Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 11 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 11
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.22 MB)

Scans (116.79 MB)

ebook (9.80 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 11

(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende


illustratie

Boekenschouw

Godsdienst, wijsbegeerte

Gestalten en Gedachten, door Van der Wijck. Haarlem, (De Erven F. Bohn). 1911.

Het proza van Prof. van der Wijck heeft deze kenmerkende eigenschap: helderheid. Men behoeft nooit bij v.d. W. te vragen, wanneer hij historische, sociologische of litteraire onderwerpen behandelt: ‘Wat is nu eigenlijk des schrijvers bedoeling?’

Bovendien, ofschoon de wijsgeerige deugd der matiging betrachtend, is zijn taal niet behept met het strakke of kleurlooze dat dergelijke matiging veelal aankleeft en eerder den indruk geeft van

[pagina 76]
[p. 76]

slapheid dan van kracht. Hoe vèr ook blijvend van de krachtwoorden der slechte democratie heeft deze aristocraat zijn lezers aan zekere electrische vonking gewend, die zijn proza doorknettert.

Allereerst treffen wij in de Voorrede (het nare germanisme Voorwoord laat v.d. W. terecht links liggen) dit staaltje aan:

‘Wellicht zal men aan den toon bespeuren, dat de bladzijden over den Boerenoorlog (in het eerste opstel Noodlot en Vrijheid) niet gister zijn geschreven. Ik heb de uitdrukking van mijn onwil over de werkzaamheid van sommige ‘heroën’ op het wereldtooneel niet getemperd, ook al liggen de gebeurtenissen, op welke gedoeld wordt, thans wat meer achter ons.

‘Van het wapen der minachting wordt, naar mijn bescheiden meening, niet genoeg tot verbetering van menschelijke toestanden gebruik gemaakt’. - Dit is zoo duidelijk als het maar kan; zonder overmoedigheid wordt hier kloek gezegd: ‘Noem, asjeblieft, een schurk een schurk en durf hem minachting toonen. Al knielen vandaag en morgen tallooze zwakkelingen ‘voor macht en rijkdom welke met vloekwaardige middelen verworven zijn’ (het zijn v.d. Wijck's eigen woorden) sta zelf recht op je voeten en krom je niet.

Het imperialisme van Engeland's koloniale politiek, de houding van den Keizer van Duitschland tijdens den Boeren-oorlog, de voorspelling van Marx over de gruwelen van het kapitalisme, de Dreyfusz-zaak, de herinnering aan die gebeurtenissen leidt den schrijver tot een betoog over de gebondenheid en de vrijheid van den menschelijken wil, vertegenwoordigd door de antieke of Heidensche opvatting en de moderne of Christelijke: Noodlot of Vrijheid. Hoe die verschillende meeningen haar invloed doen gelden op het individu, de maatschappij en den Staat en welke stelsels van opvoeding het meeste kans hebben de wilskracht van den toekomstigen strijdgenoot in den levenskamp te versterken - daarover geeft Van der Wijck sprekende voorbeelden uit geschiedenis en letteren, welke juist door hunne tegenstellingen de helderheid van het begrip bevorderen en de levendigheid van het betoog onderhouden.

Want dit zij op den voorgrond gesteld van den vierde half honderd pagina's tellenden bundel: er is geen opstel in afgedrukt - zelfs niet een dergelijk als dat van den Midden-Europeeschen tijd! - of het is met de behaaglijke meêsleependheid van den smaakvollen essayist geschreven. Juist die schrijftrant, waardoor het onderwerp zelf nooit uit het oog verloren wordt, doch telkens schijnsel ontvangt van verschillende analoge stralen, maken de essays over Ruskin, Ellen Key, Giordano Bruno, Nietzsche en Allard Pierson tot een aantrekkelijke en verwarmende lectuur.

- Hij weet z'n zaak, zegt de lezer tot zichzelven. Hij heeft een overtuiging, die met talrijke andere strijdt, maar de wijze waarop hij haar voordraagt, is zoo kloek en tevens zoo beminlijk dat wij gaarne neerzitten aan de voeten des Meesters, die ons nooit zijn meesterschap, nooit zijn gezag, nooit de willekeur zijner bezonkenheid opdringt.

Talrijk zijn de plaatsen waarin deze essays blijk geven van een belezenheid, die rekening heeft gehouden met merkwaardige verschijnselen op 't gebied van letteren en kunst. En toch is hier niet uitsluitend een litterair criticus of een populair wijsgeer aan het woord, noch minder een ex cathedra leerarend professor of een orthodox boeman, maar een zeer smaakvol prozaïst wiens blik op het practische leven hem sociologische theorieën doet vaststellen in zoo afgeronden vorm, of conclusiën doet trekken op zulk een wijze, dat hij met glimlachende hoffelijkheid des tegenstanders stouten uitval pareert. Het is een genot dat enkel een gentilhomme de lettres den lezer verschaft, al blijft hij door zijn kloekheid van betoog ook buiten het heldendom van boudoir of salon. Een paar voorbeelden mogen hier volstaan. Ter inleiding van het eerste over Ellen Key en hare geluksleer verkort ik den toch reeds korten gedachtengang. Op den drang naar geluk laat zich geen ethica bouwen. Gelukswaarden zijn algemeen menschelijke waarden. Daartoe behoort de plicht, zegt v.d. Wijck; maar Ellen Key, die den plicht loochent bij het zoeken naar geluk, legt hem tevens op, nu zij stijgende ontwikkeling in de persoon als panacee voorschrijft.

En verder zegt v.d. W.: ‘Van het leven wil zij kunst maken, van geluk een vrucht van overleg en arbeid. Geslachtslust moet geadeld worden door geestelijke verstandhouding der minnenden; de fijnste smaak moet zelfs een armelijk maal kruiden en een dakkamertje in een schoonheidskleed hullen. Dat alles moet zoo goedkoop te erlangen zijn, dat het onder bereik van een ieder valt’. ‘Zij pleit voor de vrijheid van den individu om, mits de rechten van anderen ontzien worden, op eigen verantwoordelijkheid uit zichzelven datgene te maken waartoe “de heilige, de gloeiende hartstocht, die innerlijkste beweegkracht” aandrijft. Zij bespeurt niet, dat zij, door in deze formule, naast hartstocht en drang om zich uit te leven, verantwoordelijkheid en rechten van derden op te nemen, teugels laat werken, waardoor de eerstgenoemden getemd en van hun kracht beroofd worden’. -

En verder in een aphorisme van Carmen Sylva Pour la beauté, een kunstenaars-philosophie ontdekkend, die in hare toepassing de wilde teeltzucht van het menschdom nóg grooter afmetingen zou doen aannemen dan zij reeds heeft - ont-

[pagina 77]
[p. 77]

leedt v.d. W. de aesthetische geluksleer van Ellen Key, die bij de meeste harer aanhangers uitloopt op een bacchantische gevoelsleer, in de practijk ten eenenmale onbestaanbaar met het zeer gematigd en bezonnen socialisme van een Ellen Key. De opstellen over Giordano Bruno en Nietzsche zijn dragers van een moderantisme over Catholieke beginselen en tegelijk over ultra moderne speculatie. En het opstel over Allard Pierson is een litterair gedenkteeken voor den bij uitstek artistieken geleerde en klassieken stylist, die er in den veelzijdigen Allard Pierson school. Wanneer ik van een letterkundig monument spreek, heb ik daarmeê een kenschetsing van het levens- en studiebeeld pogen aan te duiden dat v.d. W. van zijn collega in de Kon. Academie van Kunsten en Wetenschappen heeft willen geven. Ik weet wel dat ook Naber (dien ik slechts noem) zulk een beeld heeft ontworpen, doch het onderscheid tusschen het eene en het andere litteraire kunststuk - want beide verdienen dien naam - zou ik willen aanduiden door de omschrijving dat Naber een schilderij en Van der Wijck een ets van Pierson's karakter tentoonstelde.

 

Telkenjare verlaten er tal van letterkundige leesboeken onze persen, saamgesteld door leeraren en hoogleeraren bij ons onderwijs. Misschien zijn er onder dat personeel enkelen die hun aandacht willen schenken aan Van der Wijck's Gestalten en Gedachten. Ter beschaving hunner leerlingen is die lectuur een even probaat middel als ter uitbreiding van hun normaal denkvermogen.

 

F. SMIT KLEINE.

Godsdienstig leven in Nederland, door Dr. C.E. Hooykaas. (Haarlem, J.W. Boissevain & Co. 1912).

Dit royaal uitgegeven boek, dat feitelijk van buiten meer doet verwachten dan het van binnen geeft, bevat een reeks overdrukken van artikelen over religieuse tijd-verschijnselen door den auteur geregeld in ‘Het Algem. Handelsblad’ gepubliceerd. Een ook maar eenigszins stelselmatige beschrijving van het godsdienstig en kerkelijk leven in ons land zou men hier tevergeefs zoeken; de schrijver zelf waarschuwt ons vooruit. Dit boek echter nemend voor niet meer dan het wil zijn, zal de lezer hier heel wat vinden dat zijn belangstelling een oogenblik weet gaande te houden. Dr. H. verdeelt zijn opstellen in verschillende rubrieken. Na een opstelletje over Het Jaar van den Leekendichter krijgen wij er eenige onder 't hoofd ‘Partijverhoudingen’; daarna volgen er over ‘den strijd om de Hervormde Kerk’, ‘Uit de practijk van den Godsdienst’, over ‘den Bijbel in onze dagen’ etc.

Slechts één artikel lokt mij uit tot een paar opmerkingen. In ‘Klanken des Heiligdoms’ vestigt de schrijver, naar aanleiding van de jongste, moderne, bijbelvertalingen, de aandacht op het eigenaardig verschijnsel dat de Christelijke gemeente zóózeer gehecht blijkt aan de oude klanken der Statenvertaling, dat zij van een nieuwe vertaling eigenlijk niet weten wil, al moge die den tekst ook nog zooveel juister en begrijpelijker weergeven. Dat hier een afkeurenswaardige, schoon tot op zekere hoogte verstaanbare, niettemin domme vasthoudendheid een groote rol speelt ben ik met Dr. H. volkomen eens. Evenwel haalt hij zelf een paar voorbeelden aan, die mij doen vreezen dat hij in een ander uiterste vervalt 'twelk ik haast even erg vind. Dr. H. prijst de vertalingen van Oort c.s. o.a. wijl zij het stijve Hollandsch der Statenvertalers vervangen hebben door de taal van dezen tijd, en acht het bv. een groote verbetering dat in de geschiedenis van Kaïn en Abel de zinsnede: ‘toen ontstak Kaïn zeer en zijn aangezicht verviel’ geworden is: ‘toen werd Kaïn gramstorig en liet het hoofd hangen’.

Met een weinig hoop dat men althans mij niet verdenken zal van een onberedeneerde vooringenomenheid met de ‘tale Kanaans’ alléén omdat ze zoo ‘dierbaar’ is, wil ik het hier toch even als mijn bescheiden meening uitspreken dat ik, waar de keuze gaat tusschen de beide boven geciteerde vertalingen, uit aesthetisch oogpunt aan de Statenvertaling hier verre de voorkeur blijf geven. ‘Hij liet het hoofd hangen’ dat is, wel zeker, dat is ‘de taal van onzen tijd’; het hoofd laat immers hangen uw bestraft zoontje Piet zoo goed als Mietje de keukenmeid die een suikerpot breekt? Als Prof. Oort dus schrijft van ‘het hoofd laten hangen’ dan knikt dadelijk de halve wereld gemoedelijk ja-ja.

Als ik echter lees: ‘En de Heere [of Jahwe] zag Habel en zijn offer aan, maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan: toen ontstak Kaïn zeer en zijn aangezicht verviel’... dan voel ik mij daarmede in de sfeer van de groote classieke modellen der literatuur, een sfeer zoo volkomen passend bij het ‘groszzügige’ van een schoon (niet ‘mooi’, o Dr. Hooykaas!) verhaal als dat van de beide broeders in Genesis 4; ja, dan komt er over mij iets van de huivering voor het heroïsche, dat deze oudtestamentische figuren aan zich dragen, deze mannen tot wie de eigen stem gaat van Jahwe! Zou werkelijk de gehechtheid aan sommige dier oude klanken niets zijn dan wat domme vasthoudendheid? Dit zonder aarzelen beweren kan men, dunkt mij; slechts in den tijd van ‘kranten’ (vooral niet couranten!) en ‘Kollewijnsch’.

 

G.v.E.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Gestalten en gedachten

  • over Godsdienstig leven in Nederland


auteurs

  • Fritz Smit Kleine

  • Gerard van Eckeren