Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 2 (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 2
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.30 MB)

Scans (38.03 MB)

ebook (10.29 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 2

(1903)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

[Vervolg Keur]

Kunstmenschen door Ed. Thorn Prikker. (Ed. Verburgh). Twee deelen. - Amsterdam, Cohen Zonen.

Gelukkig, dat het woord artiest genoeg burgerrecht bij ons heeft verkregen, om niet door een Hollandsch synoniem nader te moeten verklaard, want werd hiervoor door een, die 't met de juiste overzetting zoo nauw niet nam, het woord kunstmensch gekozen en daarna Thorn Prikker's boek gelezen, - o! wat al scheeve voorstellingen en conclusies zouden er ontstaan na kennismaking met de povere schildersbent, die deze auteur aan ons voorstelt, met dit ploeterend, terre à terre troepje geschaard om de weinig belangrijke figuur van Willem Beijers, wien het niet aan goeden, hoewel zwakken wil, doch stellig aan talent ontbreekt. Toch is de heer Thorn Prikker, naar mijn meening, in het uitbeelden van deze persoonlijkheid, - al moge ze den lezer niet interessant genoeg voorkomen om als hoofddrager der ideeën van den schrijver het gansche boek te steunen, - toch is hij in Willem Beijers zijn doel het dichtst genaderd, doordat wij voelen, hoe hij in dezen persoon heeft willen geven, en ook gegeven heeft een zoekend, aarzelend wezen, te arm aan moreele kracht en gezonden werklust om zich te verheffen boven den armzaligen bohémiensgroep, van welken hij zich de meerdere voelt. Goed getypeerd is ook Willie, Beijers' vroeger model, dat na hem een tijdlang te hebben geboeid, de trucs, die ze aanwendde om hem te winnen allengs aflegt en terugzinkt tot haar niveau van kleine burgerlijkheid.

Had de schrijver wat meer actie in zijn werk weten te brengen, de ellenlange, niet altijd verkwikkelijke overpeinzingen en vertoogen in een stijl, die sterk aan bombastisch woordgeklank doet denken, bekort of vermeden, de verschillende ‘kunstmenschen’ scherper afgelijnd en ieder afzonderlijk meer kenschetsend geteekend, en onder die velen althans één doen leven, die een hoogere opvatting had van het l'art pour l'art, - zoo zou hij zeker zijn werk verheven hebben tot een sfeer van edeler, meer reëele kunst dan die, waarin hij ons thans heeft binnengevoerd.

Gerechtigheid, een roman door J.B. Meerkerk. - Sneek, J.F. van Druten.

Een korte titel kan van te diepe, te veel-omvattende beteekenis zijn voor een boek van twee deelen, dat weinig of niets te zeggen heeft, zooals blijkt uit het werk van den heer Meerkerk, dat deze onder het etiket Gerechtigheid de wereld inzendt. Veel verder dan het opschrift gaat hier de gerechtigheid niet, want of de aarts-orthodoxe, hoogst onsympathieke dominee Taelman, - jong, maar met ideeën uit den tijd van steek en kuitenbroek, - al eenige malen dat machtige woord uitgalmt, doet weinig tot den inhoud, die niets anders is dan een verwarrende opeenhooping van slechts ten deele uitgewerkte figuren, die belast met onlogische gedachten, gevoelens en theorieën in 't werkelijk leven al heel spoedig tot de treurige ervaring zouden komen, dat de realiteit niet veel overlaat van de marionetten-touwtjes, die de auteur in zijn boek 359 bladzijden lang in beweging weet te houden, doch met zoo weinig techniek, dat de inspanning en de vermoeienis, die het tot stand brengen van deze papieren schepping kosten, duidelijk merkbaar zijn. Te verwonderen is het dan ook niet, dat taal en stijl moeten lijden onder al die buitensporige geestes-exercities, waarvan die op pag. 160 van het tweede deel, - (er wordt daar naar aanleiding van een droef-gestemde, jonge vrouw gesproken van het denken van een doode!) - zeker wel een niet te overtreffen tour de force genoemd mag worden.

Hugo, door Gus van de Meer. - Amsterdam, Cohen Zonen.

Het zou een onwaarheid zijn te willen beweren, dat deze auteur zich te haastig van zijn werk heeft afgemaakt, maar het niet onbelangrijk quantum vellen druks bevat in al zijn omvang helaas! niet één sprankje van het heilig vuur, dat gloeit in een ziel, die zich uiten moet, en die niet rust, vóór zij gegeven heeft het beste en hoogste, wat zij geven kan.

Maar wanneer de innigheid van sentiment, die soms uitslaat tot een fellen brand en teer kan wezen als een zachte koestering, geheel ontbreekt, wanneer de schrijver de slaaf is van zijn onderwerp, dat van begin tot einde met hem spot, en hem op elke bladzijde lachend verwijt: ‘Je brengt me tòch niet, waar je me hebben wilt!’ dan rijst onwillekeurig de vraag, of van dezen auteur, die door het uitgeven van zijn werk zich in een gevaarlijk strijdperk waagt, niet geëischt mag worden zich een volgend maal beter toegerust tot den kamp te willen voorbereiden.

I.H.

Schijn, door Fenna de Meyier. - Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon.

Goddank! eindelijk dan toch weêr eens een Indische roman, die boven de middelmaat is en dien men kan lezen zonder zich te ergeren. Wat meer zegt: Fenna de Meyier heeft ontegenzeggelijk talent en

[pagina 64]
[p. 64]

werkt ernstig. Haar boek - haar eerste? - behoort tot de litteratuur.

Het gegeven is heel eenvoudig. Marc Duprez, een idealist, raakt verliefd op Fientje Maks, een beeldschoon meisje, maar eene ijdeltuit en egoïste, wier liefste wenschen zich richten op stoffelijke welvaart en ijdelheidsbevrediging. En in zijne verblinding ziet hij niet, hoe zielsveel Hanna Smits, een meisje met een liefdevol gemoed en reinvrouwelijke offerzucht, van hem houdt. Het viooltje versmaad voor de zonnebloem. De echtheid, het echt vrouwelijke vertreden om den schijn, den schoonen glans van het vrouwtjesdier na te jagen. In zijn huwelijk met Fientje tracht Marc haar tot zich op te heffen. Tevergeefs, want hare fouten zijn niet, zooals hij aanvankelijk meent, het gevolg van hare gebrekkige opvoeding; ze liggen dieper, spruiten voort uit hare innerlijke geaardheid. Ten slotte voelt hij zich diep ongelukkig. In dien droeven levenstijd komt Hanna, die dat treurig verloop heeft voorzien en uit Holland naar Indië is overgekomen om hem troost te brengen - ‘Ik wist alleen dat ik bij je moest zijn, je helpen, je troosten.... en ik ben gekomen’ -, zijne levens-donkerte even verlichten door het blijk van hare offerende, onvergankelijke liefde, ‘n'osant rien demander et n'ayant rien reçu’. Aan het slot paraphraseert de schrijfster het motief van den boektitel als volgt: ‘Dien nacht uit den slaap gehouden door duizenden gedachten, kwam telkens deze terug: Hoe wreed het is dat jonge oogen de schoonheid van de ziel voorbijzien voor die van 't lichaam’.

Aan de karakterbeschrijving, vooral die van Marc en Fientje, is veel en nauwgezette arbeid besteed. De langzame ontnuchtering van Marc is goed weêrgegeven.

Het taalgevoel der schrijfster is goed ontwikkeld en staat hoog boven dat van de meeste Indische schrijvers en schrijfsters. Haar uitdrukkingsvermogen is er echter nog niet aan geëvenredigd. Zoowel in de teekening van sommige gemoedsgewaarwordingen als in de woordenkeuze is de invloed van Louis Couperus en van Henri Borel niet te miskennen. Woorden als ‘passie’, ‘illusie’, ‘extase’, ‘visie’, ‘charme’, ‘exquis’, ‘exquisiteit’, ‘sereen’ enz. komen zich vaak onnoodig aanmelden. En met het woordje ‘intens’ en afleidingen daarvan wordt gegoocheld.

In de beschrijving van de Indische natuur schieten hare krachten tekort. Hier en daar waagt zij eene poging, doch, alras hare onmacht inziende, laat ze die halverwege varen.

Fenna de Meyier wake tegen de zucht om juiste geijkte uitdrukkingen noodeloos te vervangen door nieuwe, die of onjuist of minder veelzeggend zijn. ‘Het was of haar beeld in zijn ziel gestempeld was in dat korte oogenblik’. Men behoeft waarlijk niet veel taalgevoel te hebben om in te zien, dat het gebruikelijke ‘gegrift’ in dien zin meer zoû voldoen. En ‘langwijlig’ voor ‘vervelend’ is waarachtig geen taalverrijking; laten wij onze taal in 's hemelsnaam niet germaniseeren.

Dan die groteske eerste bladzijden, waarin de meest hoogdravende bewoordingen worden gebezigd voor de doodgewoonste dingen! Zulke proportionneele vergissingen doen meesmuilen. Overigens niets dan lof. Stellig en zonder voorbehoud behoort Fenna de Meyier tot de upper ten, ja, tot de opperste vijf van de hedendaagsche Indische romanschrijvers en -schrijfsters.

De Zoekers, door F.M. Jaeger. - Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon.

‘Ik zeg u, wij menschen vinden niet, vinden nooit - - Werd niet elke poging om door de nevelen heen te zien, verijdeld, - soms streng gestraft?’ O ja!, is daarop het bevestigend antwoord van den schrijver, die blijkbaar een' dam heeft willen opwerpen tegen de buitensporigheden van spiritisten en theosophisten, en met eene niet te miskennen handigheid een' roman heeft geborduurd op de stramien van die bestrijdbare stelling. Dit boek is tweeslachtig; de kern is een wereldje van gedachten en het omhulsel is een kleedje van gevoelens. Nu is de groote fout in de compositie, dat de gevoelens ondergeschikt zijn gemaakt aan de gedachten. De romantiek in dit boek richt zich duidelijk naar de dialectiek. De strekking dringt zich oppermachtig aan den lezer op. En al heel gauw stelt deze meer belang in de ontwikkeling van des schrijvers ideeën dan in het lot van de optredende personen. Het verstandswerk drijft boven. Als roman is De Zoekers dus een mislukt werk.

Wie echter wijze woorden wil hooren omtrent spiritisme en theosophie, kan het boek met vrucht lezen. Den romanvorm kan hij dan nemen voor wat die hier eigenlijk is: vulsel. De heer Jaeger heeft een' beschaafden stijl en een' helderen betoogtrant. En al moge men het niet in allen deele eens zijn met de conclusiën, waartoe de schrijver komt -te dien opzichte doet hij de dialectiek door de romantiek te hulpe snellen -, stellig geeft het boek veel stof tot nadenken. De overtuiging van den heer Jaeger, men merkt het dadelijk, haalt alle slagen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De stem die verklonk...

  • over Gabriëlle


auteurs

  • Felix Louis Ortt

  • Otto Knaap

  • Fritz Smit Kleine

  • A. Smit Kleine-Fastré

  • over Leo Tolstoj

  • over Maurits Smit

  • over Rudolf Feenstra

  • over Anna van Gogh-Kaulbach

  • over Wilhelm Martin

  • over Th.J.J. Neuhuys

  • over Eduard Thorn Prikker

  • over Jacob Bartus Meerkerk

  • over Gus van de Meer

  • over Fenna de Meyier