Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 15 (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 15
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 15

(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Letterkundig leven uit de juli-tijdschriften

De Nieuwe Gids.

Hélène Marveil verliezen wij, na een vorig maal getuigen te zijn geweest van de hooghartige wijze waarop de door haar aangebeden held Brodeck haar, toen ze hem eindelijk had weten te naderen, heeft afgewezen, voor 't oogenblik uit onzen gezichtskring, om Brodeck te volgen, eerst even samen met zijn vriend Paul Hooz. Men weet het: de heer van Genderen Stort ziet zijn mannelijke uitverkorenen graag plastisch-verheven, als in een vergroote psychiek. Dergelijke jonge mannen, die, bij den aanblik van het sneeuwgebergte, elkaar in glimlachende verstandhouding hun manchetten toewerpen, na daarop in een moeden scherts van ironie sceptische woorden van den ouden Prediker gekrabbeld te hebben, ontmoet men nu niet elken dag; 't zijn meer halfgoden dan gewone stervelingen. Heel reëel daarentegen, vol poëtische stemming - schoon bij wijlen in zeer onfraai gestileerd proza uitgedrukt - zijn de aspecten op het Zwitsersche land, de wijde meren en oude grijze dorpjes tegen de heuvelen. Toch een schrijver vol fijnheid, deze van Genderen Stort. Voorts een schets van M. Sanders ‘No. 299’ en een van C. van der Pol, ‘spelend’ op een vooruitgeschoven post in Groot-Atjeh. In de laatste banale aanduidingen als: ‘'n verblijf waarnaast de primitiefste [sic] hollandsche polderkeet nog luxueus [sic] zou afsteken’. 't Is niet Nederland waarin we dergelijke zinnetjes lezen, maar De Nieuwe Gids.

Hoeveel genietbaarder het smijdig proza van Felix Timmermans in ‘Het Kindeken Jezus in Vlaanderen’. Geen rettelend geweervuur hier, geen wereldschokkende gebeurtenissen: wat koffiegeur die zich met den reuk van een bloeienden boomgaard vereenigt. Maar hier wijlen het leven en de schoonheid. - Frits van Raalte geeft een praatje over ‘Volksschrijftaal’, waarin veel briefjes van volksvrouwen in den trant zooals we ze allen kennen: ‘Meheer daar ik u even wil latte weete dat ik Arie niet kan stuuren want hij heeft den Geheele nacht Gehuilt over pijn in de bijk buik’. Van Raalte meent dat het taalonderwijs toch aan niet te hoog gestelde eischen voldoet.

Van Cornelis Veth kunstnotities en een opstelletje over de Fransche Illustratie-kunst en de Romantiek.

Niet malsch is het oordeel van Broedelet over Jan Fabricius, vooral over diens ‘Popje’. Hij meent echter dat een gezonden kerel als dezen tooneelschrijver een flinke schrobbeering wel goed kan doen. Onder de gedichten noemen we er een van Jac. van Looy: Papaverbed, waarin deze coupletten:

[pagina *7]
[p. *7]
 
Blank, scharlaken, woest en vredig,
 
Franjig, strookig, effen, ledig,
 
Wapenig, vol walmen;
 
Staan zij naar den zomer luchtend,
 
In een windeloozen uchtend,
 
Opgericht als palmen.
 
 
 
't Rustelooze vliegendom
 
Gromt en glinstert al alom
 
En beweegt zich vinnig
 
Om het groene tonnetje
 
Met het straalswijs zonnetje
 
In elks midden innig.
 
 
 
Even buigen ze als de last
 
Van een stoeren hommelgast
 
In hun weelde wentelt,
 
Maar zoodra de grabbelpoot
 
Gaat, belaân met bijenbrood,
 
Staan zij weêr gekenteld.

In zijn Literaire Kroniek rectificeert Willem Kloos een foutieve meening van P.N. van Eyck betreffende een woord in een van Shelley's stukken - zulks met publiceering van een briefje van den grooten Shelley-kenner Buxton Forman.

De Gids

In De Gids vernemen wij verder van den invloed, die het bekoorlijk meisje Lize Arnsberg meer en meer gaat uitoefenen op den socialen werker André Campo. Meenden wij eerst dat in dezen nieuwen roman vooral voelbaar zou worden gemaakt het indringen van de aesthetische levenssfeer van Lize in de meer ethische van Campo - het sexe-element blijkt nu wel een grooter plaats te zullen gaan innemen dan zich liet aanzien; Campo is eenvoudig verliefd. Het geheel krijgt daardoor in dit gedeelte al wel wat minder perspectief. Toch - we moeten afwachten. Prof. J. Huizinga eindigt zijn zeer lezenswaard artikel over de Kunst der van Eycks in het leven van hun tijd, waarin hij een parallel trekt met de literatuur; over Oscar Wilde's ‘De Profundis en The Ballad of Reading Gaol’ schrijft K.C. Boxman-Winkler.

De invloed van de nieuwe Gids-redactie (na 't scheiden van Mr. J.N. van Hall) doet zich reeds gevoelen. De dichter Reddingius, tot hiertoe steeds uit De Gids geweerd, is er met verzen.

Groot-Nederland.

Van Cyriel Buysse een novelle over een paar vrijgezellen-renteniers: De Poneys. Louis Couperus heeft Plautus' ‘Menaechmi’ (De Tweelingbroeders) voor dit tijdschrift jambisch bewerkt. Hij is geen Latinist, maar verontschuldigt zich in zijn inleiding over deze vertaling met de mededeeling

dat [hij] tegenover de Oudheid [staat] op een standpunt van vreemde transe en suggestie, om welke ik vele perioden van dat verleden aanzie of ik er zelve eenmaal in heb geleefd. En als ik, om mij te vermaken en niet voor studie, Plautus' Menaechmi las en overlas, dan kwam het mij voor, dat ik wel eens, en in welke eeuw is niet erg duidelijk - want Plautus' blijspelen werden eeuwen lang gespeeld - dat stuk heb zién spelen, in de Oudheid, in een Romeinsch theater, door een reizende komedietroep, die gehuurd was geworden door de aedillen der Eeuwige Stad - heb zien spelen door acteurs, gemaskerd en niet gemaskerd, de mannerollen uitgebeeld twijfelloos mannelijk door het symbool, dat geen mannerol na liet tusschen de plooien van zijn kostuum te vertoonen, de vrouwerollen gespeeld door hoogstemmige jongens, de decoraties zéer eenvoudig - een deurtje rechts en een deurtjie links - met ternauwernood een achterdoek, en voor een publiek, dat al zeer weinig patriciesch was, en waar tusschen geen enkele matrona, al gingen deze hooge dames wel naar het circus, aanwezig was. Ik moet daar hebben gezeten tusschen de kleine burgerij en het volk van Rome, tusschen dikke, sluwe kooplui, kleine handelaren, parazieten, tusschen allerlei types van kroeg- en bordeelhouders, dieven, tusschen een beul en een lijkkistenmaker, en tusschen hunne vrouwen en deernen, in éen woord tusschen een publiek, dat zoo ongeveer gelijk was aan de bezoekers van de taveerne...

Van Aart v.d. Leeuw proza dat aan dat van Novalis (bv. in diens Hendrik van Ofterdingen) doet denken. Dr. Walch veegt Verkade den mantel uit. Poëzie leveren J.J. Zeldenthuis, Hélène Swarth en L.v.d. Waals.

Leven en Werken.

Nico v. Suchtelen legt ons in zijn ‘De Stille Lach’ thans eenige dagboekbladen van Elisabeth van Rosande voor; ze geven een geestigen kijk op menschen en dingen door een vrouw van gevoel en ontwikkeling. Annie Salomons tracht haar lezeressen in de betooverde wereld van Gorter's ‘Mei’ binnen te leiden; Fenna de Meyier stelt het belangrijke van Mevr. de Staëls roman ‘Delphine’ in het licht.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.

De gelukkig voor Nederland behouden gebleven ‘collectie Loudon’ wordt door Gonne Smit besproken, natuurlijk bij goede reproducties. Karel Wasch schrijft over den koeienschilder H.A. van Ingen; Martha Leopold over den Zwitserschen dichter Conrad Ferdinand Meyer; zij begint met de vraag te stellen of men in 't tweetalig Zwitserland van een specifiek eigen letterkunde kan spreken. Zij meent van wel: niet minder dan H. Leuthold en Carl Spitteler, de 70-jarige dichter van den ‘Olympischen Frühling’ waren Spittelers groote voorgangers: G. Keller en C.F. Meyer vóór alles Zwitsers, al heeft Meyer geaarzeld tusschen zijn Fransche sympathieën en het zijn Züricher dialect veel nader liggende Duitsch. Door J.F. van Royen en P.N. van Eyck is een uitgaafje bezorgd: ‘Over Boekkunst en de Zilverdistel’, waarin de bekende onderneming op touw gezet door eenige enthousiasten voor ‘boekkunst’ in breeder kring wordt binnengeleid. De leiders stellen zich thans voor een ‘vereeniging van vijftig’ te vormen, 50 boekenliefhebbers die voor een contributie van ƒ 72. - minstens 24 vel van 8 kwarto blz. per jaar zullen ontvangen; de oplage blijft beperkt tot hetzelfde getal.

Herman Robbers toont zich zeer ingenomen met deze ‘Zilverdistel’, die tot eenig doel heeft: schoone boeken te ontwerpen, maar zou het toch nog nuttiger achten: onder het groote publiek, onder de uitgevers vooral (die nog maar al te zeer meenen ‘hun vak wel te kennen’) wat meer elementaire kennis omtrent hetgeen tot het maken van een schoon boek-geheel behoort, te verbreiden. Dat hoeft niet eens veel geld te kosten.

In dezelfde afl. beschouwt Mr. Jeltes het werk van ‘De Zilverdistel’ nog wat nader.

De uitgaven van deze Nederlandsche ‘private press’ hebben gaandeweg een steeds grooteren graad van volmaking bereikt, vooral sedert de paar laatste jaren, dat het beheer geheel in handen kwam van den veelzijdig begaafden Mr. van Royen, in wiens persoon de vele faktoren, die voor de vervulling van een dergelijke taak dienen samen te treffen, zich met zijn eigenschappen als bekwaam jurist en rechtskundig ambtenaar op hoogst zeldzame, haast wonderlijke wijze vereenigen: aesthetische verfijning, verstandelijke bezonnenheid, kritisch oordeel en een even omvangrijke kennis van vaderlandsche en vreemde litteratuur als van kunst en kunstnijverheid.
De noodwendig vrij precieuse Zilverdistel-uitgaven met haar wonderschoon boekmerk, een door den architekt De Bazel meesterlijk gestyleerde distel, zijn, in haar banden van een fijn genuanceerd room-blank perkament, in haar lederen banden van een mild, droomerig blauw of een helder, warm-bloeiend rood en met haar gouden snede, die een blinkenden, subtiel geciseleerden staaf gelijkt, voorwerpen van zuivere, waardevolle schoonheid, kleinooden van edelste luxe.

Wij vermelden nog novellistisch proza van D.Th. Jaarsma en Emma v. Burg en gedichten van Dop Bles en Ellen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Den Gulden Winckel


auteurs

  • Aty Greshoff


datums

  • december 1915

  • september 1915

  • juni 1915

  • maart 1916

  • 11 december 1914

  • september 1916