Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 160 (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 160
Afbeelding van De Gids. Jaargang 160Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 160

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 160

(1997)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Huub Beurskens
Ellebogen, knieën, zee

In een van de romans van een wereldberoemd schrijver verlaat of verliet een oudere man met zijn piepjonge geliefde een stukje strand aan de Adriatische Zee ‘over een kiezelpad, dat half overwoekerd was door brem en gaspeldoorn. Ginds blonk een kleine villa, met een geweldig hoge huur, suikerwit op tussen de zwarte cipressen. Reusachtige, schitterende krekels schoten over het grint. Margot probeerde ze te vangen. Ze hurkte neer en stak behoedzaam haar duim en wijsvinger uit, maar de krekel begon plotseling te schokken met zijn scherp geëlleboogde ledematen, klapte zijn waaiervormige blauwe vleugels uit en vloog drie meter verderop om spoorloos te verdwijnen zodra hij neerkwam.’

Na het lezen van dit fragment stokte mijn lectuur even. Toevallig vertoefde ik toen zelf enkele weken niet zo heel ver van diezelfde zee. Bijna dagelijks wandelde ik over paden waar soms blauwe, soms rode waaiervormige vleugels uitklapten en opvlogen om enkele meters verderop schijnbaar te verdwijnen. Sprinkhanen. Men hoeft overigens niet speciaal naar zuidelijke landen te reizen om 's zomers sprinkhanen van zonbeschenen paden te kunnen zien opvliegen, ook blauwvleugelige. Maar - daar gaat het nu om -: sprinkhanen, géén krekels. Krekels en sprinkhanen zijn weliswaar aan elkaar verwant (al vormt dat gegeven voor hun vele families niet de geringste aanleiding tot het aanknopen, laat staan onderhouden van contacten) maar voor zover mij bekend haalt geen enkele, nog zo warmteminnende krekelsoort het in zijn hoofd om midden op een wolkenloze mediterrane zomerdag op een stovend heet stof- of grintpad bijeenkomsten te beleggen, zelfs niet als het daarbij gaat om seks en nog eens seks. De meeste krekelsoorten laten zich liever niet zien en laten zich tegen de avond pas horen. Ze hebben dan ook niet zoveel opvliegendheid met verrassende kleuren nodig.

Is zoiets erg? Ik bedoel dat sprinkhanen en krekels met elkaar worden verwisseld door een romanschrijver? Voor mij stond onmiddellijk vast dat het hier om een vertaalfout ging, dus dat de vertaler van de roman uit het Engels het onderscheid tussen sprinkhanen en krekels niet kende. De auteur zelf zou onmogelijk zo'n vergissing hebben kunnen maken, want die had het grootste deel van zijn leven als volwassene zijn geld verdiend als entomoloog, gespecialiseerd in vlinders weliswaar, maar toch! Thuisgekomen keek ik even ter bevestiging en haast terloops in een Engelstalige editie van Een lach in het donker. Ik zal niet proberen mijn verbazing te schetsen, maar daar schoven

[pagina 2]
[p. 2]

en vlogen geen grasshoppers, locusts of acrididae over datzelfde pad maar crickets! Ik begreep en begrijp nog steeds niet hoe dit uitgerekend Nabokov heeft kunnen overkomen: ‘I have rewritten - often several times - every word I have ever published. My pencils outlast their erasers. [...] As an artist and scholar I prefer the specific detail to the generalisation. [...] I find criticism most instructive when an expert proves to me that my facts or my grammar are wrong.’Ga naar eind1., dezelfde Nabokov die de gedaanteverwisseling van Kafka's Gregor Samsa entomologisch thuis probeerde te brengen:

It obviously belongs to the branch of ‘jointed leggers’ (Arthropoda), to which insects, and spiders, and centipedes, and crustaceans belong. [...] Commentators say cockroach, which of course does not make sense. A cockroach is an insect that is flat in shape with large legs, and Gregor is anything but flat: he is convex on both sides, belly and back, and his legs are small. He approaches a cockroach in only one respect: his coloration is brown. That is all. Apart from this he has a tremendous convex belly divided into segments and a hard rounded back suggestive of wing cases. In beetles these cases conceal flimsy little wings that can be expanded and then may carry the beetle for miles and miles in a blundering flight. Curiously enough, Gregor the beetle never found out that he had wings under the hard covering of his back. (This is a very nice observation on my part to be treasured all your lives. Some Gregors, some Joes and Janes, do not know that they have wings.)Ga naar eind2.

 

De enige verklaring die ik momenteel voor mogelijk houd is dat Nabokov zelf een vertaalfout heeft gemaakt. Kamera obskoera (Berlijn 1932) was een van de eerste romans van Nabokov die in het Engels werden vertaald. Het boek verscheen in 1936 in Londen onder de titel Camera Obscura. Nabokov was niet bepaald tevreden met de vertaling, gemaakt door een zekere W. Roy. Zijn kennis van het Engels in die tijd noemde hij ‘heel behoorlijk’ maar niet voldoende om ‘de volle verantwoordelijkheid’ op zich te nemen van een geheel zelf gemaakte vertaling.Ga naar eind3. Die verantwoordelijkheid heeft hij echter wel op zich genomen bij de uitgave van de roman onder de titel Laughter in the dark in de Verenigde Staten. Wat schuift en vliegt er over het zomerse pad in de eerste alinea van hoofdstuk veertien van Kamera obskoera...?

Is zoiets erg? Het is verschrikkelijk. Verschrikkelijk voor de literatuur. Onze Nabokov heeft eens gezegd dat literatuur (of kunst) bestaat uit schoonheid plus mededogen: ‘Beauty plus pity - that is the closest we can get to a definition of art. Where there is beauty there is pity for the simple reason that beauty must die: beauty always dies, the manner dies with the matter, the world dies with the individual.’Ga naar eind4. Dat houdt onder meer in dat het unieke van een verschijning of verschijnsel moet kunnen worden waargenomen om er de schoonheid van te kunnen zien. En aangezien een schrijver met woorden werkt en met niets anders dan woorden dient hij in zijn determinaties zo zorgvuldig mogelijk te zijn. ‘I think that in a work of art there is a kind of merging between the two things, between the precision of poetry and the excitement of pure science.’Ga naar eind5. Waarmee ik niet wil beweren dat een schrijver een allesweter moet zijn. Zou in het betreffende romanfragment hebben gestaan dat er ‘reusachtige, schitterende insecten over het grint’ schoven, dan was er geen vuiltje aan de lucht geweest. Misschien had de lezer daar zelfs meer plezier aan kunnen beleven dan wanneer dat insect correct was benoemd, hij had immers zelf(standig) op grond van de beschrijving ‘O, sprinkhanen!’ kunnen denken en zichzelf slim kunnen wanen.

Jammer. Maar misschien dat het toch ook weer niet zó verschrikkelijk is? Nabokov maakt gauw veel goed door dat ‘scherp geëlleboogde’ van de ledematen van het insect. Je kunt erover twisten of een sprinkhaan zes poten heeft (en dus geen ellebogen) of zes armen (en dus geen knieën), maar met dat ‘geëlleboogde’ levert

[pagina 3]
[p. 3]

Nabokov geen wetenschappelijke beschrijving maar een antropomorf beeld waar de lezer zich wat bij kan voorstellen en dat hij met zijn eigen paar voorste ledematen zelfs partieel kan imiteren. (‘Wat zit jij daar vreemd te doen...?’ - ‘Ik? O, ik ben aan het lezen.’)

 

Met de ellebogen en knieën van vogels worden ook meer dan eens fratsen uitgehaald. Ik zou de mensen die de ‘enkels’ van bijvoorbeeld een ooievaar of reiger ‘knieën’ noemen (en ze dus verkeerd zien) niet de kost willen geven. Het is uiteraard een ons verwarrend gezicht, die lange stelten met bijna in het midden van die verdikkingen als van menselijke knieën, met dit verschil dat daar precies andersom wordt gescharnierd.

In een gedicht van Ed LeeflangGa naar eind6. wordt op een aangename, want verrast kijkende wijze gespeeld met onze vooringenomenheid en het eigene van zo'n vogel. Al kijkend wordt de blik gecorrigeerd. In regel twee kijken we nog met een antropomorfoserende blik en in de volgende regel krijgt de vogel iets volstrekt eigenaardigs:

Roerdomp in de winter
 
Hij steekt bevroren wegdek over
 
met knikkende knieën, zijn hoge
 
poten breken in tweeën of drieën.
 
Blijft wijdbeens staan. Geen vriend,
 
geen inzicht op glad ijs. Niets
 
dan de angst neemt zijn tijd.
 
 
 
Zijn plas ligt dicht. Honger
 
stuurt hem over straat, ander
 
wit rietland in. Hij was verborgen.
 
Hij is gezwicht voor de dag
 
van morgen, niet wetend wat aan
 
de overkant ligt.

Fraai want uiterst functioneel is hier het rijm van ‘knieën’ en ‘drieën’, zeker na het allitereren van de ‘knikkende knieën’ en het binnenrijmen van ‘breken in tweeën’. Het hele gedicht is trouwens bijzonder gaaf en onopgesmukt rijk in het gebruik van poëtische middelen als rijm, omkeringen van lettervolgorde (‘bevroren’ - ‘over’) en ritme. En wat me tevens bevalt is dat het aandachtig kijken voorop staat, dat het unieke, individuele van het dier de overhand krijgt en houdt, dat het niet ten koste gaat van allegorische of symbolische bedoelingen. Maar pas op: als lezer ontkom je er niet aan te lezen en te zien dat hier het leven op het spel staat en de dood dus al in het spel is. En dat zou je onmogelijk zo kunnen ervaren wanneer je niet zou weten of beseffen dat de dood ooit voor jezelf eens de dag van morgen is, terwijl je niet weet wat aan ‘de overkant’ ligt. Met andere woorden, je komt al observerend niet van jezelf los, integendeel. Maar het geraffineerde van dit gedicht is dat het je niet voorschrijft bijvoorbeeld een woord als ‘overkant’ van metafysische connotaties te voorzien, dat het zulks geheel en al voor rekening van de lezer laat. En het meest geraffineerde is nog dat je het gedicht dit soort raffinement slechts kunt toedichten maar dat je het nooit kunt bewijzen!

