Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gids. Jaargang 161 (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gids. Jaargang 161
Afbeelding van De Gids. Jaargang 161Toon afbeelding van titelpagina van De Gids. Jaargang 161

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gids. Jaargang 161

(1998)– [tijdschrift] Gids, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 688]
[p. 688]

Marc Kregting
Laden en lossen
‘Half binnen, half buiten zwevend’

In De Groene Amsterdammer zei striptekenaar Fritz van den Heuvel eens: ‘Op school was ik heel slecht in wiskunde, ik redeneerde wel logisch, maar ik redeneerde anders logisch. Mijn denken is anders, ik kan wel tien verschillende oplossingen bedenken. Niet dat ik wereldvreemd ben, maar je kunt alleen maar humor maken als je aan alles twijfelt, in niets gelooft en overal de poten onder wegzaagt.’

Ontspringt humor alleen uit twijfel? Erik Bindervoets prozagedicht Tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje is flagrant humoristisch. Tot en met de titel, die lastig met elkaar te verenigen componenten bevat. Het hoofd blijkt geen vanzelfsprekend onderdeel van een zelfportret, dat in zijn tijdelijkheid vervolgens situering op een kaart noodzaakt. Het oranje moet ik nog bezien, maar de volgens Van den Heuvel voor humor essentiële twijfel lijkt bij Bindervoet van acquit af aanwezig.

Om te zien hoe dit uitpakt citeer ik een fragmentje uit de bundel. Het speelt in één, in elk geval letterlijke plaatsbepaling: Hoorn. Daar komt de hoofdpersoon van de bundel te wonen tussen de families Bakker en Mateman. Buurjongen Mateman wordt onder meer zo beschreven:

 
Volgens hem zaten er scheermesjes achter de brievenbus
 
En als we gingen schaken
 
Moest ik buiten blijven zitten,
 
Omdat we niet bij hem binnen mochten spelen
 
Want dan werd het vloerkleed vies.
 
Het schaakbord stond op de drempel,
 
Half binnen, half buiten zwevend,
 
En hij zat in de hal,
 
In boeddhazit, onbewogen.

Ik vind dit een zeer humoristische passage. Dat schaakbord op de drempel! Gaat het bord schommelen door een onmogelijk evenwicht, wat gebeurt er dan, een partij met schuivende stukken? Tevens botst de tot in de naam toe gesuggereerde gewoonheid van de Matemannetjes met hun bizarre opvattingen (over de brievenbus bijvoorbeeld). Dit conflict zit, lapidair, in het woord ‘boeddhazit’, een topografisch bezien wel erg filosofische toeschrijving.

Het fragment is in zoverre illustratief voor de bundel dat het anekdotisch voorkomt en de indruk wekt van een tijdsbeeld (waarop in zijn georganiseerde verveling, wat minder urbaan, lijkt gevarieerd in de film De kersenpluk). Bindervoet geeft echter dermate veel absurde details dat er een mythomane, op hol geslagen verbeelding actief moet zijn geweest. De bundel als geheel is transparant ingedeeld door de Bildung van een jongen op twee plaatsen, Hoorn en Kadoelen, maar vermoedelijk zijn die situeringen slechts voorwendsel om rookgordijnen op te trekken. Niet voor niets voelt de hoofdpersoon zich in het begin al verwant met ‘oom’ Gerard Reve, die in Indië zou zijn geweest. Mystificatie leidt tot fantasie leidt tot nieuwe verhalen met een quasi-ordening.

Vooral wil ik wijzen op de doorgevoerde redundantie in de beschrijving. Het is alsof hu-

[pagina 689]
[p. 689]

mor plakt van ongeloof in een bevende treurigheid, die de verteller dwingt alle consequenties te noteren en zo onder ogen te zien. Bindervoet maakt een andere Reve-trek aanschouwelijk, het Zinloze Feit. De bundel mag opgezet zijn met de blik op het verleden, hij beweegt, zoals in wellicht alle literatuur, de andere richting op: ‘Waar het vandaan komt / Is niet de vraag / Maar waar het naar toe gaat / En hoe lang het daar blijft.’

Of het nu gaat om jaartallen van twintigste-eeuwse oorlogen, het scheerapparaat de Braun Synchron Plus, namen van Hoorner prominenten: Bindervoet laat weinig onvermeld. Alleen al formeel frappeert dit aan zijn poëzie, met frequente toevoegingen tussen haakjes. Ook staan er woorden in hoofdletters die inzichtelijkheid suggereren. Het geheel wordt echter niet begrijpelijker. Integendeel, ik ontwaar een Droogstoppel-effect: door te verhelderen wordt verwarring gesticht waarvan de lezer niet doordrongen was.

Deze tactiek is bewust: Bindervoet put zich uit in verklaringen, is expliciet in plaats van impliciet. Daarmee weerstreeft hij een fundamentele waarde van de klassieke westerse cultuur, volgens welke een sterk effect voortkomt uit minimale middelen. Verstildheid geldt meestal als compliment; het understatement is populair. Het zou me daarom niet verbazen als menig literair geoefende lezer in de aangehaalde passage wil schrappen omdat hij haar te vol en melig vindt. Hier vertegenwoordigt humor geen smaak maar opvatting.

Evenmin erg veilig lijkt de zegging van Tijdelijk zelfportret. Ze lijkt op gehakt proza dat tot haastig lezen verlokt. Het tempo stuikt echter bij inspringingen en over de tekst uitgestrooide poëtische formuleringen als ‘Dit is een weg waar ik veel kan beweegbaar’. Ten minste is er druk op de krachtigste tendens in de moderne lyriek die, bevooroordeeld, zuiver is genoemd. Zie Mallarmé, in de vertaling van Paul Claes: ‘De woorden uit te puren die de stam bewaart’. Het gedicht van Bindervoet is juist zwammend van opzet. Het is zelfs oeverloos, zonder los te komen van de spreker - ergens heet het ‘eenzijdige conversatie’. De ruisende, anti-esthetische taal van Bindervoet hoort, in zijn eigen termen, tot de Ugly Poëzie.

Misschien moet ik het zo stellen dat Bindervoet natuurlijk is op kunstmatige wijze. Alsmaar worden bijvoorbeeld spreekwoorden vernaggeld. Tijdelijk zelfportret gaat onontkoombaar ook over de gemaaktheid van ‘het monster Poëzie’. Nu ja, natuurlijke taal bestaat niet, ook zij moet worden geschapen. En uiteraard vestigen alle toevoegingen - in hun rol van commentaar, aantekening, voetnoot - al een haast manische aandacht op zichzelf.

Het is voor de lezer zo ondoenlijk zich te identificeren met het vertelde. De verteller houdt zich nooit helemaal afzijdig, je ziet soms de touwtjes hangen. Dit correspondeert met wat Bindervoet van een gedicht eist: dat het de lezer verlost van de gevoelens die het zelf oproept. Bindervoets effectbeluste werkwijze lijkt te steunen op een combinatie van induceren en deduceren; precies in het midden trillen wisecracks. Verleiden en wegmeppen, daar komt het op neer.

Bindervoet is vooral bekend van zijn samenwerking met Robbert-Jan Henkes, met wie hij momenteel Finnegans Wake vertaalt. Samen maken ze sinds jaar en dag Platforum, een onregelmatig verschijnend ‘literair-maritiemfilosofisch tijdschrift’. De eerste aflevering stelde de vraag of er concessies moeten worden gedaan. Het duo schreef onder meer genresplijtende boeken als Autobiografie van een polemist (1990) en Waar wij voor zijn en tegen (1996). De laatste titel verraadt een dichotomisch wereldbeeld. Daarbij wordt door veel lezers bewieroking gauw vergeten; hun blijft uitzinnig gehekel bij. Maar ook dan: is goede rancune vies?

Het duo vertolkt een houding, is principieel bloeddorstig. Menige gevestigde naam heeft dit ondervonden - soms helaas zonder zichtbare gevolgen. Vernuftig sarrend tot aan het randje van de fictie releveert het duo kwesties die in een correct land not done zijn. Frontale

[pagina 690]
[p. 690]

aanvallen zijn in Nederland niet geliefd, verhulling is het panacee. Waarheid, die het duo eveneens ugly noemt, wordt bij voorkeur op gedempte toon gesproken. Gaat ze vergezeld van gebulder dan komt hier, goed beschouwd naar de minimaliserende tendens in onze cultuur, curieuze tolerantie overheen: verzwijging. Zwijgen wordt überhaupt welgevoeglijk, zelfs wijs bevonden. Ik moet eens naspeuren waarom.

Vermoedelijk heeft Bindervoet een reputatie. Is zijn werk daarom zo zuinig onthaald? Tijdelijk zelfportret mag genomineerd zijn voor de Buddingh’-prijs, deze beloning lijkt een periodiek goedmakertje voor poëziedebuten die vrijwel gedachtenloos worden achtergesteld aan de voorspelbare namen. Als je al niet narrig bent, word je het wel.

Bindervoet en Henkes' grootpamflettische gedachte is gebouwd op contrasten. Tijdelijk zelfportret demonstreert dat. Het gedicht is anti-dichterlijk, maar speldenprikt met ritme en parallellismen. Ook heeft het gedicht vaak nauwe regels - zoals in Bindervoets tekeningen over gestalten een wals lijkt te zijn gegaan om hen van het nodige vlees en bloed te ontdoen - en treft de lezer als het ware verticaal, terwijl de inhoud barstensvol is. Dit zou weleens vereist kunnen zijn voor de werking van Bindervoets favoriete stijlfiguur: het overstatement.

Naast wat de cultuurwaarde van minimaliteit wil, kan ook het overstatement doel treffen. Een dooddoener, maar klaarblijkelijk wil niet iedereen daarvan doordrongen raken. Epicurus schijnt al het inzicht te hebben gehad dat uitvoerigheid en beknoptheid hetzelfde beogen.

In de door redundantie en contrasten gekenmerkte expliciete lyriek van Bindervoet kunnen beeldspraken even overrompelend als raadselachtig zijn. Ik citeer zo'n ogenschijnlijk heldere zin uit Tijdelijk zelfportret: ‘De huizen werden ingesmeerd met pijn.’ Dit zijn bijna tastbare grote woorden, waarin Bindervoets werk doet denken aan dat van Arjen Duinker. Ik vraag me dan meteen af wat beeldspraak is. Iets wat de lezer vooral wil zien? De hoofdpersoon van de bundel heet bijvoorbeeld bindvoet en je bent gauw geneigd oedipale bijgeluiden te horen. Maar waarom eigenlijk? Uiteraard tussen haakjes staat de raad ‘Laten we er niet te veel achter zoeken - / Symbolisch is het pas achteraf.’

Deze onvermijdelijke betekenisuitstortende neiging wordt een halt toegeroepen als de hoofdpersoon van Tijdelijk zelfportret onderkent ontvankelijk te zijn voor de omgeving: ‘Maar ik had daarentegen een bloedhekel aan / De badkamertegeltjes / Waarin je alles kon zien.’ Zingeving verbindt weliswaar dingen met elkaar, de werkelijkheid piept anders. Een schuldige aan deze neiging is de taal. Woorden rollen door hoofden met alle gevolgen van dien. Een running gag in Bindervoets bundel is de verwarring bij straatnamen van on-Hollandse herkomst. Bewoners verbeelden zich snel het nodige; associaties willen ook wat, te weten rondgebabbelde duidelijkheid die er niet is. Uiteindelijk wordt geconstateerd dat er zonder woorden beter valt te praten.

