traditie gebaat zijn. Voor de speciale emissie wordt ook gaarne aan velerlei andere kunstenaars de gelegenheid geboden om nieuwe opvattingen bij te dragen. Experimenten worden niet geschuwd, zoals blijkt uit Lex Horns Deltazegels. Voor het kweken van een behoorlijke reserve aan geschoolde kunstenaars heeft de P.T.T. cursussen in het ontwerpen van postzegels ingesteld.

Met een dergelijke ontwerppolitiek, begonnen door Van Royen, voortgezet door Gouwe en De Moor, en gesteund door de opeenvolgende Directeuren-Generaal, heeft onze P.T.T. inderdaad resultaten bereikt welke nationaal en internationaal van belang zijn. Het is verheugend dat de Posterijen bereid waren aan dit onderwerp een officiële publikatie van deze omvang en op dit niveau van uitvoering te wijden. Maar al te gauw zijn immers sommige burgers geneigd de overheid het recht te betwisten of over de juistheid van haar beleid te bevitten wanneer zij enige beschouwing het licht doet zien welke theoretisch door een particuliere uitgever had kunnen worden ondernomen, ook al is het evident - zoals in dit geval - dat geen het werkelijk zou doen, zeker niet op deze schaal.

De publikatie van De Moors boek is een uiting van actieve cultuurpolitiek welke meer waard is dan vele andere manifestaties. Men kan zich nog uitvoeriger en esthetisch nog dieper gravende analyses denken, maar naast de vroegere verhandelingen van Hammacher en Gouwe gaf de gekozen opzet èn aan de postzegelverzamelaar èn aan de in beeldende kunst belangstellenden de juiste hoeveelheid feitelijke informatie en algemene oriëntering. - De uitvoering van het boek is in overeenstemming met hetgeen men verwacht van een groep grafische deskundigen. Er zijn samenvattingen in Frans, Duits en Engels, een lijst van ontwerpers, een bibliografie en een uitvoerig register opgenomen.

G.W. Ovink

[pagina 68]
[p. 68]
Eerste Nederlandse systematisch ingerichte encyclopaedie. Samengesteld onder leiding van prof. dr S.T. Bok, prof. dr ir R.J. Forbes, ir H. Vos. Twaalfde deel. Lexicon en register. Beknopt overzicht der wereldgeschiedenis in synchronistische tabellen. - Wetenschappelijke Uitgeverij N.V., Amsterdam, 1960. VI, 266 blz.

De ENSIE, het voortreffelijke, veel geraadpleegde systematisch-encyclopedische naslawerk, heeft voor de eerste maal sedert de voltooiing in 1952 een afsluitende aanvulling gekregen. In 1959 verscheen een elfde deel, dat bewerkt was volgens de beginselen die voor de delen I tot IX hadden gegolden en dat daarom, evenals op deze een tiende deel gevolgd was, dat niet systematisch, maar alfabetisch was opgezet, een soortgelijk twaalfde deel als complement vereiste.

Dit twaalfde deel is dan nu verschenen. Het bevat vooreerst een register van de trefwoorden in deel XI, maar geeft bovendien een volledig bijgewerkt lexicon. Daardoor is het werk weer geheel op de hoogte van de tijd gebracht.

De kunst zal nu zijn, het op die hoogte te houden en het dus te behoeden voor het euvel van de snelle veroudering dat nu eenmaal alle encyclopedieën bedreigt. Dit zal kunnen geschieden door van tijd tot tijd een deel in de trant van het elfde te laten verschijnen, dat dan echter noodzakelijk weer een lexicondeel als het twaalfde zal vereisen.

Als geheel nieuw - ook voor de ENSIE - wordt het beknopte overzicht der wereldgeschiedenis in synchronistische tabellen aangekondigd, dat deel XII besluit. De uitgever weet natuurlijk, beter dan wie ook, dat dit ‘geheel nieuw’ niet al te letterlijk moet worden opgevat. Hij heeft een dergelijk overzicht zelf al gepubliceerd in deel III van de ANSIE (Algemene Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopaedie). Het is nu alleen bijgewerkt tot op de huidige tijd. Overigens is het onveranderd gebleven en het vertoont dus nog dezelfde gebreken als voorheen. Het meest opvallende daarvan is wel de uiterst bescheiden plaats die aan de wetenschapsgeschiedenis is ingeruimd. Er is daarvoor zelfs geen eigen rubriek beschikbaar gesteld. Slechts terloops wordt eens iets over de ontwikkeling der wetenschap gezegd, nu eens onder het opschrift Maatschappij, Economie, Techniek, dan weer onder Wijsbegeerte, Letterkunde, Religie. En het weinige dat erover gezegd wordt, is vaak nog zeer aanvechtbaar (de kwikzilverthermometer van Torricelli!). Het is een zonderlinge miskenning van een cultuurgebied dat toch in de ENSIE zelf wel degelijk de belangrijke plaats inneemt die eraan toekomt.

E.J. Dijksterhuis


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De achterkant van de maan


auteurs

  • Piet Calis

  • G.W. Ovink

  • E.J. Dijksterhuis

  • over S.T. Bok

  • over R.J. Forbes

  • over Harmen de Vos