Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift. Deel 1: liederen (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift. Deel 1: liederen
Afbeelding van Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift. Deel 1: liederenToon afbeelding van titelpagina van Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift. Deel 1: liederen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.03 MB)

XML (1.14 MB)

tekstbestand






Editeur

K.H. Heeroma



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes
gebed(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift. Deel 1: liederen

(1966)–Anoniem Gruuthuse-handschrift–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 215]
[p. 215]

Klacht om Egidius

‘Egidius, waer bestu bleven?’ Ja, waar is nu de Egidius gebleven die ons sinds onze schooljaren, sinds onze eerste ontmoeting met de middelnederlandse dichtkunst zo vertrouwd was? Juist omdat het geen achtergrond en geen bekende dichter had, omdat het vastzat aan geen enkele stengel, zweefde zijn lied zo licht en vrij als een bloemblad op de wind van onze verbeelding. Het mochten dan woorden zijn die zich hadden losgezongen van hun oorspronkelijke spreeksituatie, betekenis hadden zij toch wel gehouden - of gekrégen. Wij begrepen het klaaglied om de verloren vriend Egidius volkomen. Hij was onze eigen verloren vriend naar wie wij verlangden. Het was zo goed tussen ons geweest, een ideale gemeenschap van jij en ik. ‘Dát was gheselscap goet ende fijn! / Het sceen teen moeste ghestorven sijn’. Als je zó met elkaar verbonden bent geweest, moest je eigenlijk samen sterven. Maar jíj, Egidius, bent nu daarboven in de lichte hemel en ík moet zonder jou verderleven op deze donkere aarde. Nu jij er niet meer bent, is de wereld mij vreemd en leeg geworden en het leven een voortdurende pijn. Hou een plekje voor mij open naast jou in de hemel, zodat wij straks weer kunnen samenzijn. Ik moet mijn liedje hier nog zingen, dat is mij als dichter nu eenmaal opgelegd. Maar eens zal ook ik sterven. Waar ben je nou toch, Egidius? Waarom heb je de vriendschap van de dood verkozen boven de mijne?

Zo ongeveer leefde Egidius, met ons, in ons. We wisten verder niets van hem af en dat hoefde ook niet. We wisten immers alles wat we weten moesten: de woorden van zijn lied. En nu is dat allemaal veranderd. We weten wél wat van hem. Hij is een historische persoonlijkheid voor ons geworden, iemand met een sterfjaar en een sterfhuis. Hij woonde een eindje buiten Brugge, aan de zuidkant. Hij stierf in october 1386, of een jaar vroeger of later. Hij had een een meisje, Mergriete, en hij had een vriend, Jan Moritoen, de dichter die dat meisje ook op hoofse wijze liefhad. Zijn we de Egidius van onze verbeelding nu niet kwijtgeraakt? En zijn we ook zijn lied nu niet kwijtgeraakt, dat vrij zwevende, vrij zichzelf voortzingende lied? Het heeft een historische achtergrond gekregen, het heeft een dichter gekregen, het heeft een bepaalde plaats in het oeuvre van die dichter, het zit vast aan een stengel, het zit vast aan de oorspronkelijke spreeksituatie van de woorden. Is dat allemaal eigenlijk niet verbazend jammer? Een historisch en filologisch onderzoek van het Gruuthuse-handschrift is best, als ‘geleerde lui’ daar behoefte aan hebben. Maar het Egidius-lied ís niet van de ‘geleerde lui’, het is van ons allemaal samen. Het staat niet meer in dat Gruuthuse-handschrift, dat bewaard wordt in het kasteel

[pagina 216]
[p. 216]

Ten Berghe in Koolkerke bij Brugge, het is er voor ons uitgeplukt door de bloemlezers en bloeit nu verder in ons hart. Geef ons ons eigen lied terug, geef ons onze eigen Egidius terug! ‘Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di’.

Ik wil het best teruggeven, ik wil Egidius en zijn lied best weer op de wind laten zweven. Maar eerst moet ik het helemaal gelezen hebben, helemaal begrepen hebben, zoals het door zijn dichter, Jan Moritoen, geschreven is. Ik ben immers bezig Jan Moritoen te herkennen en hij heeft er recht op dat ik zijn lied lees, goed lees. Dat heb ik in het voorafgaande nog niet gedaan. Het lied over Egidius is zó belangrijk, dat het een afzonderlijke beschouwing verdient, naast het liedboek waarin het is overgeleverd. Dít is, nogmaals, de spreeksituatie van de dichter: Egidius is dood. Hij heeft op zijn sterfbed de dichter gevraagd om ‘in rechter duecht’ zijn liefdevolle, hoofse aandacht aan Mergriete te blijven schenken. Zij hadden het met hun drieën, Egidius, Mergriete en Jan, zo goed gehad in dat laatste anderhalve jaar. Er was wel eens een conflict geweest, een tijdelijke verwijdering, maar dat was al weer bijna een jaar geleden. Buiten haar minnaar, die nu afscheid moest nemen van de wereld, kende niemand de hartsbehoeften van Mergriete zo goed als haar hoofse vriend, de dichter. Jan heeft het graag beloofd. Het heeft hem het afscheid van zijn vriend lichter gemaakt, dat hij nu als het ware door een laatste wilsbeschikking gehouden was Mergriete verder lief te hebben in Egidius' naam. Maar Mergriete was er niet bij toen Jan aan het laatste ziekbed van Egidius zat. Zij heeft op haar eigen wijze afscheid van haar minnaar moeten nemen, en niet kunnen nemen. Zij kon hem niet loslaten, zij wou hem achterna, zij wou met hem naar de hemel toe. En toen Jan na de begrafenis bij haar kwam en meer dan ooit bekoord werd door haar engelachtige schoonheid, bleef haar mond gesloten. Zij wist geen weg met die toch wel goede, aandoenlijk trouwe vriend. Zij wist geen weg met zichzelf. En Jan ging naar huis, treurig, want hij wist het ook niet meer. ‘Ich deid heur ghern lief, wistich hoe’, dacht en schreef hij voor zichzelf. Hij probeerde haar telkens maar weer aan te spreken, maar ze keek langs hem heen. Hij probeerde het met een liedje en nog eens met een ander liedje. Hij was immers dichter. Maar zij, die vroeger zijn liedjes toch wel graag mocht horen, reageerde op geen enkele manier. Twijfelde zij aan zijn goede bedoelingen? Hij lag er 's nachts van wakker en besloot tenslotte het haar allemaal maar eens uitvoerig te vertellen in een allegorisch droomgedicht, zoals hij het na dat conflict van het vorige jaar ook had gedaan. Hij begon zijn gedicht zo krachtdadig mogelijk met een gebed aan de heilige Maria en schreef in een slot-acrostichon zijn eigen volle naam, Jan Moritoen. Maar ook daarop reageerde ze niet. Daar zat hij nu met zijn goede bedoelingen, en zijn hopeloze liefde, en zijn opdracht. En hij dacht aan Egidius, die uit de hemel op hem neerkeek. Die had het daar maar goed. Die was de dood ingegaan en had hem,

[pagina 217]
[p. 217]

Jan, het leven ‘gelaten’. Wat moest hij met dat leven beginnen? ‘Waer tzo es mir dat leven goet?’ had hij al eens eerder voor zich heen geneuried. En toen schreef hij in een plotselinge opwelling het lied dat de eeuwen zou doorzingen:

 
Egidius, waer bestu bleven?
 
Mi lanct na di, gheselle mijn.
 
Du coors die doot, du liets mi tleven.
 
Dat was gheselscap goet ende fijn,
 
Het sceen teen moeste ghestorven sijn.
 
 
 
Nu bestu in den troon verheven
 
Claerre dan der zonnen scijn.
 
Alle vruecht es di ghegheven.
 
 
 
Egidius, waer bestu bleven?
 
Mi lanct na di, gheselle mijn.
 
Du coors de doot, du liets mi tleven.
 
 
 
Nu bidt vor mi, ic moet noch sneven
 
Ende in de weerelt liden pijn:
 
Verware mijn stede di beneven!
 
Ic moet noch zinghen een liedekijn,
 
Nochtan moet emmer ghestorven sijn.
 
 
 
Egidius, waer bestu bleven?
 
Mi lanct ha di, gheselle mijn.
 
Du coors de doot, du liets mi tleven.

‘Waar ben je nu toch, Egidius, waarom help je me niet meer? Ik wou zo graag dat je nog bij me was, jij, mijn trouwe makker! Jij hebt de roepstem van de dood gevolgd en mij in het leven - met je opdracht - laten zitten. Van wat zo'n ideale gemeenschap - van drie - was, bleek de ene - jij - te moeten sterven. Jíj mag nu daarboven in de hemel zijn, lichter dan zonnelicht. Jíj mag alle vreugden genieten. Bid nu voor mij - ondersteun mij vanuit de hemel -: ík zit nog met al mijn moeilijkheden en mijn liefdesverdriet op de aarde; zorg ervoor dat ik mijn plaatsje naast jou - bij haar - mag behouden; ík heb hier nog mijn liedjes te zingen - waar zij niet naar wil luisteren; toch komt ook voor haar en mij eenmaal zéker de dood en dan zijn we weer met ons drieën samen’.

Dit is het wat het lied, gelezen in de context van het Gruuthuse-handschrift, m.i. moet betekenen, hééft betekend toen de dichter het neerschreef. ‘Verware mijn stede di beneven’ is een kernregel. Het gaat er maar om waar we ons die ‘stede’ moeten denken, in de hemel of op de aarde. Een half jaar na het

[pagina 218]
[p. 218]

schrijven van het Egidius-lied heeft de dichter zijn Mergriete teruggekregen. Haar oog heeft hem weer willen zien, haar mond is weer voor hem opengegaan. Het drievoudig verbond is dan hersteld en de dichter schrijft zijn lied op het thema M, E, Y, de drie letters van de naam van de meimaand. M en Y zijn tezamen gepaard op de aarde, maar de hemelse E staat beschermend tussen hen in:

 
Tuschen der .M. der .Y. so steit
 
Een edel .E. van zoeter aert.
 
Die .E. bediet ons eewicheit,
 
Te samen minnentlijch ghepaert.
 
Niet bet maghic zijn verwaert.

Wat de dichter hoopte, is in vervulling gegaan: Y staat weer op zijn plaats náást E en wordt door E verbonden met M. Zijn plaats is goed ‘verwaert’, het kan niet beter. Een ‘stede’ is voor deze dichter iets aards, zeker een ‘stede’ aan de zijde van iemand anders. Als hij zich voorstellingen maakt op het niveau van de hemelse zaligheid spreekt, hij alleen over ‘zien’, ‘weder zien’. Zo bv. in het 13de gedicht, dat in dezelfde tijd geschreven is als het Egidius-lied:

 
God gheve dat noch moete ghescien
 
Dat wi elc andren moeten zien
 
Int rike daer God de zaliche croont,
 
Daer alle duechden zijn gheloont,
 
Mids gaders der fonteinen claer.

De dichter hoopte dus ongerwijfeld op een weerzien, maar spreekt niet van een eigen bijzondere plaats aan de zijde van Egidius. Het gaat in het 13de gedicht ook uitsluitend over het drievoudige verbond van M, E en Y, hier beneden en daar boven.

De klacht om Egidius - eigenlijk meer een klacht tót Egidius - is inderdaad een lied van jij en ik, jij in de dood, ik in het leven, jij in de hemel, ik op de aarde. De tweede strofe gaat over jij-in-de-hemel, de vierde over ik-op-de-aarde. ‘Sneven’, ‘in de weerelt liden pijn’, ‘mijn stede di beneven’ en ‘zinghen een liedekijn’ zijn elementen van een en dezelfde samenhangende voorstelling, de voorstelling van ik-op-de-aarde. De verbinding tussen jij-in-de-hemel en ik-op-de-aarde wordt alleen gelegd door de woorden ‘Nu bidt vor mi’. De verhoudingen op aarde kunnen immers van de hemel uit beïnvloed worden. Dat is de achtergrond van het verzoek dat de dichter aan zijn gestorven vriend doet.

Filologisch lezen is het begrijpen van de woorden in hun context, de poëtische context van het gedicht zelf, de taalkundige context van het linguale

[pagina 219]
[p. 219]

geheel waarin de dichter zich uitdrukt, de persoonlijke context van de levenssituatie vanwaaruit de dichter spreekt. De interpretatie van het Egidius-lied die ik hier gegeven heb, doet m.i. zowel recht aan de poëtische logica als aan het middelnederlands taaleigen en de situatie waarin de dichter bij het dichten verkeerde. Wordt de ‘zang’ van het lied er nu inderdaad minder wonderbaarlijk door wanneer we de ‘losgezongen’ woorden weer vastmaken aan hun betekenissen? Ik geloof het niet. Voor het ‘zingen’ van een lied als dit doen de betekenissen van de woorden er niet zoveel toe. Het zijn allemaal maar hele gewone woorden met hele gewone betekenissen die er in de klacht tot Egidius gebruikt worden. Het enige wat bij het herstel van de oorspronkelijke ‘mededelingsinhoud’ misschien verloren is gegaan, is de vage geheimzinnigheid van het lied, de beschikbaarheid ervan voor ieders persoonlijke toeëigening. Dat is, ik wil het niet ontkennen, een poëtische waarde, maar niet een van de hoogste orde. De ‘zang’ is veel belangrijker en die is noch door moderne reïnterpretatie noch door herstel van de oorspronkelijke betekenis te veranderen. Jan Moritoen heeft eenvoudig op een diep rampzalig ogenblik van zijn bestaan een groot en blijvend lied gezongen, het lied van zijn leven. Daar was voor hem niet veel ‘kunst’ aan, want hij heeft het eigenlijk zo maar cadeau gekregen, mèt de naam van zijn vriend Egidius. Maar om zo'n groot cadeau te kunnen krijgen moet men een groot dichter zijn.

En nu mag wat mij betreft iedereen - behalve natuurlijk de ‘geleerde lui’! - wel weer vergeten dat Jan Moritoen het Egidius-lied gedicht heeft en dat het minstens evenveel betrekking heeft op Mergriete als op Egidius. De ‘zang’ is bij dit lied immers het belangrijkste. Laat het dan maar weer zingen zoals het uit zichzelf zingen wil! Laat het maar weer zweven op de wind van bloemlezing tot bloemlezing en van oor tot oor! Laat iedereen het zich maar weer op zijn eigen wijze toeëigenen! Bij dergelijke werkelijk grote liederen doen de dichters en hun bedoelingen er niet zoveel aan toe of af, de filologen en hun onderzoekingen nog minder. ‘Nog zweven liedren op de wind / En gaan van mond tot mond / Van ouder op kind. / Maar 't speeltuig ligt in 't stof geworpen’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Het Gruuthuse handschrift


auteurs

  • K.H. Heeroma

  • C.W.H. Lindenburg

  • over Jan Moritoen

  • over Jan van Hulst


plaatsen

  • over Brugge


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Egidius waer bestu bleven?

  • over Egidius waer bestu bleven?


auteurs

  • Anoniem Egidius waer bestu bleven?

  • over Anoniem Egidius waer bestu bleven?