Behalve dat de mens de woorden in de weg zit, is hij zelf evenmin vrij van meerduidigheid: ‘Dat ben ik / Gespeeld door iemand anders. / Er is altijd afstand, / Totale vereniging bestaat niet.’ Het centrale personage van Tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje blijkt ook te veel te vergeten om eenduidig te kunnen zijn, al doet zijn fantasie wel een heroïsche poging daartoe. Het hoofd, met verwijzing naar de bundeltitel een leren oranje bal genoemd, wil helen en daardoor breekt het. In het hoofd zit een ‘betekenismachine’ die echt tot onecht maakt.

Alles wat bij Bindervoet met zoveel precisie wordt aangewezen, berust op woekerende onbestuurbaarheid. ‘Daarom wil ik de woorden oorspronkelijk, / Zoals je ze voor het eerst leert / En ze weer geboren worden in je hoofd.’ Wellicht heerst toch de tendens van zuivere taal, zij het langs de omweg van ruis. Teruggekoppeld aan Reve denk ik dat Bindervoet de strategie van De Avonden kiest, terwijl het artistiek ver-

[pagina 691]
[p. 691]

antwoorde dogma opteert voor De ondergang van de familie Boslowits.

Eenzelfde soort depoëtisering spreekt uit het gebruik van citaten, van Joyce tot K.L. Poll, die met naam en toenaam worden vermeld. En als Tijdelijk zelfportret een passage een intertextuele verwijzing op touw lijkt te zetten, dan ontluistert zij zichzelf. ‘We gaan voetballen. De buurman en ik.’ Ik denk dan aan Nijhoff, en lees verder: ‘Hij steekt zijn piemel in mijn mond.’ Nu ik het er toch over heb, er is gesteld dat wanneer Van Ostaijen had kunnen doorschrijven hij in de buurt van Faverey was gekomen. Analoog vermoed ik dat Bindervoet met Tijdelijk zelfportret een recente versie van Nijhoffs Het uur u zou kunnen hebben gemaakt, in het besef dat met het monster poëzie inmiddels ook nergens aan is te ontkomen.

Er is nog een monster in Tijdelijk zelfportret: de verveling. Het centrale personage is zich weliswaar bewust dat de klok tikt, maar ook dat ingrepen om de verveling te voorkomen het zaakje niet opvrolijken. Misschien gaat de bundel als geheel over verlies dat, staat ergens, kan worden hersteld met vergeten of verzinnen. In het laatste geval komt het hoofd in actie en gaat het zelfportret vlekken. Vrij in het begin wordt het hoofd gelijkgesteld aan ‘A heap of broken images’. Dit citaat uit The Waste Land krijgt geen annotatie en wordt vervolgd met de toevoeging ‘A heap of broken rubbish’. Desolaatheid maakt zich meester van het subject, zijn landschap en zijn tijd.

De geschiedenis wordt overhoop gehaald en zogenaamd herijkt. Maar al die verklaringen, droog en volstrekt onkarikaturaal gepresenteerd, blijken louter ‘versplinterde mogelijkheden’. Niets is bij Bindervoet zo dubbelzinnig als het onmisbare, aanmatigende en kastijdende woord omdat.

 
Gebeurtenissen, voorwerpen, mensen, woorden
 
Die je hele leven bepalen
 
Zonder dat je er erg in hebt
 
En die je vergeet
 
Maar toch blijven rondspoken in je hoofd,
 
Totdat je je alles kunt voorstellen.’

Dus hoe zit het nu met die twijfel en die humor? Voor Fritz van den Heuvel was humor wezenlijk: ‘Het is een manier van denken, een bepaalde logica. Je vertrekt vanuit een bepaald standpunt uit de realiteit en komt aan bij iets totaal anders, omdat er een axioma is veranderd.’ Wie zo denkt kan geen meligheid worden aangewreven, behalve door wie het risico van wetenschap niet neemt.

 

Erik Bindervoet: Tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje. De Harmonie, Amsterdam, 1995.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Tijdelijk zelfportret met hoofd en plaatsbepaling, oranje


auteurs

  • Marc Kregting