Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 11 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 11
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.22 MB)

Scans (116.79 MB)

ebook (9.80 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 11

(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

Letterkundig leven uit de mei-tijdschriften

Onze Eeuw.

Van den dichter René de Clercq zijn wij een roman uit het Vlaamsche volksleven te wachten: ‘Het Rootland’. Onze Eeuw van deze maand brengt er ons fragmenten uit. De natuurbeschrijvingen zijn wel wat overladen; de ons vreemde Vlaamsche woorden ‘doen’ het hier niet zoo suggestief als bij Streuvels.

Prof. F.J.L. Krämer deelt ons iets mede over ‘historische herinneringen in Oud-Nassau’; hij noemt het opmerkelijk hoe warm in 't voormalig hertogdom de aanhankelijkheid blijft aan het vorstengeslacht, dat eertijds het land bestuurde. Dr. J. de Jong zet zijn artikel voort: ‘Bizetbetwist’. Bizets bestrijders ten spijt eindigt hij met aan Carmen een lang leven te voorspellen:

 

deze ‘met bloed en tranen geschreven’ partituur, zooals Bruneau haar noemt: ‘qui continue logiquement les traditions nationales et les élargit superbement’; een juweel, een dramatisch meesterwerk, zooals Hans von Bülow schreef - en ik wil hiermee besluiten - ‘in dessen hoher Werthschätzung ein Johannes Brahms und ein Richard Wagner ebenso gleichmässig übereinstimmten, wie in der Freude an Johann Strauss' Walzern’.

 

Reeds meermalen hebben impressies over Veere en Brugge het licht gezien. Ook J. Reitsma geeft er op zijn beurt, in een stukje over ‘Oude Steden’.

Ziehier enkele regels over Veere-bij-dag.

 

Door een openstaande deur blikt ge in een kleinen hof. Een groen witgepunt hek paalt een tuintje af van een klinkerstraatje. In het blinkende gras staan wat roode geraniums en gele zonnebloemen, terwijl tegen een witgepleisterden muur, waarop de schaduwen van de bladeren der ooftboomen wiegen, aan de langgerekte twijgen van een leiboom goudgele vruchten hangen. En in een zonnigen hoek ligt een witgesnorde zwarte poes dommelig te knipoogen. In de hoofdstraat, waar hier en daar kippen de zaadjes pikken uit het gras tusschen de keien en een oud mannetje op een stoel naast zijn deur een pijpje rookt, weerklinkt de stilte in het geklos van klompen over de steenen, in metaalklanken uit een smidse of in het geklingel zoo nu en dan uit de torenklok van het stadhuis. En ook de stilte zelve schijnt vol van zoete geluiden. Want de blauwe hemel trilt immers van het warme licht, de rozen geuren in de tuintjes, en de menschen zijn vol aandacht in hun vreedzame bedrijvigheid.

 

En hier Veere-bij-avond:

Buiten is het pikdonker in de enge straatgeulen. Hier en daar dwaalt een schimmige gedaante voorbij, klinkt wat gemompel naast een openstaande deur waaruit een lichtbundel op de keien straalt. De wind wuift wat in de zwartmarmeren takken boven mijn hoofd. Het is nu als een open graf, waar slechts schijndooden wonen.

En daar, als een in elkaar gezakte reus, is vóór mij de zwarte massa van den ouden Dom, een duister brok uit den sterbestraalden hemel. De herfstwind streelt langs de steenen muren. Het is of hij kreunt, de eenzame uit een gestorven tijd, nu het nacht is en de menschen hem niet zien. Want nòg is hij te trotsch, maar ook te majestueus om ons medelijden te ontvangen.

 

In zijn artikelen-reeks over Buitenlandsche Letterkunde behandelt Geerten Gossaert ditmaal Magister Laukhard, naar aanleiding van diens ‘Leben und Schicksale, von ihm selbst beschrieben’ en in 1908 opnieuw uitgegeven door Dr. V. Petersen.

Groot-Nederland.

Top Naeff eindigt in deze aflevering haar roman ‘Voorde Poort’, die dit najaar in boekformaat zal verschijnen; Balthasar Verhagen geeft een fragment uit een mythische comedie: ‘Midas’; Couperus een prozastuk over Trinacria, het eiland der Drie Voorgebergten.

Frans Coenen bespreekt het Nederlandsch drama van H.F. Wirth: Hervorming en Wedergeboorte. Hij acht dat in den opzet van het drama twee bedoelingen zijn werkzaam geweest, twee strekkingen, meer wijsgeerig dan artistiek; toch zijn er tafereelen die Coenen doen vertrouwen in den kunstenaar Wirth. Bovendien wordt in dit stuk ‘onze historie gedramatiseerd zonder een spoor van hoera-chauvinisme’.

Verzen van Hélène Swarth.

De Ploeg

Is. Querido over Jac. van Looy.

 

Onder de z.g. tachtigers lijkt van Looy de merkwaardigste en heel stellig de meest individueele en kern-zuiverste werker. Hij is, om beurten, door zeer persoonlijke taal- en woordvormingen en door wrochtende verbeeldings-rijkheid, gecompliceerd als het lichtglanzende weefsel van een monsterlijk-ineengedrongen kruisspin; hij is onverhoed-visioenair door een plotsen glans uit de diepte der woorden opschietend; hij is even onverwacht realistisch als een uiterst gevat volkshumorist. Om zijn individualisme, in hoogeren zin, heeft hij bij al soorten intellectueelen en geloofsmenschen, veel bewondering ingeoogst. En toch is er een onbegrepene eenzaamheid om hem heen gebleven. - De allergrootste fout bij de meeste van Looy-beoordeelingen, is m.i. dat men hem veel te uitsluitend als woordkunstenaar, en schilder van het uiterlijke, als treflijk beelder van het zichtbare, het visueele schilder-schoon voorstelt. - De massa verstaat hem niet; de enkeling doorgrondt hem evenmin. Van Looy arbeidt ook geheel alleen om het schoone wèrk zelf, om het innerlijke scheppingsgeluk. Van Looy's kunst is er, zooals een wolk, een zee-gloed, een storm, een aarde-damp er is, geheel zonder lagere menschelijke bijbedoelingen. - Zijn werk lijkt me door en door cosmisch. Er is, - o laat ik het hartstochtelijk u doen gevoelen, - geen schrijver van welken tijd ook, uit wiens arbeid - zoo geurig, zoo van levensadem doordrenkt, - het frissche der winden, het stormig-ruchtige van een zee-bries, het zoute, zilte, levenshartige van grond, lucht, aarde en bosch, stèrker tot ons komt dan uit zijn werk. Hij is zoo ontzaglijk gezond en toch zoo nerven-fijn in zijn kunst.

 

Adama van Scheltema's afbrekend oordeel over Van Looy lijkt Querido volkomen onbillijk. Overigens staat dit nr. ‘in het teeken van Querido’. Wij vinden nl. eveneens van dezen schrijver een overdruk uit ‘het Volk’, waarin Q. eenige artikelen schreef over ‘Het ontstaan van de Jordaan’, naar aanleiding van een aanval op dit boek als waarheidsbeschrijving.

Een enkel citaat moge hier volgen; Q.'s beschouwingen schijnen ons in deze volkomen juist.

 

Ik wensch nadrukkelijk op den voorgrond te stellen dat voor een scheppend kunstenaar zg. zintuigelijk-waarneembare feiten en gebeurtenissen, bloot als ‘gebeurtenissen’, van zeer weinig, slechts uiterlijke beteekenis zijn. Eerst de hoogere ordening van al dit maatschappelijk gebeuren tot een dramatische, epische en psychologische eenheid, heft voor den scheppenden kunstenaar die ‘feiten’ en ‘werkelijkheden’ op tot een hooger leven.

De Jordaan, zooals ze daar dagelijks woelt en schuimt, is opzich-zelf geen kunstwerk, maar een brok grootsch, hevig, ontembaar, tragisch of humoristisch leven; is ook een brok gewoon volks-bestaan, met zijn sleur, rompslomp, vale gewoonten, zeden en gebruiken. Maar hoe nu dat grootsche, hevige, ontembare, rompslompige, vale en droeve, tragische en humoristische als een eenheid van gebeuren u voor de oogen saam te brengen? Dat kan geen politikus, geen ekonoom, geen ‘feiten’-verslaggever, geen weekhartig armbezoeker; geen enkelvoudig diep-ontroerd mensch. Dat vermag alleen de kunstenaar. Door dit groote leven, waarin alles bruist en woelt, steunt of schreit, lacht of helsch zich vermaakt, door het hooge licht en de diepe donkerte aangetrokken, treedt hij naar voor, en gaat nu voor u dit geheel verspreide, niet tot eenheid gebrachte leven, gebeuren, naar diepste binnenste en verste uitwendigheid uitbeelden, in de synthese (saamvatting) van zijn kunst.

 

Anna van Gogh Kaulbach mijmert ‘in de stilte’ over ‘het innerlijke weten’, ook al naar aanleiding van Q.'s boek.

[pagina III]
[p. III]

De Gids.

In het sinds overleden tijdschrift ‘Europa’ kregen wij indertijd bij stukjes en beetjes ‘Dina van Rooien’, een roman van Joh. de Meester - tot de voortzetting plotseling hokte en wij er niets meer van hoorden. Thans kunnen wij dit verhaal, herzien en aangevuld, nog eens lezen (en nu beter waardeeren) in De Gids, waar het verschijnt onder den titel ‘De Zonde in het Deftige Dorp’. Het ‘deftige dorp’ is een dorp met netjes geharkte villa's, parvenu's en livreiknechten (een oogenblik moesten we aan een dorp als Baarn denken), en de zondares is Dina, een dienstbode, die in gezegende of zoo men wil onbehoorlijke omstandigheden verkeert. Verder maken we kennis met een would-be litterator, een leelijk, maar in haar moederschap toch aanvallig vrouwtje, een goedige dominee, en een dokter die met een sliert honden en een 't-kan-me-niet-bommengezicht door het dorp loopt of jakkert op zijn fiets tot ergernis van een malade imaginaire als de freule van Lakervelde!

R.P.J. Tutein Nolthenius vervolgt zijn opstel over ‘wat Goethe niet zag in Sicilië’.

Van Augusta de Wit vinden we eenige bladzijden bewogen proza over Bali onder 't opschrift ‘Godenland’.

De Beweging.

G.L. Gonggrijp Jr. geeft in dit nr. de laatste van zijn drie in Indië spelende ‘eenakters’. Van W.L. Penning Jr. vinden wij een paar gedichten waar boven staat ‘Levensresten’. Laat ons hopen dat het lang nog niet de ‘resten’ zijn van dit vruchtbaar dichter-leven. P.N. van Eyck drukt een beschouwing af ‘Over Poëzie’.

Nu wij kort geleden allemaal door een glaasje hebben gekeken is 't wel aardig een paar coupletten te citeeren uit een gedicht van Albert Verwey ‘De Zonsverduistering’.

 
Toen de maanwolf begon
 
- Vrat een hap uit de zij van de zon -
 
Ging alles op aard zijn gewonen gang,
 
De bloemen stonden te pralen,
 
De lucht was als koelte op een warme wang,
 
Steil vielen schaduw en stralen.
 
 
 
Maar aanstonds zonk in den zonneschijn
 
Een vaalte neer als de zwarte pijn
 
Van den god, al dieper gebeten.
 
De schaduwen bleven, krompen nog,
 
Door het middagbedrog
 
Gesleten.

Het eind is, dat:

 
... flonkrend in zijn ronden gloed
 
Sloot nu de god zijn andre zij.
 
Het monster in zijn donkren spoed
 
Toog onverzaad aan 't Licht voorbij.

Voor kort is bij L.A. Dickhoff Jr. te 's Gravenhage van A.T.A. Heyting een bloemlezing verschenen van Nederlandsche Sonnetten van de Zestiende Eeuw tot Jacques Perk. Albert Verwey heeft daar nu ‘aanteekeningen’ bij gemaakt. Hij noemt Heyting, die verklaart in dit boek niet meer of minder dan 1600 fraaie sonnetten te hebben verzameld, ‘iemand van een overvloedige bewondering’, die niet steeds te werk gaat volgens de leuze: kunst is keus. Verder veel gedichten in deze aflevering.

Vragen van den Dag.

INHOUD. Abessinië, het Rijk van den Negus, door Dr. H. Blink. - Leven en Dood, door Jac. J. de Jong. - De school voor het kind, door J. Kleefstra. - Vooruitgang der Kinematographie. - Socialistische kunst en socialistische critiek. (De dichter-critikus C.S. Adama van Scheltema), door Daan van der Zee. - De Nikkelen Stuiver en de Gas-industrie, door D. Stavorinus. - Van Maand tot Maand. - Bibliographie.

Het Boek.

INHOUD: Het geboortejaar van Willem Bartjens, door Dr. E. Wiersum. - Een literaire scherts na drie eeuwen misverstaan, door Dr. C.P. Burger Jr. - Eenige bijzonderheden aangaande het werk van den Amsterdamschen boekdrukker Doen Pietersz., door Dr. H.A. Poelman. - Varia. - Boekbesprekingen. - Uit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken. - Mededeelingen. - Inhoud van Tijdschriften.

De Tijdspiegel.

INHOUD. Volkenrechtelijke homoeopathie, door Kolonel H.L. van Oordt. - Tooverplanten, door B.P. van der Voo. - De Levensles gekend, door A. Zelling. - Mei, door Toussaint Bokma. - Gedichten, door Jan Klaarenbeek. - Gedichten, door Jan Greshoff. - Over twee oude dichters. - Gedachten, door A. Zelling. - Buitenlandsche Zaken, door M.P.C. Valter. - Onze Leestafel.

La Vie Intellectuelle.

INHOUD: Fierens-Gevaert: Hélène Fourment et ses portraits par Rubens. - J. Jobé: Leurs ménagères. - Grégoire Le Roy: le Rouet et la Besace, images et chansons. - Maurice Tumerelle: Le Calvaire, nouvelle. - Fernand Mazade: Apollon, poèmes. - Revue du mois. - Illustrations.

Stemmen des Tijds.

Het moet erkend: dit tijdschrift wordt flink aangepakt; het heeft niets van dat zekere dilettantisme aan zich dat maar al te vaak dergelijke Christelijke ondernemingen blijft aankleven welke zich buiten het enge kringetje der theologie begeven. In deze aflevering is Dr. Wielenga's ‘Calvinisme en Spinozisme’ zeker niet minder lezenswaard als Dr. Slotemaker de Bruine's ‘Wetenschap en Wereldbeschouwing’. Dat Dr. J.C. de Moor van Eedens ‘Ellen’ slechts zeer onder voorbehoud prijzen kan, valt te begrijpen. Hij vestigt in zijn beschouwing over dit boek o.a. de aandacht op het feit, dat Verwey Ellen evenzeer veroordeelde als van Deyssel het prees. Hij verklaart dit aldus: dat Verwey de nuchtere ongeloovige is uit orthodox-protestantschen kring, die niet van ‘het Lam’, ‘de Herder’ etc. kan hooien zonder geprikkeld te worden, terwijl van Deyssel de Roomsch-Katholiek blijft (hij vergelijkt Ellen met een Mis).

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.

Van Frans Vermeulen een rijk geïllustreerd artikel over de ontwikkeling van het stilleven in de Hollandsche schilderkunst; Dr. de Visser vervolgt zijn beschrijving van Japansche kleurendrukken. Van de overige veelsoortige bijdragen noemen wij alleen nog gedichten van Annie Salomons en P. Otten, en prozabijdragen van Coen Hissink (Liefdebrieven), Bé Stolk en Jo Klein-Becker. Herman Robbers noemt den schrijver van den roman Leo en Gerda ‘een talent, maar een onbeheerscht talent’.

De Nieuwe Gids.

Frans Erens vertelt een Keltisch sprookje na; Herman Heyermans vervolgt zijn Berlijnschen roman, die meer geeft dan het eerste stuk beloofde; Mevr. Kapteyn-Muysken schreef een inleiding tot een nieuwe Ethiek, die de redactie plaatsing waardig keurt mede in verband met het a.s. internationaal Congres voor Zedelijke Opvoeding in den Haag. Voorts vinden wij hier o.a. afgedrukt het ie deel van Schürmann's successtuk ‘De Violiers’ en de gewone rubrieken. Kloos noemt ‘den niet zeer schranderen en weinig bekwamen Gutteling’ geen man om Shelley's Prometheus ontboeid te vertalen.

 

Verder ontvangen: Dietsche Warande, De Boekzaal, Bloesem en Vrucht, Hollandsche Lelie etc.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken