Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 11 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 11
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.22 MB)

Scans (116.79 MB)

ebook (9.80 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 11

(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Tooneel

I. De Gepensionneerden. Blijspel in vier bedrijven, door Cornelie Noordwal.
II. De Violiers. Tragi-comedie in vier bedrijven, door Willem Schürmann.
III. Glück Auf. Een spel van de mijnen, door Herman Heyermans.
IV. Het Huis Hense en Zoon. Tooneelspel in drie afdeelingen, door Jacqueline Reyneke van Stuwe.

I. IK ga thans de aandacht vragen voor vier oorspronkelijk-Nederlandsche tooneelstukken die in de laatste twee maanden gespeeld zijn. Het eerste en het vierde zijn gevallen zooals men dat noemt, d.w.z. hebben maar een paar opvoeringen beleefd, maar het tweede en het derde zijn successtukken geworden en trekken zelfs thans nog volle zalen. De Violiers wordt deze week voor den vijftigsten keer gespeeld en verdient dat ten volle, omdat het 't zuiverste en belangrijkste is van het viertal.

[pagina 29]
[p. 29]

In mijn vorige tooneelkroniek (Dec. l.l.) heb ik als mijn voornemen aangekondigd de Gepensionneerden en de Violiers met elkaar te vergelijken. De reden hiervoor is niet alleen dat deze beide stukken juist zulke typische voorbeelden zijn van de realistisch-naturalistische kunstsoort, - dat zijn de beide andere tot op zekere hoogte eveneens -, maar ook dat men zulk een schitterende leering kan trekken uit het aanschouwen van de hoogte waartoe dit kunstgenre kan stijgen als iemand als de heer Schürmann het beoefent, en de diepte waartoe het kan vallen als een Mej. Noordwal haar krachten toont. Men leert dan eens opnieuw beseffen welk een belangrijke factor het temperament is dat de gekozen ‘tranche de vie’ beziet. Het spijt mij dat Mej. Noordwal door mijn oordeel over haar stuk waarschijnlijk geen betere opinie zal gaan koesteren van Den Gulden Winckel, waarin zij eens ‘in een hanig artikel werd afgekamd, zoo vreeselijk dat er geen draad wol aan haar overbleef’, zooals zij het zoo elegant uitdrukt in een interview, dat in het overleden weekblad voor tooneel en muziek Het Theater den 6den Dec. van het vorige jaar over haar verscheen; maar ik kan mij door hoffelijkheid niet laten weerhouden als mijn indruk te kennen te geven dat ik haar blijspel een alleronaangenaamst product vind, dat met echte kunst niets heeft uit te staan. Haar bedoeling is niet slecht geweest. Zij heeft den verkankerenden invloed willen peilen, welken de ledigheid, die des duivels oorkussen is zooals wij allen weten, uitoefent op een in den Haag veel voorkomende menschensoort die men ‘Gepensionneerden’ noemt. Van eenige objectieve verwerking van het door haar gekozen gegeven, voor zooverre men van een gegeven spreken kan in een dramatisch werk dat absoluut geen spoor van inhoud of handeling vertoont, is ongelukkig geen sprake. Wat zij ons voorzette was een kinematographische aaneenrijging van met veel kennis van zaken opgeteekende ruzietafereelen, die met photographische juistheid maar zonder eenig gevoel, zooals een machine het doet, vervaardigd werden.

Dat het spel van de leden der Tooneel-Vereeniging, die nu eenmaal aangewezen zijn voor het klein-malerische genre, in staat was een goedlachsch publiek aan het bulderen te brengen bij het wreedelijk tentoonstellen van een menschelijke ellende die eerder tot schreien dan tot vroolijkheid stemt, is, als men vooral denkt aan het talent van mevrouw de Boer-van Rijk, zeer begrijpelijk.

Mej. Noordwal staat niet boven het beschrevene maar eronder. Zij denkt dat zij genoeg doet als zij der menschen en der dingen uiterlijk naar waarheid teekent. Zeker, die ruziemakende buurtjes, die gepensionneerde oude-jongejuffrouw Jeanne, zij bestaan allemaal in de werkelijkheid. Maar zij blijven onbelangrijk omdat de schrijfster hen uitsluitend met het oog der werkelijkheid bekijkt. Die menschen hadden heel belangrijk kunnen worden als Mej. Noordwal zelf belangrijk ware. Dat is ze ongelukkig nu eenmaal niet, en dus werd haar ‘blijspel’ een droevig beeld der mislukking van de realistische dramatiek, als die door menschen van haar soort wordt beoefend. Verder in te gaan op een stuk dat geschreven werd door een vrouw met blijkbaar geheel onevenwichtig temperament lijkt mij onnoodig.

 

II. Ook Willem Schürmann geeft in zijn Violiers het werkelijkheidsleven van uiterlijk onbelangrijke en zeker onaantrekkelijke menschen. Maar hij staat boven het onderwerp, omdat zijn levenskijk hem geleid heeft tot levensbegrip, tot levensverzoening. Dit stuk toont een enormen vooruitgang vergeleken met ‘Veertig’ van denzelfden schrijver, waarvan ik in mijn bespreking in het nummer van dit tijdschrift dat juist twee jaar geleden verscheen (Febr. 1910), slechts weinig goeds kon zeggen. Men zou bijna niet gelooven dat de Violiers van de zelfde hand die Veertig schreef, afkomstig is. In de Violiers schildert de schrijver den gemoedsstrijd van een Ghetto-Jood, Mark Violier, ramsjer van beroep, (een ramsjer is een opkooper van failliete boedels), wiens dochter, die hij boven den stand van zijn omgeving liet opvoeden, verliefd wordt op een Christen, zijn vijand. Op haar onverzettelijk besluit dien man te huwen stuit zijn tegenstand af en geeft hij, gebroken in wat hem het levensideaal was, zijn toestemming. Deze Mark Violier is allerminst een slecht mensch, ook al heeft de levenskans hem aangewezen op een onsympathiek beroep en hem verhard in zijn strijd om het bestaan, een strijd die hem door knap koopmanschap tot groote geldelijke overwinningen voerde. Hij houdt van zijn oude moeder en bovenal van zijn dochter, wier fijnheid van uiterlijk, wier pianospel, wier uitsteken boven de grofheid dier Joodsche omgeving hem tot levensgeluk wordt. Als zij dan, juist ten gevolge van zijn streven haar boven haar omgeving te plaatsen, later op die omgeving neerziet, in haar jeugdigen overmoed, die tot boud oordeelen altijd gereed staat en die niet beseffen wil dat zij al haar weelde en beschaving aan die ramsjerscenten te danken heeft, dan is dat zeer droevig, en wordt de situatie tot een tragischen climax geleid als haar verontwaardiging over het gebruik door haar vader gemaakt van zijn financieele overmacht op zijn vijand, den Christen koopman van Es, hare liefde voor den tegenstander haars vaders als het ware voorbereidt. Het milieu dier ramsjersfamilie, dat met een talent zoo groot als dat van Heyermans geteekend is, heeft den schrijver ertoe verleid grappige tooneeltjes in zijn stuk te

[pagina 30]
[p. 30]

vlechten, die den naam van tragi-comedie kunnen verklaren. Waarschijnlijk ware het te verkiezen geweest indien hij den komischen kant onbelicht gelaten had. Evenwel heeft zijn werk er niet veel onder geleden. Ik koester van den heer Schürmann de meest hoopvolle verwachtingen voor de toekomst.

 

II. Het is mij een groote teleurstelling dat ik van Glück Auf van Heyermans alleen heftige schokken maar geen groot ontroeringsgenot heb meegenomen. Dit mijnwerkersstuk, waarvan reeds in 1908 fragmenten in het sociaal-democratisch tijdschrift ‘De Nieuwe Tijd’ verschenen, is even sterk tendentieus als Op Hoop van Zegen, maar mist de eenheid van handeling van dat kunstwerk. In het eerste bedrijf wordt onze belangstelling gevraagd voor de liefde die de gehuwde mijndirecteur Wied voor zijn typiste koestert, terwijl het ganschelijk onverklaard blijft waarom hij de genegenheid van zijn sympathieke vrouw, de dochter van den mijnmagnaat Baumgarten, niet beantwoorden kan. In laatstgenoemde, een wereldwijzen ouden aristocraat, vinden wij dat prachttype terug waarmede Heyermans juist in zijn laatste werken zoo vertrouwd bleek, een type vrij van elke strekking, geënt op de echte aristocratische psyche, vreemd van elke eenzijdige partij bitterheid. In die figuren toont Heyermans zich een aan alle slechte invloeden ontgroeid rijp kunstenaar. Dat Glück Auf maar één zoo'n figuur bevat wijst erop, dat het waarschijnlijk geschreven werd in een tijd aan het scheppen van de veel rijper en artistieker werken De Opgaande Zon en Vreemde Jacht voorafgegaan. Trouwens in elk opzicht is Glück Auf in vergelijking met die werken een teruggang.

Het viveur-type Matieu Baumgarten is een copie van den zoon in Schakels, maar lang niet zoo mooi uitgewerkt als zulks in dat schitterende spel van den huiselijken haard het geval is. Was Wied de hoofdpersoon van het eerste bedrijf, in het tweede, dat onder de mijnwerkers speelt, krijgen wij een nieuwen held, den ‘koempel’ Schulz. Dat een gaaf kunstwerk slechts twee hoofdpersonen kan verdragen, lijkt mij overbodig te betoogen. In het derde bedrijf vinden wij de voornaamste figuren uit de bezittende klasse zoowel als uit de mijnwerkersgroep bijeen in een schacht, waarin een ontploffing plaats heeft, en in de overige tafereelen van het stuk wordt ons in kleuren en geuren de ellende geschilderd van de ongelukkigen die in de schacht omkomen, en hun rampzalige betrekkingen boven. Hoe schokkend ook, hoe dichterlijk vaak, die schilderingen zijn meer schrijnend dan dramatisch-belangrijk, daar ze geen gave handeling tot een logisch slot vermogen te voeren. Ook is het moeilijk te onderkennen waar precies de menschelijke oorzaak voor zoo'n mijnramp gescheiden behoort te worden van het natuurlijk risico van het bedrijf. Dat een groot deel van het succes op rekening gesteld dient te worden van de bijna volmaakte wijze waarop de leden der Nederlandsche Tooneelvereeniging Glück Auf opvoeren valt m.i. niet tegen te spreken. Ik hoop en vertrouw dat Heyermans spoedig een schitterende revanche zal nemen.

 

IV. Kon ik mij in het December-nummer van Den Gulden Winckel van 1908 vrij gunstig uitlaten over De Zonde, een tooneelspel van Jacqueline Reyneke van Stuwe: van haar jongste werk Het Huis Hense en Zoon, opgevoerd door het gezelschap waarvan Louis Bouwmeester de alles overschaduwende zon is, kan ik slechts luttel goeds vermelden. Het doel van het stuk is: de ellendige gevolgen te schilderen die ontstaan als een man, alleen om zijn onbevlekten naam en de eer van zijn huis te redden, vijftien jaren lang de vrouw door hem op overspel betrapt, en het kind dat hij verkeerdelijk als het zijne beschouwde, bij zich houdt. Alleen aan het klassiek-beheerschte meesterspel van onzen grootsten tooneelspeler was het te danken dat de onwaarschijnlijkheid van het gegeven niet te hinderlijk werd. Het is nu eenmaal onmogelijk, en dat is een groot geluk, een Nederlandsch stuk te laten rusten op het niet volledig uitgewerkt motief van het overspel eener wettig gehuwde Hollandsche vrouw. In Frankrijk behoeven die dingen geen bijzondere toelichting, bij òns gelukkig nog wel. Tevens is het zeer onwaarschijnlijk dat deze hoogstaande man het gruwelijk samenzijn met deze vrouw, die hem zoo diep gegriefd heeft, vijftien jaar volhoudt, en is bovendien de psychologie dier vrouw zelve ons zeer duister. Zeker is het ondenkbaar dat zij, die door de te strenge behandeling van dien bijna onmenschelijk-hard schijnenden man recht heeft hem te haten, zichzelf en haar kind gedurende zoo'n langen tijd op deze wijze door hem laat trappen.

Mejuffrouw Reyneke van Stuwe is zeker een vrouw van warm gevoel en mooie bedoeling, maar zij moet er zich voor wachten tooneel te willen maken met grove effecten, zéker als de gewenschte scènes à faire gebaseerd zijn op een onvoldoende psychische analyse van overspel aan den kant der vrouw. Ook van háar hoop en verwacht ik een spoedige revanche.

Toch pleit het voor dit stuk dat het tot het verheven-prachtige spel van Louis Bouwmeester aanleiding kon zijn.

SIMON B. STOKVIS.

Amsterdam, Januari '12.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Simon B. Stokvis

  • over Cornélie Noordwal

  • over Willem Frederik Schürmann

  • over Jacqueline Reyneke van Stuwe

  • over Herman Heijermans