Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Golfslag. Jaargang 1 (1946-1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Golfslag. Jaargang 1
Afbeelding van Golfslag. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Golfslag. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.00 MB)

Scans (486.24 MB)

ebook (7.21 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Golfslag. Jaargang 1

(1946-1947)– [tijdschrift] Golfslag–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 324]
[p. 324]

Boekbespreking

‘Vaarwel, mijn broeder’,
door I.J. Singer.

Het verschijnen van en de aandacht die besteed wordt aan deze nieuwe vertaling van Singer's boek (vroeger verschenen onder de titel: ‘De gebroeders Aschkenazi’), is niet toevallig. Meer dan ooit staan Marxisme en jodendom in het brandpunt van de belangstelling. En het zijn juist deze twee elementen die ‘Vaarwel, mijn Broeder’ tot een actueel boek maken. Singer schildert ons hier enerzijds het leven van de Joodse gemeenschap in Lodz - vóór, gedurende en na de eerste wereldoorlog - met een realisme dat voor onze westerse normen op zijn minst vreemd aandoet (alhoewel het moeilijk is uit te maken waar ‘dichtung’ begint en ‘Wahrheit’ eindigt), anderzijds het groeiende bewustworden van waardigheid en recht bij de verdrukte arbeiders, op grond van het ontwakende Marxisme. Singer gelukt er op meesterlijke wijze in, in zijn figuren het beeld van de ‘eeuwige jood’ leefbaar te houden; niet alleen het individu jood gezien op zichzelf, maar tevens de plaats die hij als verschoppeling en heerser tegelijk, inneemt in de maatschappij. Doch, hoe ontroerend sommige bladzijden ook, ik twijfel aan hun draagwijdte ten overstaan van een eventuele sympathie voor het jodendom of voor het Marxisme. Want alle idealisme, geloof en goede bedoelingen ten spijt, de uiteindelijke resultaten van pogroms en opstanden, die Singer ons hier geeft, lijken al even troosteloos en wankelbaar als de vóór-revolutionaire samenlevingsnormen.

Dit belet echter niet dat ‘Vaarwel, mijn Broeder’, litterair gezien, een groots en van een sterk kunstenaarschap getuigend boek is, geconcipieerd naar het voorbeeld van de grote Russen; d.w.z. naast de psychologische waarde van het bepalende detail - met daardoor een zekere langdradigheid als onvermijdelijk gevolg - en het geweldige golven van grandioze massa-tonelen, vooral de diepe en vaak tragische uitbeelding van de innerlijke mens.

I.M.

‘Snippers op de rivier’,
door A. Marja.

De eerste druk van deze roman dateert van 1941. Met deze tweede uitgave komt dit werk dan ook in het bereik van het Vlaams-lezende publiek. Wat van ‘Snippers...’ een lezenswaardig boek maakt, blijft het feit dat het, zowel naar de inhoud als naar de vorm, geheel het tegengestelde vertegenwoordigt van wat wij onze jongste Vlaamse romanproductie noemen.

Naast de romantisch-platonische duikelarijen van Lampo's helden, naast de gebruskeerde, duistere en demonische typen bij Van Aken, voert Marja slechts doodgewone leefbare mensen ten tonele. En tegenover de vloeiende, zware of vaak gemanieerde volzinnen bij onze Vlaamse auteurs krijgen we bij deze Noord-Nederlander een bijna karige soberheid. En deze twee aspecten: een aanvaardbare realiteit wat betreft de inhoud, en een zuivere, ongekunstelde verwoording wat betreft de vorm, noemen wij de niet geringe kwaliteiten van dit boek.

Dat het ondanks dit alles echter niet uitgroeide tot een ‘groot’ werk, ligt hoofdzakelijk aan het feit dat Marja niet bij machte bleek ons de debutant te doen vergeten. Hoe logisch hij de psychologische evolutie ook tracht door te voeren, vaak blijft hij teveel aan de oppervlakte, terwijl aan de algemene ontwikkelingslijn een gemakkelijkheid ten grondslag ligt die niet vermag ons geheel te bevredigen. Toch ben ik van mening dat Marja in zijn scheppend werk meer mogelijkheden tot uitgroeien zal vinden dan in zijn critische bijdragen. (Ik denk hier vooral aan het mislukken van zijn essay-bundel ‘Schuchter en iets luider’ - cfr. een uitvoerige bespreking van A. De Roover in dit nummer.)

I.M.

[pagina 325]
[p. 325]

‘Koren uit de wan’,
door Maurits de Doncker.
De Spiegel, Nr. 9, 2e Jrg., September 1946.

Naar Paul de Rijck in zijn inleiding verklaart moet Maurits de Doncker tot de zeldzame jongeren behoren, die de moed had tegenover de naoorlogse humanitaristen zijn individualisme en zijn gebonden vorm te plaatsen. (Wat Paul de Rijck met zijn gal eigenlijk bedoeld weten wij niet; of wil hij een tweede naoorlogs humanisme beletten?)

20 jaar geleden debuteerde M.d.D. Aldus het huidige saldo opmakend is hij een bedroevend klein onbelangrijke figuur gebleven. Wij missen bij M.d.D. ieder geloof, iedere hartstochtelijkheid.

 
Wij moeten 't leven in deemoed aanvaarden
 
of het van God komt of noodlot de spil
 
is van het spel.

God of het noodlot. Het is hem in het levensspel eender. Verzet voelen wij niet noch tegen het noodlot, noch eventueel tegen God. Terwijl ook zijn fatalisme steriel en ledig blijft. M.d.D. bouwt zijn verzen koud cerebraal op. Een cerebraliteit die daarenboven elke grootheid en diepte mist. Enkele staaltjes kunnen ter illustratie volstaan:

 
Ik ben geen zondaar van den morgen tot den avond
 
Daartoe heb ik geen tijd.
 
 
 
Ik kom den drempel, die ter klaarte voert, niet over
 
Daartoe mis ik de moed.

De Doncker heeft echter wél de moed dit neer te schrijven. Dat is aanstellerij.

Een grof staaltje van deze ijspoëzie is het gedicht ‘Onvervreemdbaar’, dat een vertolking blijkt te zijn van de echtelijke trouw. Tevergeefs heb ik hier enige intieme warmte gezocht. Tot slot nog enkele lachkruidpillen. Over een barmeid zegt Maurits de Doncker:

 
Zij hult zich in een harnas van cynisme.

Ik heb onwillekeurig aan Jeanne d'Arc moeten denken.

Nog sterker:

 
Zoo blijft de hoop me een altijd milde uier
 
al heb ik 't loon en 't leven van een kruier.

Tussen haakjes - het vers is opgedragen aan Toussaint van Boelare.

Verder heeft de Doncker het nog over zijn Canera-handen:

 
Mijn aarzelende handen
 
die 't broos geluk verbrijzelden tot brij.

De reeks kan nog aangevuld worden.

De inleiding van Paul de Rijck is leesbaar.

A.d.R.

‘Beschouwingen over jeugdwerk’,
door M. Vanhaegendoren.
Uitgave de Pijl, Brussel 1946. 35 fr.
Jeugdvraagstukken: Brochurenreeks Nr. 5.

Een werkje waarin met doordringende ernst enkele aspekten van het jeugdwerk ontleed worden. Er is eerst en vooral het scherp definieren van wat jeugdwerk eigenlijk is en het onderscheid met jeugdbeweging. Er is de behandeling van het jeugdleiderschap waar inderdaad heel wat nieuwe gezichtspunten gegeven worden. Kenmerkend voor de objektiviteit en de ruime ondervinding waarover schrijver beschikt is wel het hoofdstuk over standsindeling van het jeugdwerk! Uit een klaar tegenover elkaar stellen van voor- en nadelen trekt hij zijn besluit dat neerkomt op het inachtnemen van een grote soepelheid.

Een boek dat we in handen wensten van de bevoegde staatsdiensten! Het probleem van het jeugdwerk in de Staat wordt inderdaad op klare wijze onder oog genomen.

Aanbevolen aan allen die tot klaarte willen komen inzake jeugdwerk.

P.d.M.

[pagina 326]
[p. 326]

‘De Poolsche ruiter’,
door Simon Vestdijk.
F.G. Kroonder Uitgever Bussum, 1946.

De metaphora is niet van mij. Onlangs werd iemand een ‘natiepaard van verstand’ genoemd. Bij de lezing van de Poolsche Ruiter kwam mij dit beeld weer in het geheugen. Ook Simon Vestdijk is zo 'n natiepaard. Zijn studies komen, met een stevige rustige kracht, moeilijk en zwaar vooruit. Maar soms treft ons dan een volzin, een luciede zet, een briljant gedacht, gelijk een genster die onder de logge paardenhoeven uitslaat. Als dokter blijkt S.V. een grote interesse voor de psychopathologie te hebben. De vrucht hiervan vinden wij dan ook in zijn litteraire studies terug, en dit zowel in de keuze als in de uitwerking van zijn onderwerpen. Telkens duikt hier de psychopatholoog op. Wij hoeven slechts te wijzen op de nota's over Edgar Poe - die volgens hem geen psychopaath is - en op de psychologische ontleding van de mogelijke reacties op het angstgevoel. Verder op de meesterlijke analyse van de wrokgevoelens, bepaaldelijk deze van Brontë's Haetcliff en Dostojewsky's Stawrogin-figuur. Of op de uitweidingen over de ‘monstruositeit’ van de Ierse hekelschrijver Joyce. Wiens oog- en darmoperaties voor Vestdijk het vertrekpunt worden van een aardige studie over deze ‘gecompliceerde maar ondiepe schrijver voor de snobs’. Wijl ook het, alhoewel te fragmentarisch, hoofdstuk over Dostojewsky's schuld-en-boete-complex in die zin te vernoemen is.

De Poolsche Ruiter is een rijk boek. Wat nogmaals Vestdijk's fabelachtige belezenheid en verteringsvermogen illustreert.

Sprekende over Defoe's Robinson Crusöe, ontwikkelt hij via Melville, Stevenson, Conrad, Van Schendel, enz., de ontwikkeling van de zeeroman. Besluitend dat door de technische perfectie, die elke isolatie breekt, de dagen van de typische zeeroman, voor zover geen historisch relaas bedoeld wordt, geteld zijn. Hollands Glorie van J. de Hartog heeft intussen echter deze levensdagen weer verlengd menen wij.

In het theoretische hoofdstuk over Lessings nog steeds bruikbare aesthetiek handelt hij over de raaklijnen en de afbakening der verschillende kunsten, (beeldende kunst - poëzie; poëzie - muziek) hun autonome en onverwisselbare aard beklemtonend.

De centenare brok die S.V. eertijds in zijn Lier en Lancet over Franz Kafka schreef, wordt nu aangevuld met een lezing die Vestdijk gaf in het Duitse gijzelaarskamp te St. Michielsgestel. Hij noemt hierin de Prager Jood Kafka een vertegenwoordiger van het ‘goede’ Duitsland; ook hij zou zich tegen het nationaal socialisme verzet hebben moest het in zijn tijd bestaan hebben. Wij herhalen het, zo heeft Vestdijk in een Duits kamp gesproken. Zo confronteert hij overigens zeer ondubbelzinnig het symbolisme van Kafka's boek Der Prozess met de atmosfeer van 't Duitse interneringsleven. Inmiddels trekken wij deze ontleding door tot op het recente ogenblik...

Vestdijk ontwikkelt verder de philosophie van het Ik-probleem bij Valéry, waarbij zich de beschouwingen over Valéry's intellectualisme en poëtische charme aansluiten. Wijl dit philosophische gedeelte besloten wordt met een overzicht van de invloed van Bergsons intuïtionisme op de literatoren.

De verrassing die de oudere Francis Jammes nog met zijn Livres des Quatrains realiseerde - de vrucht van een lang uitgesteld kristaliseringsproces - biedt aan S.V. de gelegenheid zijn mening te zeggen over de ‘ouderdomsgrens’ van de scheppende kunstenaar... ‘dat een poëtische produktie pas na het 40e jaar begint of zijn hoogtepunt bereikt, gaat tegen alle wetten en regels in’. Vestdijk spreekt alsdan nog slechts van routine en het monumentale van fossiele geraamten. De relativiteit van deze bewering mocht hij ook wel even aangeduid hebben met namen als Vondel, Gezelle, enz...

Vestdijk neemt vervolgens de vrijheid de dichter M. Nijhoff in parallel te brengen met het Byzantinisme, de kultuur van de overgang, het prototype van de middelaarsgedachte. Het is voor S.V. slechts een hulpconstructie om een fraai overzicht te geven van Nijhoff's poëzie. Dit is evenzeer het geval voor zijn be-

[pagina 327]
[p. 327]

schouwingen over Hendrik Marsman, die hij vergelijkend met de apollinische verschijning in de Grieksche mythologie, nogmaals ten voete uit tekent. (Op dit hoofdstuk komen wij binnenkort in détail terug.) De laatste vijf hoofdstukken, minder recent dan de vorigen, verraden overduidelijk de kamergeleerde Vestdijk. Wat niet belet dat zij nog voldoende ‘pit’ bevatten om niet helemaal droge koek te worden. Toen wij het boek sloten vroegen wij ons af: wie gaat het kritische prestige van Noord-Nederland onderhouden, wanneer ook Simon Vestdijk, na Marsman, Du Perron en Menno ter Braak, zal verdwenen zijn?

A.d.R.

‘Het doornen zeel’,
door Gerard Diels.
Uitgave J.M. Meulenhoff A'dam 1946.

Reeds in de opdracht treffen ons de fanatische versregels:

 
Maar ik zal in de kluwen
 
van jubel niet vergeten
 
den smaak der bittere beten...

Gerard Diels is besprongen door haatcomplexen die zijn poëzie dermate verontreinigen en luguber maken, dat men zich terecht afvraagt, waar moet dat eindigen? Want tegenover de bezettingsontberingen en het oorlogswee plaatst Gerard Diels een afschuwelijke honderdarmige haatpoliep.

Te midden alle ellende smacht zijn hart

 
't hard gebed van automatische pistolen.

Tot daar toe.

Doch ook nadat de vijand verslagen ligt, ‘als het voorbij zal zijn’, blijft Diels een diabolische haat voeden:

 
Weet en vergeet niet, dat zij zaad verwekten,
 
dat nu met ezelinnemelk gevoed,
 
eenmaal volgroeid, het erflijk zwaard zal wetten
 
om zich opnieuw te laven aan ons bloed.

Eduard Hoornik schreef over Hendrik De Vries eens hoe deze met zijn poëzie bij voorkeur in kelders en beschimmelde gewelven ronddwaalt. Wie ‘Nergal’ gelezen heeft weet aldus het ‘onderwereldse’ van De Vries treffend getypeerd. De poëzie van Gerard Diels wil een ‘ultra-Nergal’ zijn. Met als resultaat dat de atmosfeer zo griezelig wordt, dat enerzijds voor de lezers het meeste effekt verloren gaat, wijl anderzijds de dichter op zijn effektenjacht vaak op hopeloze wijze in de lianen van woord- en zinsverband verstrikt geraakt. Hetgeen ook Hendrik De Vries in zijn recensie over Diels, op zijn zachtst, van ‘onklare beelding’ deed spreken. (Het Woord Sept. '46).

Wanneer wij Gerard Diels' vokabulaire bekijken dan noteren wij o.m.: narrenbloed, navelstrengen, mummiewindselen, jakhalzen, broeiend stadsvuil, doodshoofden en knekelkoppen, zwaluwengeraamten, afgehouwen borsten, slakkenhorens enz...

Of versregels als:

 
Parasieten
 
doorwoelden 't gruis van dor gesteenten,
 
en ring na ring bekroop de worm,
 
wat giftige zwammen overlieten
 
aan ziek gewricht en murw gebeente.

en:

 
uit hun prostend vleesch
 
de zatte maden vielen.

Deze laatste versregels lijken verdacht veel op deze die Willem de Mérode over Simon Stylitus schreef.

Het bezorgt de recensent meer dan de mens koude rillingen.

Ook Rogier van Aerde (‘Bezet Gebied’) en Albe (‘De Stem van Rama’) hebben de verschrikkingen van een bombardement vertaald. Vergelijken wij er de regels van Gerard Diels bij, dan komt diens te kortschieten des te klaarder uit.

Besluitend hopen wij dat Holland nog wel zoveel nuchterheid bezit om ook Gerard Diels niet tot een nieuwe ster aan het firmament te bombarderen. Voor Gerard Diels hopen wij dat hij in de toekomst nog wat liefde en caritas in zijn hart moge vinden.

A.d.R.

[pagina 328]
[p. 328]

‘De dijker van Termuiden’,
door Albert Setola.
Romanreeks ‘Korenaren’, De Kinkhoren, Brussel, 1946.

De verzanding van het Zwin in de 16e eeuw, die de dood van Brugge en later ook van Damme voor gevolg had, is het historisch kader waarin A. Setola deze roman, het eerste literair werk dat wij van hem lazen, geplaatst heeft en door dewelke hij zich als een verrassend-rijke belofte reveleert.

Stan Viaene's zoon zegt het vissersleven vaarwel en kiest het land - de zwakste partij - maar niet uit lafheid!, want in de verbeten strijd met de ontembaar wilde zee zal hij zich de sterkste tonen. Hij redt Termuiden van de ondergang en wordt Dijkgraaf. Zijn kleine hoeve groeit door vele tegenslagen heen en het leven gaat zijn wisselgang als de rusteloze zeeëdeining op en neer, hard en schoon.

In dit eerste werk kan A. Setola ons zijn kunstschilderschap nog niet ontveinzen. De actie wordt ons nog te zeer statisch voorgesteld; het zijn schilderijen, volmaakt van opstelling en kleuren, met als achtergrond het grootse spel van zee en wind en stormwolken. Voortdurend maakt hij ons attent op kleine treffende détails in zijn schilderijen. Soms worden we er nog een ietsje te veel aan herinnerd dat we slechts toeschouwers zijn; wat echter niet wegneemt dat deze roman de beste ‘eersteling’ is die we ooit lazen en dat we van A. Setola met grote spanning een nieuw werk tegemoet zien. Wie zó debuteert zal velen met een nu reeds gevestigden naam over het hoofd groeien.

H.G.

 

Het eerste nummer van ERASMUS, Speculum Scientiarum, is bij de Uitgeverij Pantheon verschenen. Het tijdschrift stelt zich tot doel een internationaal overzicht te leveren van de staat en de ontwikkeling der hedendaagse geesteswetenschappen, door middel van kritieken op verschenen standaardwerken.

Onder de medewerkers stippen we aan: Bréhier, Capart, Croce, Dawson, de Raynold, Febvre, van Breda, Toffanin, e.a.

In het pas verschenen nummer hebben we met groot interesse de bijdragen gelezen van Rochedieu (Genève), Closs (Bristol), Pézard (Lyon), Hatzfeld (Washington), Sobry (Leuven), Geyl (Utrecht), enz...

Het bulletijn wordt in het Engels, Frans en Duits gepubliceerd.

Abonn.: 480 frs. (verschijnt alle 14 dagen). Uitg. Pantheon, Grétrystraat 8, Antwerpen.

Nog ter recensie ontvangen:

‘WIL EN DAAD’, door Dr. J. Bergmans en Dr. A. Van Cauwelaert. De Sikkel, Antwerpen. 65 frs.

LEIDRAAD VOOR DE NIEUWE SPELLING. Uitgave De Anjelier, Brugge. 2,50 frs.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Snippers op de rivier

  • over Koren uit de wan

  • over De Poolse ruiter

  • over Het doornen zeel


auteurs

  • Ivo Michiels

  • Adriaan de Roover

  • Piet de Meeuw

  • H. Grimberger