Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot Nederland. Jaargang 18 (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot Nederland. Jaargang 18
Afbeelding van Groot Nederland. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van Groot Nederland. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.07 MB)

Scans (78.00 MB)

ebook (4.14 MB)

XML (3.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot Nederland. Jaargang 18

(1920)– [tijdschrift] Groot Nederland–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 236]
[p. 236]

Literatuur.

Herman Robbers, Een Mannenleven-St. Elmsvuur, 2 dl. Uitgeversmpy-Elsevier, A'dam, 1919.

Huib Hoogland is een hartstochtelijke, maar goedaardige jongen, zeer aanhankelijk, dus afhankelijk van de menschen, kleinden kend van zich zelf, zijn lot en de maatschappij redelijk aanvaardend, zooals hij hen nu eenmaal vindt. Toch heeft hij wel verwachting van het leven, vage illusies en droomen, als wij allen; die in de jeugd meenen, dat later, opeens en ergens, het echte leven pas beginnen zal. Maar in al die beloovende vaagheid, onderscheidt Huib toch immer dit positieve, dat zijn hart aan de litteratuur hangt en hij als hoogste illusie schrijver zou willen worden. Door veel warrige en verwarrende hindernissen van materieelen aard, door jaren van harde tegenheden heen, bereikt tenslotte Huib het zoo begeerde doel. Hij mag schrijver zijn en zich vergeten in een gedroomde wereld, een vreemd ruimer leven leiden naast het bekrompen gewone.... En voelt zich toch niet gelukkig, want het schijnt hem soms of hij, dusdoende, verzuimt en vergeet te leven, of die zoo begeerde fictie maar een armoedig surrogaat is voor een stralende werkelijkheid, die ook hem in zijn jeugd beloofd was. En evenwel weet hij, dat de voorhanden wereldsche genietingen, de mondaine of demi-mondaine vermaken, hem zoo goed als niets zeggen, terwijl hij eerlijk poogde zijn eigen leven een goede kans te geven in een zooveel mogelijk passioneele romantische liefde voor een verdrukt getrouwd vrouwtje, dat dan vervolgens door een justum matrimonium aan hem verbonden wordt. En ook dan.... blijkt het toch dàt niet. Wat de groote kunstenaars tot radeloosheid benauwen kon, wat Ibsen in niet minder dan drie drama's telkens anders trachtte te tormuleeren, blijft ook dezen jongen man kwellen als een bitter gewetensverwijt: dat zijn leven eigenlijk ongeleefd, onuitgeleefd, voorbijgaat. Zijn liefde blijkt geen erg groote of hevige liefde, zijn vrouw allicht geen wederhelft, zijn dagelijksch bestaan een eng afgepast kantoor- en zakenleven. Hoeveel vermogens, die toch in hem sluimerden, bleven ongebruikt, hoeveel van 's levens mogelijkheden liet hij te loor gaan, door de omstandigheden, maar ook door dien drang naar dat schrijversschap, waarvan hij de innige waarde nu wel eens betwijfelt....

Zoo heeft ook aan Huib Hoogland het leven niet het geluk gebracht, dat, als het St. Elmsvuur om de bergtoppen, zoo verlokkend gloort in de verten.... die nooit naderbij komen. En zoo is levensweemoed de grondtoon van dit, Robbers' jongste, boek. Het lijkt niet bepaald op duidelijke beelding aangelegd, weinige der figuren staan er uitgewerkt en van dezen is dat slovige, zwakke moedervrouwtje ons het klaarste, terwijl Huibs echtvriendin maar niet duidelijk wil worden. Verder is er in het boek waarschijnlijk een teveel aan gesprek en geredeneer, ook omdat de schrijver ons zoo gaarne tenminste een hoek van het geestesleven in die zoo rijke en gedruischvolle jaren om '80 wil teekenen, den worden-

[pagina 237]
[p. 237]

den Nieuwe Gidstijd. Ik denk eigenlijk niet, dat hij daar in geslaagd is, het doet alles wel te klein en mager aan, maar het voor 't eerst als historisch tijdperk beschrijven van die glorierijke Renaissance geeft een warmen schijn aan het verhaal, die.... misschien wel meer als persoonlijken voorkeur onderkent dient te worden, doch bekende dingen toch inderdaad in een verrassend licht stelt. Robbers lijkt in dit werk wel zeer zich zelf, vrij van de onnatuur en geforceerdheid, die hem vroeger wel eigen waren, bijna overal eenvoudig en direct. Zijn groote momenten gelukken niet altijd, de spanning is dan niet groot genoeg en de woorden willen soms niet mee, doch in de sobere duidelijke milieu-teekening van het Hollandsche leven, in de zeer geleidelijke ontwikkeling van het verhaal op den zachten ondertoon van 's levens raadselige ontoereikendheid, is hier iets bereikt, dat meetelt in de goede hedendaagsche romankunst, die er meer een van het hoofd dan van de zinnen is en allereerst vraagt naar een diepere gedachte van het leven.

F.C.

R. van Genderen Stort, De Grijsaard en de Jongeling, Em. Querido, A'dam, 1919.

Het lijkt precies op een verhaaltje in een ouderwetschen bundel zeer zwakke romantiek. Hoe komt, wil men vragen, een nog jong auteur aan een zoo geantiqueerde ziel! Of is dit soort romantiek toch wel van alle tijden? Een vage, tranenrijke weemoed om 't leven, opgezweept, uitgeknepen, toegespitst tot een woordenval van grondeloozen jammer en wereldgroote tragiek. De opstelling is allerprimitiefst en doet ook denken aan de zwakkere broeders van het begin-19e eeuwsch Duitsch romantisme. Een oud man, met wit haar, woont in een spookhuis, god weet waarom. Hij roept een wildvreemden jongeling binnen, onder voorwendsel hem onder dak te brengen bij gelegenheid van een zomerbui, maar eigenlijk om zijn levensgeschiedenis te vertellen. Dewelke luidt als volgt: de spookbewoner was eens hartstochtelijk verliefd op een jong meisje, dat hem evenzeer liefhad. Doch de jongeling was humeurig en onbeheerscht, kwelde het lieve kind met zijn nerveuze jaloerschheid, waarvoor ook wel reden bleek. Eindelijk hield zij het echter bij dezen min vol verwijten en klachten, berouwbetoon en tranen, verdenkingen en aanbiddingen, verguizing en vereering niet meer uit en.... verdween van voor zijn aangezicht. En daarna woonde ‘hij’ in het ‘spookhuis,’ god weet waarom. Ook waarschijnlijk wat dit alles nu beduiden moet. Maar ik vind hier niets dan al malle sentimentaliteit, uiting van een nog maar halfuitgegroeid zieleleven. En dat is dan eigenlijk nog zacht gezegd.

F.C.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Een mannenleven. Deel 1. Sint-Elmsvuur

  • over De grijsaard en de jongeling


auteurs

  • Frans Coenen