Er zijn wel meer gedichten van Ed Leeflang die dit presteren. Zoals het gedicht ‘Late zwemmer’,Ga naar eind7. waarin ook met knieën en ellebogen wordt gewerkt zonder dat die expliciet worden genoemd:

[pagina 4]
[p. 4]


illustratie

[pagina 5]
[p. 5]
Het is niet de taak van een kunstenaar om door de dingen heen te kijken of om ze te ‘doorzien’ (wat er altijd op neerkomt dat men erachter kijkt of eraan voorbijziet) maar om ze kijkend zichtbaar te maken - en dat is heel wat. ‘Late zwemmer’ maakt allereerst het deinen van en in een zee zichtbaar (en daarmee voelbaar). Dat gebeurt met heldere observaties van de bewegingen van oppervlakken, zoals in strofe 2: door de vogels te laten stijgen én te laten verdwijnen kan de watermassa des te kolossaler omhoogkomen. Het gebeurt tegelijkertijd weer door het gebruik van diverse poëticale middelen, waarbij metrum en ritme misschien (uiteraard) de drijvende krachten zijn. Let bijvoorbeeld eens op de opening met de drie d's (‘de-de(r)-de’) juist waar het erom gaat ‘mij drijvend’ te houden ‘voorbij de derde bank’. Let op het meer dan eens elkaar raken en in elkaar overvloeien van woorden en binnen woorden: ‘flauillustratieiet moe’.

Dankzij de beeldende en lyrische kracht is alles in dit gedicht heel goed voorstelbaar en meevoelbaar, als concreet waarneembaar; wie ooit alleen aan of in zo'n avondlijke zee was kent dit en ziet wat hij kent hier terug. Maar wellicht herkent hij ook iets onuitgesprokens, leest of legt hij in dit gedicht een zich bewegen boven de peilloze diepten van de dood, van een vrijwillig maar niet ongevaarlijk bezoek aan de ingang van een over- of onderkant, een Hades. Net als in het gedicht over de roerdomp laat de dichter het hier aan de lezer over. Er zijn weliswaar enkele suggesties, zoals dat ‘iets’ (twee maal) en dat ‘te veel heelal’, maar het gedicht heeft toch de neiging het, zich aan zijn letterlijkheid houdend, aan mij toe te schrijven wanneer ik het er aan onderdoor gaan in regel 12 niet slechts zie als plaatsbepaling in het deinende water maar aangrijp om er het doodgaan in te lezen (er onderdoor gaan/eraan gaan). En dat ‘schuimend dal’ is voor mij geen zomaar voor de hand liggend beeld, want wat doen die lamp, plank en deksel daarin? Gewoon wat rommel die in zee drijft? Mij wordt het zwart voor ogen van een (put)deksel in een zee die trekt. Een verademing dat uiteindelijk de ‘ik’ dat aantrekken toch nog weer vermag over te nemen, al is dat dan niet meer dan het aantrekken van kleren, om vervolgens omhoog te lopen over een kiezelpad, dat half overwoekerd is door brem en gaspeldoorn, terwijl voor hem uit de avond zich tjirpend begint te laten horen en achter hem de zee weer zwicht voor de dag van morgen, met even onschuldig zomers vertier als dat van vandaag:

Het water is nat!’ riep ze en ze rende de branding in. Daarna liep ze heupwiegend en met gespreide armen verder, ploeterde kniediep door het water, viel voorover, probeerde te zwemmen, maakte gorgelgeluiden, krabbelde overeind en waadde verder, tot aan haar middel in het schuim. Hij plonsde het water in, haar achterna. Ze draaide zich naar hem om, lachend, spuwend, de natte haren uit haar ogen vegend. Hij probeerde haar kopje-onder te houden en pakte haar daarna bij haar enkel, en ze schopte en schreeuwde.
Een Engelse, die in een ligstoel onder een mauve parasol haar Punch lag te lezen, wendde zich tot haar echtgenoot, een man met een rood gezicht en een wit hoedje die gehurkt in het zand zat, en zei:
‘Kijk die Duitser eens stoeien met zijn dochter. Toe, William, wees niet zo lui. Ga eens
fijn zwemmen met de kinderen.

 

Toch ook een heerlijke bliksemstraal, die Nabokov...

eind1.
Vladimir Nabokov, Strong Opinions, New York 1973.
eind2.
Vladimir Nabokov, Lectures on Literature, New York 1980.
eind3.
Brief van 28. viii.1936 aan uitgeverij Hutchinson & Co., opgenomen in Vladimir Nabokov, Zuivere kleuren - brieven 1923-1977, Nederlandse vertaling Amsterdam 1993.
eind4.
ib. 2.
eind5.
ib. 3.
eind6.
In Ed Leeflang, Begroeyt met pluimen, Amsterdam 1991.
eind7.
In Ed Leeflang, Late zwemmer, Amsterdam 1992.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken