Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Grimbergse oorlog (1852-1854)

Informatie terzijde

Titelpagina van Grimbergse oorlog
Afbeelding van Grimbergse oorlogToon afbeelding van titelpagina van Grimbergse oorlog

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.89 MB)

XML (1.23 MB)

tekstbestand






Editeurs

Ph. Blommaert

C.P. Serrure



Genre

poëzie

Subgenre

kroniek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Grimbergse oorlog

(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

[vs. 1724-2339]aant.

 
Dit was op Onser Vrouwendach,
 
Die te Half Ouste gelach,
 
Dat die lieden alle sijn blide
 
Van den liefliken tide,
 
Dat dat coren volwassen es,
 
Ende die vrucht, sijt seker des,
1730.[regelnummer]
Die op d'eerde heeft ghestaen;
 
Ende men die scueren vult saenGa naar voetnoot1731
 
Metten wasdomme van den velde,
 
Daerom men met groten geweldeGa naar voetnoot1733
 
Heeft gepijnt al 't jaer,
 
Ende die lieden overwaer
 
Hen gaen doen te gemake,
 
Met haren vruchten in waren sake,
 
Die si t' samen hebben gewonnen,
 
Dies hem nietmant derf veronnen.aant.
1740.[regelnummer]
Recht waest in desen tide
 
Dat vele lieden waren ten strideGa naar voetnoot1741
 
Vergadert, hoirdic gewagen,
 
Op een velt ter Langer Hagen
 
Buten Grimbergen, wel gereden
 
Ende gewapent; van meniger steden
[pagina 84]
[p. 84]
 
Waren si vergadert dair.
 
Trompen, basinen, hoernen claer
 
Blies men daer op berch en dale.
 
Oic sloech men dair op ene tale
1750.[regelnummer]
Die tambueren overal:
 
Daer was geruchte ende gescal,Ga naar voetnoot1751
 
Ende hielden in beyden syden stille.Ga naar voetnoot1752
 
Niemant en was daer in wille
 
D'eerste joeste te doen voren.
 
Hier binnen horte met sporenGa naar voetnoot1755
 
Een, hiet Gerart van der Hommolen,aant.
 
Op eene merrie swaert als colen,Ga naar voetnoot1757
 
Ende began den strijt aldair;
 
Mair ic weet niet voire wair
1760.[regelnummer]
Wat sijn teken rechte was;
 
Hine hadde aen, sijt seker das,
 
Wapenroc noch tornekeel.
 
Hy hielt in sijn hant gheheel
 
Ene spere sterc ende stijf,Ga naar voetnoot1764
 
Ende sloech met sporen in 't lijf
 
Die merrie, die snellike liep;
 
Grimbergen! hy lude riep,
[pagina 85]
[p. 85]
 
Ende stac eenen in sijn ghemoet
 
Dat hy nederviel onder voet.Ga naar voetnoot1769
1770.[regelnummer]
Doen sloech 't heer al overhoop;
 
Daer cocht menich dieren coop;
 
Eer ten avende quam die dachGa naar voetnoot1772
 
Wert daer gesteken, sonder verdrach,
 
Menich sterc spere ontwee;
 
Daer wert menighen van slagen weeGa naar voetnoot1775
 
Dat hi bloedich viel op d'eerde.
 
Daer wert menich slach metten sweerde
 
Geslagen in desen stride.Ga naar voetnoot1778
 
Daer quam ten selven tide
1780.[regelnummer]
Van Diest mijnheer Heinric,
 
Gewapent herde hovelijc,
 
Die de eerste schare leide daer
 
Onder syne banniere, dat es waer,
 
Die van goude was, meer no min,
 
Twee vaeschen van sabele daerinGa naar voetnoot(1),Ga naar voetnoot1785
 
Sijn wapenroc al diesgelike,
 
Op een ors herde ridderlike,
 
Dat hi wale overdect
 
Met sinen wapenen dus getrect.
[pagina 86]
[p. 86]
1790.[regelnummer]
Jeghen quam die here van Assche
 
Met sinen volcke wel ten harnassche.
 
D'ierste scare leide hy hiere
 
Onder sijn rikelicke baniere.
 
Van .x. stucken van kelen, van goudeGa naar voetnoot(1)
 
In bellonc gesneden, alsoe hi woude.aant.
 
Hy was op een ors gheseten
 
Wel gewapent, doe ic u weten,Ga naar voetnoot1797
 
Met sinen wapenen was wale
 
Sijn ors verdect al te male;
1800.[regelnummer]
Sijn spere met enen confanoene.
 
D'ors liet hi als een ridder coene
 
Lopen ten vianden weert;
 
Jegen hem quam onverveert
 
Die here van Diest gheslagen met sporen;
 
Men mochte die eerde daveren horen,Ga naar voetnoot1805
 
Daer sy te gader ghevaren quamen.
 
Elc stac den anderen in 't versamen
 
Dore dien scilde op die platen,
 
Alsoe sere utermatenGa naar voetnoot1809
1810.[regelnummer]
Dat hare speren in splinteren braken,
 
Ende men se verre hoorde craken.
[pagina 87]
[p. 87]
 
Daer na quamen si te gadere beideGa naar voetnoot1812
 
Met orse ende met gereide,
 
Met helmen ende met schilden,
 
Weder sy wilden ofte en wilden,
 
Dat sy byna waren ghevallen;
 
Doch onthielden sy hem met allen,
 
Toghen hoer sweerden uten scoe,Ga naar voetnoot1818aant.
 
Ende elckerlijc sloech anderen doe
1820.[regelnummer]
Dat 't vier uten helmen spranc.
 
Hadde het ghevecht gheduert yet lanc
 
D'een van den tween ware bleven doot;Ga naar voetnoot1822
 
Maer 't ghedranc wert daer so groot
 
Dat si d'een van den anderen worden gedrongen.Ga naar voetnoot1824
 
Op een ors van grooten sprongen
 
Quam na hem (van) Bierbeke die here
 
Ghereden vreeselike seere,
 
Met sire baniere van silverijn
 
Met een vaesschen van kele fijn;
1830.[regelnummer]
Ende van denselven was geheel
 
Sijn coverture, sijn tornekeel.
 
Hy hadde een sterc spere in sijn hant
 
Ende stijf; dus quam hi gerant
[pagina 88]
[p. 88]
 
Op een sterc ors goet ter coere,
 
Ende stack een op de borste voere
 
Dat hy hodelinghe viel op de eerde.aant.
 
't Spere brac; hi vinc ten sweerde,
 
Daer hi met ginc striden sere.
 
Doen quam daer die here
1840.[regelnummer]
Van Wemmele, mijnheer Arnout,
 
Met sire baniere, si u cont,Ga naar voetnoot1841
 
Ende met hem sijn naeste maghe,
 
Die menighe doden in dien daghe,
 
Eer die strijt nam inde.Ga naar voetnoot1844
 
Gewapent was hy, als ic vinde,
 
Met wapenen rikelic diere;
 
Sijn tornekeel, sijn baniere
 
Was al eens van kelen root,
 
Daerin vijf ruten van silvere bloot;
1850.[regelnummer]
Sijn ors wit in de vaert
 
Sonder een been ende den staert;
 
Het was verdect met grone samite.Ga naar voetnoot1852
 
Hy hilt een spere, seit die vite,
 
In sijn hant starc ende stijf;
 
Jeghen hem quam sonder blijf
[pagina 89]
[p. 89]
 
Een riddere van Assche,
 
Hiet heer Gerart, wel ter harnassche;
 
Hy was stout, vrome ende fier;
 
Sijn wapenroc hadde vier quartier,
1860.[regelnummer]
Met rosen gesait van goude.
 
Hi liet loopen met ghewoude
 
Jeghen heer Arnoude over 't velt,
 
Ende gheraectene met ghewelt
 
Op de plate voor die borst,
 
Dat sijn speer brac sonder vorstGa naar voetnoot1865
 
Al in splinteren al te male.
 
Ooc gheraecten weder also waleGa naar voetnoot1867
 
Mijn heer Arnout, dat seg ic u,
 
So oversere, verstaet my nu,
1870.[regelnummer]
Aen den helm ten ommekere,
 
Dat hy viel ende questen sere;
 
Doch wert hy weder ghemonteert;
 
Ende heer Arnout is ghekeert
 
Daer hi 't bedranc sach aldermeest.
 
Daer wert strijt ende groot tempeestGa naar voetnoot1875
 
Ende men sloech in beiden siden;
 
Daer en wou niemant den anderen miden;
[pagina 90]
[p. 90]
 
Daer wert gedient om prijs, om danc.aant.
 
Aldaer quam in dat bedranc
1880.[regelnummer]
Van Wesemael die stoute baroen,
 
Spere in hant daer 't confanoen
 
Aen hinc van sinen wapen al.
 
Sire maechscap groet ende smal
 
Quam wel gewapent omtrent heme
 
Met sine banier, als ic verneme,
 
Die root was met drie lelien witGa naar voetnoot(1).Ga naar voetnoot1886
 
Sijn wapenroc, verstaet nu dit,
 
Was van den selven al ghesneden.
 
Met sporen sloechi onvermedenGa naar voetnoot1889
1890.[regelnummer]
Sijn ors, dat sere liep als een hinde.
 
Jegen hem quam met geninde
 
Een vroom man, een soudenier,
 
Ende hiet van Sint-Thomas Garnier.Ga naar voetnoot1893
 
Wel was hy gewapent, wet dat,
 
Sijn ors, daer hy op sat,
 
Was vele swarter dan een raven,
 
Dat hi vaste liet henen dravenGa naar voetnoot1897
[pagina 91]
[p. 91]
 
Ten here wert van Wesemale.Ga naar voetnoot1898
 
Sijn spere was vore scerp van stale,
1900.[regelnummer]
Sterc, stijf ende groot,
 
Daer hy mede gaf eenen stoot
 
Den here van Wesemale op den schilt,
 
Dien hi jeghen den steke hilt,
 
Dien hi doorstac als een riet;Ga naar voetnoot1904
 
Maer die plate en consti niet
 
Doorsteken, want die scachtGa naar voetnoot1906
 
Brac ontwee van groter cracht
 
In cleine stucken al te male,
 
Ende die here van Wesemale
1910.[regelnummer]
Stacken weder ter selcker tydeGa naar voetnoot1910
 
Op de plate in de syde
 
Dat hy se doorstac sonder spel,
 
Ende 't spere door vleesche, door vel,Ga naar voetnoot1913
 
Ende dore sijn herte vloech,
 
Ende daer hy 't weder na hem tooch
 
Viel hy doot ter erden neder.
 
Doen stac hy eenen anderen weder,
 
Daer hi op quam gereden,Ga naar voetnoot1918
 
Dat hem en hulp tiere steden
1920.[regelnummer]
Scilt, plate, noch en quam te staden,
 
'T spere en moest in sijn herte baden,
[pagina 92]
[p. 92]
 
Ende hy viel doot ter eerde.
 
't Spere brac: hy vinc ten sweerde,
 
Daer hi wonder mede wrochte.
 
Hy riep met coenen gedochte:Ga naar voetnoot1925
 
Wesemale! daerna Lotthrike!
 
Doen ginc hi striden vreselike
 
Op sijn vianden als een here.Ga naar voetnoot1928
 
Daer toe quam geslegen sere
1930.[regelnummer]
De heer van Assche te dier tijt,
 
Ende sach hoe vreselijc tier tijt
 
Die here van Wesemale street.
 
Op hem liet hi lopen gereetGa naar voetnoot1933
 
Wat sijn ors mochte rinnen;
 
Sy vergaderden met onminnenGa naar voetnoot1935
 
So vreselijc te gader beide,
 
Dat met orsse, met gereide
 
Die heren op d'erde gevallen quamen,
 
Ende die speren in 't versamen
1940.[regelnummer]
In splinteren quamen gevlogen,Ga naar voetnoot1940
 
Soe dat hem vergaderden d'oghenaant.
 
Onder hem beiden dair si laghen.
[pagina 93]
[p. 93]
 
Daer wort gedient van grote slaghen
 
Boven hem beiden, ende sere gestreden,
 
Elc woude sijn vrient bevreden,
 
Ende ophelpen sinen here.
 
Daer quam toe geslagen sere
 
Die here van Kepple uit Gelderlant
 
Met sire scaren als een wigant,
1950.[regelnummer]
Die vrome was, sterc ende fiere;
 
In sijn hant haddi een baniere
 
Van goude, van sable drie scolpen daerin;
 
Sijn tornekeel, meer no min,
 
Was van den selven al gesneden.
 
Op een sterc ors quam hi gereden
 
Met sinen wapenen wel verdect;
 
T'ander syden quam getrect
 
Van Aerscot die here
 
Met ere scaren mechtich sere,
1960.[regelnummer]
Die hy leide onder sijn baniere
 
Van selvere, met drie lelien diere
 
Van sable, daer in gewracht.
 
Sijn ors was van grooter cracht
[pagina 94]
[p. 94]
 
Ende gedect met enen samite.
 
Gewapent quam hi ten crite
 
Op sijn ors, meer dan den telt,aant.
 
Ten stride waert, op 't velt,
 
Recht ten here van Kepple weert,
 
Die jegen hem quam onverveert
1970.[regelnummer]
Wat sijn ors gelopen conde.
 
Als elc anderen naken begonde,
 
Daden sy haer speren sincken,
 
Ende elc stac anderen om vermincken
 
Door de scilde op die platen,
 
Oec sere utermatenGa naar voetnoot1975
 
Dat si in splinteren braken al.
 
Daer na quamen si, sonder getal,Ga naar voetnoot1977aant.
 
Met hoofde ende met lichamen
 
Soe sterkelike beide te samen
1980.[regelnummer]
Dat die orsse op haer hammen boghen,
 
Die helme uyt horen hode vloghen,
 
Dat hem die hersenen scoren dochte:
 
Verre dat men 't hoeren mochte
 
Die joeste, die sy hebben gedaen.
 
Die sweerde togen si saen
 
Ende voeren slaen ende steken.
[pagina 95]
[p. 95]
 
Daer sach men in 't vergaderen breken
 
Speren vele, ende slaghe geven.
 
Elc hi pijnde dair sijn levenGa naar voetnoot1989
1990.[regelnummer]
T'ontdragen, ende te verweerne,
 
Ende sinen viant dair te deerne.Ga naar voetnoot1991
 
Die heer van Kepple reet in de porsse,
 
Ende velde enen ridder van den orsse.
 
Doen reet hi voert ende sach waer stoet
 
Die here van Assche ende street te voet
 
Ghenendelike op de viande;Ga naar voetnoot1996
 
Metten orsse hy toerande
 
Tote dair die here van Assche waende
 
Hem monteeren; maer daer quam gaende
2000.[regelnummer]
Emmer ymant die hem benam,
 
Dies wert die here van Kepple gram,
 
Ende sloech dair eenen weder,
 
Die den here van Assche trac neder
 
Dat hi hem toten oren 't hoot
[pagina 96]
[p. 96]
 
Cloefde, so dat hy viel doot,
 
Daer 't si hondert sagen ane.
 
Doe reet hi voert, ic wane,Ga naar voetnoot2007
 
Die here van Kepple, slaende sere,
 
Ende maecte plaetse van Assche den here,
2010.[regelnummer]
Soe dat hy op sijn ors sat,
 
Dies hy hem dancte na dat,
 
Ende seide, vonde hijs stadeaant.
 
Hy soude hem lonen sijn hovesche dade
 
Daer hijs hadde beter macht.
 
Sy waren beide van grooter crachtGa naar voetnoot2015
 
Ende voeren stryden vromelike;
 
Ende die Brabanders desgelikeGa naar voetnoot2017
 
Hadden oec gedaen so veleGa naar voetnoot2018
 
Dat si monteerden in den spele
2020.[regelnummer]
Den heer van Wesemale weder,
 
Daer menich man omme ter neder
 
Waert geslagen, eer 't daertoe quam.
 
Die here van Bosi die 't vernam,
[pagina 97]
[p. 97]
 
Uit Henegouwe, die brachte
 
Die derde scare met crachte
 
Gevoirt onder sijn baniere;
 
Sijn wapen waren diere,
 
Daer hi mede gewapent was wale:
 
Den helm op 't hoot goet van stale,
2030.[regelnummer]
Daer een crone op ginc van goude;
 
Wapenroc, baniere, also hi woude,
 
Van lasure, een cruce dair in
 
Van selvere; meer noch min,
 
Was sijn ors soe overtoghen.
 
Den scilt hielt hi voirt getoghen
 
Ende een spere in sijn vuust,
 
Ende liet lopen metter duustaant.
 
Sijn ors met crachte over het velt,Ga naar voetnoot2038
 
Ende stac enen met geweltGa naar voetnoot2039
2040.[regelnummer]
[Door] scilt, dore yser ende platen
 
Dat hi doot viel op der straten.
 
Mettien steke vergaderden alGa naar voetnoot2042
 
Sijn volc aen d'ander, groot ende smal,
 
Ende ginghen vechten vromelike.
 
Jeghen hem quam stoutelikeGa naar voetnoot2045
[pagina 98]
[p. 98]
 
Die here van Hoerne mit sire scare,
 
Die de derde daer bewaren
 
Wilde jegen de grimbersche heren.
 
Sijn ors was overdect met eren,
2050.[regelnummer]
Van den selven dat was sijn tornekeel,
 
Van goude met drie hoerne; geheel
 
Van den selven was sijn baniere.
 
Op een ors rikelic ende diere
 
Sat hy, ende heeft 't spere genomen.
 
Die here van Bosi sachen comen
 
Wat hi mochte te hem waert;
 
Die orssen liepen met snelre vaert,
 
Soe dat si te gader quamen.Ga naar voetnoot2058
 
Elc geraicte in 't versamen
2060.[regelnummer]
Metten spere ende geraken
 
Soe, dat si die scilde dorstaken,
 
Ende die plate in de slincke side;
 
Die speren ontstoeden tien tidenGa naar voetnoot2063aant.
 
Op haer lijf (die) ysere, die waren vaste,aant.
 
Ende braken; dese twee gasten
[pagina 99]
[p. 99]
 
Sijn elc voer andren leden.
 
Sy trocken die sweerde met haesticheden,
 
Ende wonden elc anderen daertoe;
 
Maer die scare quam doe
2070.[regelnummer]
Daer tusschen ghevaren dat sy niet
 
En consten doe vergaderen yet,Ga naar voetnoot2071
 
Ende sijn also van een bleven.
 
Daer wert menichen slach ghegheven,
 
Ende dair viel menich doot in 't gras,Ga naar voetnoot2074
 
Datter jammer ende scade af was.
 
Daer bleef menich man coene:
 
't Gras wert root dat eerst was groene.
 
Men hoorde 't geruchte van den stride
 
Over een mile wide ende side.
2080.[regelnummer]
Die here van Hoerne sonder wanc
 
Voer vaste doer dat bedranc
 
Met sinen lieden vromelike.
 
Op d'ander side vocht desghelike
 
Die here van Bosi uyt Henegouwe
 
Met sinen lieden goet ende getrouwe:Ga naar voetnoot2085
 
Sy maecten menighen 't herte seer.
 
Die strijt wies in lanc so meerGa naar voetnoot2087
[pagina 100]
[p. 100]
 
Tote dat die vierde scare quam by,
 
Die de here voerde van Cochi
2090.[regelnummer]
Met menighen man wel bewairt;
 
Op een swart ors van snelre vaert
 
Sat hi met wapenen overdect;
 
Selve was hi wel berect:aant.
 
Sijn wapenroc, sijn baniere
 
Was van .vj. stucken goed ende diere,
 
Van kele, van selvere, dat wet,
 
Gewracht, van lasuere met;
 
Ene spere haddi in sijn hant.
 
Metten orsse quam hi gerant
2100.[regelnummer]
Ten vianden wert. Te deser dinghen
 
Quam die here van Edinghen
 
Met sinen lieden vaste ane
 
Gereden onder sine vane
 
Van selvere, van sabele stucken tien;
 
In elc stuc van sabele waren t'sien
 
Van goude gesait cruyskine.
 
Selc was dat tornekeel sine,
[pagina 101]
[p. 101]
 
Ende sijn wapene te male
 
Gesneden utermaten wale.
2110.[regelnummer]
Sijn ors swert daer hi op sit,Ga naar voetnoot2110
 
Sonder sijn voeten, die waren wit;
 
Spere in hant so quam hi
 
Jegen den here van Cochi.
 
Van sinen wapenen geheel
 
Hinc an sijn spere een pinceel.aant.
 
Dat ors liep sere dan een ree.
 
So dede d'ander, wat saels mee?
 
Daer d'here van Cochi op sat.
 
Dus quamen si beide na dat
2120.[regelnummer]
Metten orsse, als ic gome,Ga naar voetnoot2120
 
Te gaderen die heren vrome.
 
Die here van Edinghen stac
 
Den here van Cochi, dat bracGa naar voetnoot2123
 
't Spere op sinen scilt in stucken
 
Ende hi achter moste bucken;Ga naar voetnoot2125
 
Maer hi rechte hem daer naer,
 
Ende gaf enen steke swaer
 
Des heren orsse van Edinghen,
 
Dat hem 't spere, in ware dingen,
[pagina 102]
[p. 102]
2130.[regelnummer]
Onder den sadel ontsanc tot scade,
 
Ende den orsse moeste waden
 
In sijn herte wel eenen voet.
 
Daer storte neder doe d'ors goet,Ga naar voetnoot2133
 
Ende van Edinghen die here weerde
 
Viel tusschen den orsse ende d'eerde,Ga naar voetnoot2135
 
Soe dat niet op en const de here,
 
Ende te sinen onwille lach sere.
 
Daer quamen die scaren beide
 
Met wel grooter haesticheide
2140.[regelnummer]
Toegeslagen in wedersyde.
 
Daer stac elc in den stryde
 
Sijn spere ontwee of sijn spriet,aant.
 
Diere sijn hooft te panden liet.
 
Daer liet, al waest te ghere aderen,aant.
 
Menich sijn bloet in 't vergaderen.
 
Des heren liede van Edinghen
 
Trocken haren here in dit dringhen
 
Van onder d'ors, daer hi lach neder,
 
Ende halpen op sijn voeten weder.
2150.[regelnummer]
Men vacht daer met groten nide
[pagina 103]
[p. 103]
 
Weder ende voirt in elcker side;
 
D'een liet den anderen geen geduer
 
Hebben, maer even stuer
 
Was elc anderen in dat doen,
 
Ende van Cochi die baroen
 
Street daer herde ridderlike;Ga naar voetnoot2156
 
Menighen man bracht hi te like
 
Met synen sweerde op dien dach.
 
T'ander syde [vacht] in dat bedrachGa naar voetnoot2159
2160.[regelnummer]
Die here van Edinghen te voet;
 
Niet en conste die here goet
 
Te peerde comen om dat bedranc,
 
Dat om hem was even lanc.
 
Hier binnen heeft hi vernomen
 
Eenen ridder te hemwaert comen
 
Op een ors groot ende starc,Ga naar voetnoot2166
 
Ende stac enen in dat perc
 
Dore scilt, doer plate in 't herte,
 
Dat hi doot ter aerde sterte
2170.[regelnummer]
Voere tsheren voeten van Edinghen,Ga naar voetnoot2170
[pagina 104]
[p. 104]
 
Die hem balch om desen dinghen,aant.
 
En daer hy bi hem soude liden,Ga naar voetnoot2172
 
Stac hi hem 't sweert in der siden,
 
Dat hem quam ter herten toe,
 
Ende die ghene viel neder doe
 
Al doet in den gerse groene.
 
Van Edinghen die here coene
 
Nam d'ors ende esser opgeseten
 
Ende ten stride wert gesmeten,
2180.[regelnummer]
Daer hi sijn baniere sach houden;
 
Daer wert van jongen ende van ouden
 
Gestreden met groter gewout;
 
Sy reden voren die heren stout.
 
Die blode waren ende verveert
 
Trocken achter in den steert.
 
Daer quam, des sijt vroeder,aant.
 
Die here van Gaesbeke ende sijn broeder,
 
Al eens gewapent van sable boude,Ga naar voetnoot2188
 
Met een gecronden leuwe van goude;
2190.[regelnummer]
Die joncste broeder, Heinric,
 
Droech een molette rikelicaant.
[pagina 105]
[p. 105]
 
Vore 's leeuws borst van lasuere;
 
Sijn ors ran wel ter cuere.
 
Hy ende sijn broeder geleiden hiere
 
Die vijfde scare onder haer baniere,
 
Die scone was ende rykelijc,
 
Ende haren tornekeel gelijc;
 
D'outste broeder, hiet heer Godevaert,aant.
 
Roeder dan een bloet was sijn paert;
2200.[regelnummer]
Hi reet enen in dat bedranc
 
Dore den buyc ere ellen lanc.
 
Sijn speer stijf ende starc
 
Liet hy vallen in dat perc,
 
Ende trac 't sweert uten scoe,
 
Ende sloech enen anderen doe,
 
Rechten ten scouderen boven,Ga naar voetnoot2206
 
Dat hem 't hooft af quam gestoven.
 
Daer ginc hi striden vreselijc;
 
Hi ende sijn broeder her Hinrijc
2210.[regelnummer]
Versloegen daer menighen enen,
 
Die heur vrienden moesten bewenen.
[pagina 106]
[p. 106]
 
Heer Hinric (enen) metten spere doorreet
 
Enen die neven hem leet,
 
Dat hi doot viel op d'erde neder.
 
Doen hertoechi het sweert weder,aant.
 
Ende es op enen daer gereden,
 
Die wel gewapent was van leden,
 
Sijn ors met ysere overtoghen.
 
Dien stac hi dat hi gebogen
2220.[regelnummer]
Achterwert (es), ende met allen
 
By nae ter erden was gevallen,
 
Ende sijn spere gaf een groten crac.
 
Sijn sweert hi toen uten scoe trac,
 
Daer hi met in allen syden
 
Op sijn vianden ginc stryden,
 
Die hem vreseliken weerden;
 
Want si doden met haer sweerden
 
Menighen ridder ende knecht;
 
Dair was strijt ende groot gevecht....
2230.[regelnummer]
Die here van Moy uyt Artoys
 
Die met hem menighen Francoys
 
Den Grimberchsen brachte in staden,Ga naar voetnoot2232
 
Die hem groot succoers daden.
[pagina 107]
[p. 107]
 
Hy hadde twee dusent t'sinen doene
 
Weder ridderen ende baroene.
 
Sijn baniere was, sonder helen,
 
Van goude geferteleert van kelen.aant.
 
Hy leide die vijfde scare snel,
 
Daer menich in was gewapent wel,
2240.[regelnummer]
Op orsse starc wel gereden.
 
Sy hadden sweerden die sere sneden
 
Ende grote speren stijf ende starc.
 
Hy reet een ors dat menich marc
 
Weert was t'alselcken orboire,Ga naar voetnoot2244
 
Met ysere verdect wel ter coere;
 
Een decsel van samite daer boven.Ga naar voetnoot2246
 
Sijn ors dat men mochte loven
 
Ran voer d'andere in de rote
 
Wel een groten bogenscote,
2250.[regelnummer]
Sijn spere metten confanoene
 
Rechte als een ridder coene,
 
Staphant ten vianden weert.
 
Het sachem comen ongespaert
 
Mijn heer Godevaert van Gaesbeke.
 
Hy reet jegen hem haesteleke,
[pagina 108]
[p. 108]
 
Ende sloech sijn ors met sporen van goude,
 
Dat liep recht oft vliegen soude
 
Serre dan swaluwe oft musschet.aant.aant.
 
Hi hadde in sijn handen, dat wet,
2260.[regelnummer]
Een spere sterc ende stijf.
 
Bander side quam sonder blijf
 
Die here van Moy op sijn ors gevaren,
 
Dat seerder liep sonder sparen
 
Dan lopen soude hert ofte ree.
 
Dus quamen te gadere dese twee
 
Recht als twee vliegende pile,
 
Ende geraecten andren ter wileGa naar voetnoot2267
 
Op den scilt, dat sise met crachte
 
Dorstaken met haren schachte;
2270.[regelnummer]
Maer si braken op die platen,
 
Dat si vielen op der strate,
 
Ende van pine die heren bogen.Ga naar voetnoot2272
 
Doch hebben sy haer sweerden getoghen
 
Dapperliken uten scoe,
 
Ende elc voer anderen toeaant.
 
Met groote slaghen tien stonden.
 
Sy schenen beide twee leeuwen ontbonden,
 
Die haer proye voor hem sien.
[pagina 109]
[p. 109]
 
Die here van Moy hief mettienGa naar voetnoot2279
2280.[regelnummer]
Sijn sweert op gewilliglike,aant.
 
Ende sloech op den helm rike
 
Heer Godevaert van Gaesbeke.
 
't Sweert scampelde af haestelikeGa naar voetnoot2283
 
In den scilt, dien hi voor hem droech
 
Dat hi wel helicht af sloech;aant.
 
't Sweert op de plate ontscoet.
 
Heer Godevaerde die ridder goet
 
Moeste bughen in sijn gereide;
 
Noch hief hi 't sweert sonder beide,
2290.[regelnummer]
Ende waende hem 't hoet dorsleghen
 
Hebben, maer hi warper jeghen
 
Den scilt, dien hi metten swerde
 
Dorsloech, dat hi viel op d'erde.
 
't Swert op den sadelboem ontscoet,
 
Dat scerp was, van sneden goet,
 
Soe dat niet verder in en ginck.
 
Doen hief 't sweert wel varincaant.
 
Die here van Moy, mijn her Jan,
 
Ende sloech her Goedevaerde voert anGa naar voetnoot2299
[pagina 110]
[p. 110]
2300.[regelnummer]
Op den helm sonder wanc,
 
Dat daer 't sweert dore dranc,Ga naar voetnoot2301
 
Ende dore 't beckeneel mede.
 
Een cleine wonde van der snedeGa naar voetnoot2303
 
Hadde hi in sijn vorhoeft,
 
Soe dat hi sat al verdoeft.
 
Sijn ors spranc voerwertGa naar voetnoot2306
 
Van den slaghe al ververt
 
Tote sire lieden scare.
 
T'ierst dat hy bequam aldaire
2310.[regelnummer]
Keerdi ten vianden wert;
 
In beiden handen nam hi 't swert,
 
En horte voire tiere tijt
 
Sijn ors weder in den strijt,
 
En voir striden met sinen lieden,Ga naar voetnoot2314
 
Die hem een twint niet en scieden.
 
Daer jegen quam die heer van Moy,
 
Die metten sinen niet een quaet hoyaant.
 
En achte op den anderen niet;
 
D'een sloech ende d'ander stiet.
2320.[regelnummer]
Aldaer sach van Moy die here
[pagina 111]
[p. 111]
 
Een sinen neve striden sere
 
Te voet, sijn ors was gesteken.
 
Derwaert sloechi haesteleken
 
Sijn goede ors metten sporen.
 
Hy woude wreken sijns neven toren,
 
Ende sloech daer een metten sweerde,
 
Dat sijn hooft spranc jegen d'eerde;
 
Dies beide hi in dat bedrach,
 
Dair hi sinen neve vechten sach,
2330.[regelnummer]
Ende seide; ‘Sit op, neve mijn,aant.
 
Dewyle dat ic by u mach sijn.’
 
Soe sat sijn neve met groter crachtGa naar voetnoot2332
 
Op d'ors dat hy hem heeft bracht.
 
Hy hernam scilt ende spere,
 
Ende voer houden met groten ghere,
 
Daer (bi) die here van Moy doe street;
 
...........aant.
 
Vertorden, die meer op en stoet,
 
Ende die daer sinen einde coes.
voetnoot1731
Ende men die scheuren gaet vollen saen.
voetnoot1733
Dat men inne doet met ghewelde, Daerom men heeft ghepijnt al 't jaer, Ende die lieden al overwaer Hen gaen doen te ghemake, Met heuren wasdomme, in waeren saecken, Die sy in den sommere hebben ghewonnen, Dies hem nietmant derf veronnen. Recht in desen tyde so waeren
voetnoot1741
Ontbr. Op een velt ter Langher Haeghen, Buyten Grimberghen, hoor ick saghen, Wel ghewapent ende wel ghereden. Oock blies men ter stede, by waerheden, Met trompen ende met businen, Dat die berghen met grooter pynen Wederluyden, ende die daelen. Men sloech daer oock, wet wale, Op die tamboeren al over al.
voetnoot1751
Ontbr.
voetnoot1752
In beyden syden op die wyle; Dus hielden sy alle sonder ghyle In beyde syden even stille, Dat daer nietmant scheen hebben wille.
voetnoot1755
Hiernae horte uyt met spooren Heer Geeraert van den Houmole.
voetnoot1757
Als een cole, Ende begonste den strijt daer; Maer ick en weet niet voorwaer, Welck sijn teekene van rechte was; Want hyne hadde ane.
voetnoot1764
Een sperre die sterck was ende stijf, Ende stack met spooren sonder blijf In die merrye, Die snellijcken liep. Grimberghen! dat hy luyde riep.
voetnoot1769
Dat hy vallen moeste onder voet. Doen sloech dherre al over hoop.
voetnoot1772
Eer dien dach ten avende quam; Daer wert ghesteken, als ick vernam.
voetnoot1775
Daer weert oock den menighen wee, Die daer wert ghevelt op d'erde.
voetnoot1778
Gheslaeghen doen in dien tyde. Doen quam ghereden in dien stryde Die heere van Diest, heer Hendrick, Ghewapent herde rudderlijck.
voetnoot(1)
Zie het wapenschild van den heer van Diest, D.I. Pl. 2. v. 4306.
voetnoot1785
Twee fasschen van sable daerin; Sijn wapenrock was diesghelijcke. Oock sat hy op een ors rijcke Met syne wapenen overdeckt. Op d'ander syde quam daer ghereckt
Die heere van Assche met sijnre schaere, Die d'eerste hadde te bewaeren, Ende hem hielden aen syne bannieren, Die rijckelijck was ende diere, Van x stucken van keele ende van goude In bellonck ghesneden, alsoo hy woude.
voetnoot(1)
Zie den wapenschild van den heer van Assche. D.I. Pl. 3. v. 4638.
voetnoot1797
Wel verdeckt, doen ick u weten, Met synen wapene al te maele. Hy hielt een sperre, dat wet wale, Met een sydene confanoene, Ende liet loopen als een ruddere coene Over 't velt ten vianden waert. Oock quam jeghens hem metter vaert.
voetnoot1805
Men mochter d'eerde af dreunen hooren.
voetnoot1809
So seere ende so uyter maeten Dat die sperren.
voetnoot1812
Daernae so quaemen sy beyde Te gaedre met orssen ende met ghereyde, Daertoe met helm ende met.
voetnoot1818
Ende toghen die swerden uyter schoe, Ende sloeghen doen elcanderen soe Dat vier uyten helm spranck. Hadde haer.
voetnoot1822
D'een van hen waere.
voetnoot1824
Dat sy van een worden ghedronghen. Doen quam op een ors ghespronghen Die heere van Bierbeke ghereden Met sijnder bannieren in waerheden, Die al was van silvere wit, Met eender faeschen, verstaet dit, Van keelen, oock was sijn tournekeel Van den selven al gheheel, Ende syne couverture mede. Hy hielt een sperre, dat's waerhede, In sijn hant, dat stijf was, Ende sloech met spooren seer nae das
Sijn ors, dat sterck was ter coere, Ende stack eenen op die borst voren, Dat hy eyndelinghe viel op d'erde. 't Sperre brack, hy vinck ten swerde, Daer mede hy ginck stryden seere. Doen quam daer ghereden die heere.
voetnoot1841
Met sijnder bannieren, hy was stout.
voetnoot1844
Eynde nam. Hy was ghewapent, als ick vernam, Met wapenen rijckelijc ende diere; Sijn tournekeel ende sijn banniere Was alles van kele root, Daerin van silvere vijf ruyten bloot. Oock was hy op een ors gheseten, Lelien wit, doen ick u weten.
voetnoot1852
Het was verdect te dyer vaert Met eenen groenen samite. Hy hielt in sijn hant, [segt die] vite, Een sperre starck ende stijf, Ende liet loopen, sonder blijf, Sijn ors, dat schoone was ende goet. Oock quam jeghens hem, sijt vroet, Een ruddere van Assche, doen ick u weten, Ende was heere Alaert gheheeten, Die stout, vrome was ende fier, Ende die wapene was van dry quartier, Met rosen gesayt als van goude.
voetnoot1865
Dat sperre brack sonder vorst In cleinen splinteren.
voetnoot1867
Weder waele Mijn heere Aernoult, dat segghe ick u, So over seere, verstaet nu, Aen den hals ten ommekeere, Dat hy viel ende quetste hem seere.
voetnoot1875
Daer wert ghestreden, als men leest, Herde seere in beyde syden; Want d'een en wilde den anderen niet myden, Ende sloeghen seere elck op den anderen. D'een leerde daer den anderen waerderen, Des hy hem wiste cleinen danck. Doen quam ghereden in 't bedranck Van Wesemaele die stoute baroen, 't Sperre in de hant daer een confanoen Aen hinc van syne wapenen al. Oock quaemen sijn maeschap groot ende smal Wel ghewapent ontrent hemme, Met sijnder banniere, als ick verneme.
voetnoot(1)
Zie het wapenschild van den heer van Wesemale, D.I. Pl. 3. v. 4618.
voetnoot1886
Met drij lelien wit. Sijn wapene, verstaet dit.
voetnoot1889
Hy sloech met spooren, by waerheden, Sijn ors, dat stercker liep dan een hinde. Oock quam jeghen hem met gheninde.
voetnoot1893
Van Ste Thomas, ende hiet Gernier, Wel ghewapent, wet wel dat; Dat ors.
voetnoot1897
Vaste heen liet draven.
voetnoot1898
Den heere van Wesemale waert. Hy hielt in sijn hant onghespaert Een sperre starck ende groot.
voetnoot1904
Rijt.
voetnoot1906
Doorsteken, dat segghe ick u, Maer die schacht brack nu.
voetnoot1910
Stacken wedere met sulcken nyde Op de plate op 't slincker syde.
voetnoot1913
Ende vleeschs ende huyt alsoo wel, Ende sperre door sijn herte vlooch, Ende den buyck weder naer hem tooch.
voetnoot1918
Daer hy op ghereden quam, Dat hem en hulp, als ick vernam, Schilt no plate, no en stond in staden, 't Sperre en moeste in sijn herte boden, Ende hy doot viel op die eerde. 't Sperre brack, hy ginck ten swerde.
voetnoot1925
Doen riep hy met coenen ghedochte: Wesemaele! ende daerna: Lotrike!
voetnoot1928
Op syne vianden als een vroom heere. Doen quam ghesleghen met spooren seere Die heere van Assche door den strijt, Ende sach hoe vreeselijcke ter dyer tijt.
voetnoot1933
Doen liet hy loopen op hem ghereet.
voetnoot1935
Doen sach men commen, doen ick u kinnen, Die heere van Wesemaele van verre, Ende liet loopen, sonder merre, Sijn ors oock te hemwaert met, Ende vergaderden, dat wet, So vreeselick te gaedre beyde, Dat sy met orssen ende met ghereyde Op die eerde ghevallen quaemen.
voetnoot1940
Waren ghevloghen in splinteren hooghe, Ende hen beyde haere ooghen Dochten vergaen daer sy laeghen. Doen word daer, hoor ick ghewaghen, Boven hen beyde seere ghestreden; Want elcks vrient waude in waerheden Synen heere daer helpen op. Hierenbinnen quam sonder scop, Die heere van Keppelle uyt Gelderlant Met syne schaeren al ter hant, Die vrome was, sterck ende fiere, Die hy brochte onder syne banniere, Die allegaeder was van goude, Daer vier schelpen, als hy woude, stonden ghemaeckt van sable in. Sijn tournequeel was meer no min Van den selven al verheven. Hy rant ghewapent, vinde ick ghescreven, Op een ors van groote spronghen; Dat hy wel hadde bedwonghen, Met syne wapenen wel verdeckt. Op d'ander syde quam ghereckt Ten stryde die heere van Arschot, Met sijnder schaeren, sonder spot, Die hy leyde onder syne vane, Die van silver was, so ick wane, Met drye lelien van sable schoone, Ende sijn ors was sterck, sonder hoone, Welck was verdeckt met eenen samite. Hy was ghewapent insghelijcke Met wapenen die hem wel stoeden. Sijn tournekeel was, wilt ghevroeden Ghelijck dat syne banniere was. 't Sperre in de hant, sijt seker das, Ende liet loopen over 't velt Sijn ors meer dan synen telt Rechte den heere van Keppelle waert, Die hem jeghens quam onghespaert Wat sijn ors gherinnen conste; Ende als elcanderen naeken begonste Lieten sy die sperren sincken, Ende staecken elcanderen om vermincken.
voetnoot1975
So seere ende so uytermaeten Dat sy braken in splinteren al.
voetnoot1977
Sonder gheschal.
voetnoot1989
So sterckelicken te saemen.
voetnoot1991
Ende die helmen uyt den hoode vloghen, Dat hen die erssenen dochten schooren. Men mochte die jouste van verre hooren, Die sy beyde hadden ghedaen. Daernae toghen sy die sweerden saen, Ende ginghen slaen groote slaeghen; Daer weert ghebroken, sonder sage, Menighe sperre in 't vergaedren daer, Ende gheslaeghen menighen slach swaer, Die nummermeer en mochte ghenesen. Die heere van Keppelle slouch nae desen Eenen ruddere, dat hy met allen Van den orssen quam ghevallen. Doen reet hy voort ende sloech verstoet.
voetnoot1996
Gheweldelijcke op die vianden. Doen sloech derwaert te hande Wat hy mochte metten orsse, Ende doorbrack alle die porsse, So dat (hy) by hem quam. Doen sach hy eenen, als ick vernam, Die hem seere lach op den hals; Want als van Assche, als en als Die heere op sijn ors setten waende, Quam die andere tot hem gaende, Ende tracken weder achterwaert. Doen dat die heere onghespaert Van Keppelle sach, weert hy erre, Ende liet loopen, sonder merre, Op den ghenen, dat segghe ick u, Ende sloech hem metten sweerde nu Op 't beckeneel, dat hem spleet. 't Sweert schoot nederweert ghereet, Ende cloof hem 't hoot totten ooren toe, Dewelcke viel doot nederweert doe.
voetnoot2007
Doen reet voort als ick waene, Die heere van Keppelle tot heere Geraerde, Den heere van Assche met grooter waerde, Ende maeckte plaetse ontrent hemme, So dat hy te hant, als ick verneme, Wederom op sijn ors ghesat. Doen dancte hy seere nae dat Den heere van Keppelle dier hoofschede, Die hy hem daer te hant dede, Ende seghde, vonde hy noch die stade Hy sout hem loonen in Gods ghenade.
voetnoot2015
Hiernae sweech hy, ben ick's bedacht, Ende ginck stryden vromelijcke.
voetnoot2017
Ontbr.
voetnoot2018
Die heere van Keppele met sijnder cracht. Daer weert menich te lijcke bracht, Daer die heere van Assche monteerde Ende hierenbinnen, als men my leerde, Daden die Brabanders so vele Dat sy monteerden ten dien spele Dien heere van Wesemaele oock weder; Maer daer weert menich man te neder Gheslaeghen, eer sy 't daertoe brochten, Ende ghestreden ende ghevochten Herde seere in beyden syde. Hierenbinnen quam in dien tyde Die derde schaere goet ende ghetrouwe, Daer die heere van Bossy uyt Henegouwe Daer brochte onder syne banniere. Selve was hy met wapenen diere Ghewapent uytermaten wale, Ende hadde in 't hoot den helm van stale, Daer eene croone ommeginck van goude; Sijn wapenrock was als hi woude, Ende syne banniere al in een Van laseure, weet overeen Met eenen cruce van silveren wit. Sijn ors was oock, verstaet dit, Van den selven overtoghen. Den schilt hadde hy vooren ghetoghen, Ende liet loopen met groot ghedruys.
voetnoot2038
Ontbr.
voetnoot2039
Ende stack eenen met groot ghewelt, Door schilt, lijfysere ende plaeten.
voetnoot2042
Met dien.
voetnoot2045
Doen quam daer teghen stoutelijcke
Die heere van Heurne met syne schaeren, Die de derde hadde te bewaeren Jeghens die van Grimberghen. Hy was ghewapent sonder berghen Met goede wapenen herde wel; Sijn ors was starck ende snel Met syne wapenen verdeckt schoone. Sijn tournekeel was sonder hoone Van goude met dry hoornen root. Oock was syne banniere bloot Van den selven, dat verstaet. Hy hielt in sijn hant, hoe 't gaet, Eene sperre dat sterk was ende stijf, Ende liet loopen sonder blijf Sijn ors dat groote ende schoone was, Ende op d'ander syde, sijt seker das, Sach men die heere van Bossy commen, Ende liet oock loopen, hebbe ick vernomen.
voetnoot2058
Dat sy schiere te gaeder quaemen, Ende elck gheraeckte den andere t' saemen, Metten speeren die stijf waeren, Dat sy die schilden doorstacken voorwaere.
voetnoot2063
Die sperren ontstonden te dien tyde Op die lijfisere, die waeren vast, Ende braken ontstucken als een bast, Ende die heeren sijn over ghereden, Ende toghen heure sweerden met haesticheden, Ende wauden elcanderen vaeren toe; Maer die schaeren quaemen doe.
voetnoot2071
Vergaederen, wats gheschiet.
voetnoot2074
Daer 't jammer ende schade af was. Sy maeckten van bloede root dat gras, Dat te vooren stont al groene, Daer eynde in nam menich man coene, Die daer haelen quam sijn doot. Daer was dat gheruchte so groot, Men hat ghehoort over een myle. Doen quam ghereden, sonder ghyle, Die heere van Heurne door 't bedranck Met syne lieden sonder wanck, Die daer vochten vromelijcke.
voetnoot2085
Met syne lieden die waeren ghetrouwe.
voetnoot2087
Dus vochten daer so langhe so meer
Tot dat die vierde schaere quam, Die daer brachte, als ick vernam, Die vrome heere van Couchi, Met menighen man, gheloves mi, Wel ghewapent ende bewaert. Oock was hy selve, die heere weert Met goeden wapenen ghewapent wel. Sijn ors was sterck ende snel Met synen wapenen overtoghen, Ende schilt, sin wapenrock ongheloghen Was al eens, ende syne banniere Van ses stucken goet ende diere, Silvere ende keele, dat wel wet, Ghevarieert van laseure met. Oock had hy in die hant den spriet, Ende liet loopen, wats gheschiet, Sijn ors ten vianden waert in. Op d'ander syde quam, meer no min, Die stoute heere van Edinghen Met sijnre schaeren in waeren dinghen, Die hy leyde onder syne vane, Die al was, naer mynen wane, Van silvere ende van sable, van stucken thiene, Ende in elck stuck van sable te siene Waeren ghesayt van gout cruyskine. Oock was na die vroeschap mine
Van den selven sijn tourneekel, Ende syne couverteure gheheel Ghesneden.
voetnoot2110
Te dien maele, Sonder die voeten, die waeren wit; Ende liet loopen, verstaet dit, Jeghen van Couchi dien heere, Al scuddende de starcke speere, Daer een pinnonceel aen hinc Van syne wapenen in waere dinck, Dat schoone was ende goet; Ende dat ors liep, sijt vroet, Seerdere dan soude een ree, Ofte een hinde, wat sal's mee? Daer die heere van Couchi op sat.
voetnoot2120
Met orssen, als ick vernome, Ende die heere van Edinghen stack.
voetnoot2123
So dat.
voetnoot2125
Ende hy achterwaert moeste bucken; Maer hy rechte hem weder op, Ende stack daernae, al sonder scop, Op den heere van Edinghen daer. Die schacht was groot ende swaer, So dat hy hem ontsanck in dien, Ende gheraeckte het ors met dien
Onder den saedele seere t'onstaede, So dat hy strax moeste waden.
voetnoot2133
Ende dat ors schoone ende goet Storten moeste op die eerde.
voetnoot2135
Viel onder 't hors, so dat hy Niet op en conste, gheloovets my, Ende lach seere t' synen ontwille. Doen quaemen daer met goeden wille Beyde de schaeren opghesleghen; Daer stack sijn speere omtwee selck deghen, Die sijn hooft moeste laeten te pande. Daer weert seere ghestreden te hande, So dat die schaeren waeren vergadert; Daer weert menich mans bloet gheschadert In dat ghevechte, dat segghe ick u. Een deel lieden beeten daer nu, Daer die heere lach van Edinghen, Ende toghen hem, in waeren dinghen. Van onder d'ors, daer hy lach, Ende holpen hem sonder verdrach, Soo dat hy schoot op syne voeten; Nochtans hadde hy quaede moyte; Want men vacht boven hem met nide; Want die lieden in d'ander syden Waeren hem daer al te stuer, Ende en lieten hem gheen gheduer Hebben, daer 't sy mochten doen.
voetnoot2156
Hy street herde rudderlijcke, Ende bracht menighen man te lijcke.
voetnoot2159
Op d'ander syde vacht sonder verdrach Die heere van Edinghen seer te voet; Want hy en conste, die heere goet, Te peerde niet commen door het bedranck, Dat om hem was even stranck; Dus stont dit eene langhe wyle, Dat hy te voete vacht sonder ghyle. Hieren-binnen heeft hy vernomen.
voetnoot2166
Op een ors goet ende schoone, Dat hy liet loopen sonder hoene, Ende stack eenen op synen schilt, Die hy jeghen die steke hilt, Daer hyne doorestack al te maele, Ende die plate alsoo wale, Ende hem 't ysere nam in 't herte.
voetnoot2170
Voor die voeten 's heeren van Edinghen, Des hy hem balch in waeren dinghen.
voetnoot2172
Soude lyden Stack hy hem 't sweert ten selven tyde In sijn syde totter herten toe, Ende hy viel neder ter eerden doe Doot in dat groene gras. Die heere van Edinghen nam nae das D'ors, ende esser opgheseten, Ende es ten stryde weert inne ghesmeten, Daer hy sach houden syne banniere. Doen weert daer ghestreden schiere Van menighen helt coene ende stout. Dieghene die daer waeren bout Daden hem ryden in den strijt vore; Die bloede hilden hen op hore, Ende bleven achter in den staert. Doen quam ghereden ter vaert.
voetnoot2188
Al eens ghewapent, dies sijt vroede, Van sable met een witten leeu daer in Ghecroont van goude, no meer no min, Daer die jonxste broeder, heer Hendrik, Droeg eene violette sekerlick
Van laseure vooren in die borst Van den leewe, sonder vorst, Ende d'ors daer op hy quam ghevaeren. Hy ende sijn broedere hadden te waeren Die .ve. schaere, dat segghe ick u, Die sy brochten gheleyt nu Onder haeren bannieren goet, Die ghelijck was, des sijt vroet, Van verwe haeren tournekeelen. Doen liet loopen in die spelen D'ouste broedere, die heer Godevaert hiet, Sijn ors henen, en lieghe u niet, Dat rooder was dan 't bloet root, Daer hy sach den meesten noot, Ende stack eenen in 't bedranck, Door den buyck eender hellen lanck, Een sperre dat sterck was ende stijf. Doen liet het hy vallen sonder blijf.
voetnoot2206
Rechte op die schoudere boven, Dat het hoot af quam ghestoven. Doen ginck hy slaen groote slaeghen Op die andere, al sonder saeghen; Die hy vele quetste, wet wel. Doen quam ghevaeren in dat spel Heer Hendrick, sijn broedere, ende stack eenen, Dat sijn vrienden moesten beweenen, Want hyne door syne ische reet, Ende daer hy neven hem leet Viel hy doot op d'erde nedere. Doen hertoch hy het sweert weder, Ende es met spooren voort ghesleghen, Ende ontmoete eenen deghen Wel ghewapent, wel ghereden Op een ors van schoonen leden, Wel overdeckt met ysere al, Die hy gheraeckte sonder gheschal Op den schilt, dat hy wel nae Ghevallen was, als ick versta, Ende het sperre gaf eenen grooten crack. Hy nam sijn sweert doen 'tsperre brack, Ende ginck daer mede stryden seere Op synen vianden in allen keere, Die hen seer werden, segghe ick u; Want sy doden menighen nu Aen den strijt met haeren branden. Doen quam daer ghereden te hande.
voetnoot2232
Die hy te hulpe brochte daer Den heere van Grimberghen voorwaer; Want hy sijn maechs nae was. Hy hadde .iim. als ick las, Goede lieden onder sijn banniere, Die van goude was wel diere Van keelen schoone ghefretteleert. Hy leyde die .ve., als men leert, Schaere ten dien tyde daer, Daer menich man inne was voorwaer Wel ghewapent ende wel ghereden, Ende hadden sweerden.
voetnoot2244
Ten sulcken ooirbore.
voetnoot2246
Daer boven een dexel van samite. Hy hadde in sijn hant, seyt die vite, Een sperre met eenen confanoene, Ende liet loopen als ruddre coene Sijn ors voor al syne roote Wel eenen grooten boogschoote Rechte ten vianden waert. Men sach hem commen metter vaert Van Gaesbeke heer Godevaert, Ende horte jeghens den ruddere waert
Sijn ors metten spooren van goude, Dat seerre liep dan (het) vlieghen soude Eenighe swaeluwe ofte anderen voghele. Hy hadde in syne hant eenen coghele, Een sperre dat stijf ende starck was. Op d'ander syde, sijt seker das, Quam die heere van Moy ghevaeren Op 't ors dat seere liep te waeren.
voetnoot2267
Ende raecten daer dieswyle Elcanderen op den schild met crachte Dat sy doorstaken metten schachte.
voetnoot2272
Ende die heeren saten gheboghen; Maer noch rechten se hen ongheloghen, Ende toghen die sweerden uyten schoe, Ende ginghen elcanderen toe.
voetnoot2279
Doen hief op sijn sweert mids dien Die heere van Moy willelijcke.
voetnoot2283
Maer het sweert scampelde af, als ick spreke, Ende liep neder op den schilt, Die hy af sloech wel den hilt, Ende het sweert scampelde voorts nedere, Ende gheraeckte de plate wedere Dat het sweert uyt de hant hem onschoet, Ende heer Godevaert, sijt 's vroet, Moeste buyghen op sijn ghereyde Van den slaeghe; maer sonder beyden Rechte hy hem met haesten op, Ende hief 't sweert sonder scop Willelijcken dat men mochte loven, Ende waenden slaen op den helm boven; Maer hy wierp den schilt daer teghen, Die hy in tween heeft ghesleghen, Soo dat d'een stuck viel op die eerde Ende dat hoet van den sweerde Schoot neder op den sadel vooren, Daer 't op onschoot, als gy mocht hooren, So dat niet voordere inne en ginck. Doen hief hy 't sweert in waeren dinck.
voetnoot2299
Godevaert dan.
voetnoot2301
Datter 't sweert doore dranck.
voetnoot2303
Ende gaf een wonde ter stede, Die cleine was in 't voorhooft.
voetnoot2306
Ende sijn ors spranck voorts met hem Onder syne lieden, ick seker ben, Ende was vervaert van den slaeghe; Doch bequam hy, al sonder saeghe, Van den dolinghe tot hem selven al, Ende keerde hem omme sonder geschal Rechte ten vianden waert. In sijn handen had hy sijn swaert Ende horte voor dien sekeren tijt.
voetnoot2314
Ende ginck stryden met syne lieden. Op d'ander syde, hoorick bedieden, Dranck daer jeghen die heere van Moy Met syne lieden ende anderen dy, Noch en achte op die andere niet. Hy dede hem pyne ende verdriet Met slaene, met steken, dat verstaet. Doe sach hy voort hoe dat al gaet
Eenen synen neve te voete staen, Ende het ors was onder hem sonder waen Doot ghesteken, daer hy op sat. Alsoo die heere van Moy sach dat, Haddes hy in sijn herte tooren, Ende sloech sijn ors derwaert met spooren, Ende schudde het sweert metter hant, Ende sloech eenen, sy u becant, So nydelijcken op de schouwers boven Dat hem het hooft quam afghevloghen. Doen nam hy d'ors by den toome, Ende leyde 't met hem, als ick gomme, Tot daer hy synen neve sach, Die seere vacht op dien dach.
voetnoot2332
So en sal u niet messchien. ‘Ende hy nam sijn ors met dien, Dat hem die heere van Moy daer brachte, Ende satter op met coene ghedachte, Ende hernam schilt ende sperre. Doen voer hy houden met grooten gerre Neven den heere van Moy terstont. Doen weert daer, dat sy u cont, Uytermaeten seere ghestreden, Ende menich man te neder ghereden, Die verlorden bleef onder den voet. Doen quam ghevaeren, sijt 's vroet, Die heere van Roos met crachte, Die daer die .vie. schaere brachte Gheleyt onder syne banniere, Die al was van goude diere, Met dry leeuwen van kele daer in; Sijn wapenrock was no meer no min Van den selven al te maele. Hy sat op een ors ghewapent wale Met, syne wapenen overtoghen. Hy hielt in sijn hant ongheloghen Een sperre met eenen confanoene, Ende liet loopen als ruddre coene Recht te vianden waert. Op d'ander syde quam te vaert Ghereden die heere van Breda Metter .vier. schaere, als ick verstae, Die hem heer Aernoult hadde ghegeven Te achterwaerne sonder begheven Jeghens die Brabanders ten stryde. Oock bracht hy goeden lieden te dien tyde Twee duusent onder syne vaene, Die al root was nae mynen waene, Ende daer inne van silvere drye saultoiren. Hy sat ghewapent, als ick hoore, Op een ors groot ende sterck, Wel verdeckt, dies neemt merck, Ghelijck dat syne banniere was, Ende liet loopen, sijt seker das, Ten strydewaert, sperre in de hant. Op d'ander syde quam daer gherant Die heere van Roes jeghens hem; Want sijn ors, ick seker bem, Gheloopen conste over 't velt, Ende gheraeckten met ghewelt Op den schilt dat hyen doorreet, Als oft hadde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken