Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Gulden Winckel. Jaargang 15 (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 15
Afbeelding van Den Gulden Winckel. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van Den Gulden Winckel. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Gulden Winckel. Jaargang 15

(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Letterkundig leven uit de augustus-tijdschriften

De Gids

De verrassing van deze aflevering zijn de door Dr. Ch.M. van Deventer gepubliceerde brieven van Jacques Perk. In hun Dordschen tijd waren Perk's ouders met de oudelui van Deventer zeer bevriend, en toen Ds. Perk naar Breda en later naar Amsterdam overging, bleef de verhouding bestaan. Toen Jacques en Charles M. aankomende jongens waren ontstond er een drukke briefwisseling tusschen die twee. Perk was rijper dan van Deventer en Perk's vriendschap had deze dan ook vooral aan de vriendschap der ouders, de gezamenlijke jeugdherinneringen en aan ‘Perk's zucht tot uitpakken’ te danken. Al kwam het nooit tot een breuk, Perk bleek op den duur in v.D. ‘toch niet te vinden wat hij zocht’. Zeer oprecht zegt de inleider van deze brieven dienaangaande:

Perk was verder dan ik, en ook de beteekenis van zijn dichterschap besefte ik niet, al nam hij mij zelf het eerst over de Mathilde in het geheim. Ik besefte ze niet; Willem Kloos deed dat terstond.

Wij krijgen in deze aflevering brieven en brieffragmenten waaruit wij een indruk ontvangen omtrent ‘groei en gezondheid’ van den jongen dichter, ‘studie en loopbaan’, ‘strijd voor de eigen individualiteit’. Zooals altijd bij dergelijke

[pagina 128]
[p. 128]

publicaties wordt ons veel voorgezet wat wel een zeer intiemen stempel draagt en waarvan men twijfelt of de briefschrijver zelf het voor openbaarmaking zou hebben geschikt geacht. Of de nagedachtenis van den dichter bv. een dienst is bewezen met het afdrukken van het ruw en vrij cynisch verhaal van zijn eerste bloedspuwing wagen wij te betwijfelen. Wij citeeren een epistel van 12 Mei '79 uit Perk's Amsterdamschen tijd, waarbij v. Deventer aanteekent, het een schoone gedachte te vinden, dat de zoo vroeg gestorvene nog het heerlijk jongemansleven in Amsterdam heeft mogen genieten, zonder in die periode door zorg voor zijn gezondheid te worden gekweld.

Maar 't is goed [nl. 't vele wandelen]; lang achtereen ploeteren in de mij onbekendheden kan ik niet, omdat mijn soesgeest in één woord aanleiding vindt zooveel soms te soezen, dat een kwartier gevlogen is voor ik mij bewust ben dat het begon. Niets boeit me dat niet op mij inwerkt, maar ontvang ik van iets een indruk, dan boeit dat me geheel. Maak me er geen grief van dat ik niet op alle studie te gast kan gaan en zoo weinig weet wat iedereen weten kan. Je kent mijn lieve, levendige moeder; nu, dat erfde ik van haar en misschien doet Amsterdam met al zijn afwisseling het zijne ook in dit geval. Ik geniet.
Op de Burgerschool was ik kind. Mijn eerste loutering was mijn eerste liefde, die ongelukkige, die me ziek maakte, eenzelvig, huiszittend, dood. Lieve leeftijd van luiheid tusschen het sterven der liefde en het opleven der levenslust. Januari '78-October '78. Tweede loutering was mijn leven boven mijn leeftijd, die ouwe-mannetjes-versuffing met getrouwde kameraden, met een buurman, die mijn grootvader kon zijn - de Duitsche Post - aan 't BladGa naar voetnoot1) en nu, nu ben ik vrij en geniet van mijn vrijheid. Geen banden knellen; ik mag klapperen met de vleugels dat de lucht er van giert.
Ik heb nog al veel vrienden hier. Ga ik 's middags nu en dan ter beurze, ik zie mijn handelende makkers. In Delft heb ik exacte vrienden, philosophische studenten in de philosophie alhier waren kennissen en evenouders van de H.B.S. Juristen zoeken mij op, maar vooral trekken mij de kunstenaars, die welig wassen in Amsterdam. Ik bezit schilderijen die mij beeldende vrienden vereerden in ruil voor een vaers, een ander maakte muziek bij een mijner versjes. Verschillende acteurs ontmoet ik vaak. Ising van den Stadsschouwburg is een mijner intiemen. Met actricetjes leg ik het ook wel aan. Mooie meisjes met een levendige ziel en sympathie met de mijne. O wellust!
Van der Goes schrijft kritiek in ‘de Amsterdammer’, waarvoor hij natuurlijk van ons op zijn ziel krijgt, maar zijn kritische studiën komen mij ten nutte. Als ik zijn kamer bezoek wordt ik opgevangen door tal van verstrooide werken, omdat ie voor de krant aan een rijk onderwerp bezig is. De Roovers van Schiller en hun tijd. Hij dweept met je oom Koen, helaas! Toch leer ik zoodoende ook nog al. En dan onze bacchanaliën met de zwartjes, de Westerlingen... Epicurus zou zijn hart ophalen aan onze gelagen. Schouwburgen, concerten, pretjes in allerlei opzicht, 't is om te barsten van plezier. En ondertusschen weeft men zijn klassieke dagtaak af. Amsterdam is eenig voor zieltjes als ik en Haarlem met zijn mooie lentedreven is eenig voor zieltjes, zoo verzot op natuur als 't mijne. En dan komen de zomervermaken, vrijerijtjes op den Amstel, baden, Artis... Wat is 't toch gelukkig, als je je gelukkig gevoelt.

A. Roland Holst draagt Verzen bij; van Moerkerken vervolgt zijn ‘André Campo's witte rozen’, Mevr. K.C. Boxman-Winkler haar opstel over Oscar Wilde's ‘De Profundis en The Ballad of Reading Gaol’. Noemen wij verder nog een philosopheerenden dialoog tusschen een Hij en een Zij, van Karel Wasch, en van M.A. de Wijs-Mouton enkele ‘Liedjes die gezongen worden’ [of zou 't zijn: die ik, M.A. de Wijs-Mouton, zou wenschen dat gezongen werden??]. Een liedje als dat van de verliefde hoedenspelden is zeker al erg flauw. Het best schijnt mij 't hier volgende:

Het torentje.
 
Ik zit hier op mijn torentje
 
En zie de wereld draaien,
 
De mannen pierewaaien,
 
De vrouwen haaiebaaien,
 
Als één bewogen mierenhoop,
 
Met ijv'rig heen en weer geloop.
 
O, zette nu een reus zijn voet
 
Op al dat wriemelig gebroed!
 
 
 
Ik zit hier op mijn torentje
 
En zie de groene aarde,
 
Met alles wat daar paarde
 
En nieuw gewemel baarde,
 
Als één ontzettend ledikant,
 
Een groote, felle liefdebrand...
 
 
 
Ik zit hier op mijn torentje
 
En ga mijn luiken sluiten,
 
Er roept een stem daarbuiten,
 
Een oog gluurt door de ruiten;
 
Een laddertje wordt vastgehaakt
 
Hetgeen mij gansch onrustig maakt.
 
Och, wierp nu maar een sterke hand
 
Dat laddertje terug op 't land.
 
 
 
Ik moet hier van mijn torentje
 
Het uurtje is geslagen
 
Dat 'k mij benêe moet wagen
 
Om mee den last te dragen
 
Van al dat wriemlig, druk gedoe,
 
Ik moet weer naar de wereld toe:
 
Een ziel als mensch geboren
 
Moet scheiden van zijn toren!

Morks Magazijn.

Aty Brunt schreef een van bewondering getuigend opstelletje over den bekenden etser W.O.J. Nieuwenkamp voor dit nummer. Als bizonderheid vermeldt ze, dat N. niet handelt als zoovele etsers, die, als de teekening maar eenmaal op de koperen plaat staat, hun werk uit handen geven aan een drukker; maar iederen afdruk van zijn etsen zelf bezorgt. Cyriel Buysse verhaalt ons de tragedie op de boerderij van Raes, een kleine episode uit het groote werelddrama van den tegenwoordigen tijd. - Van de voortbrengselen der Friesche Letterkunde weten wij, bewoners van 't overige Nederland, weinig af. Het is daarom verdienstelijk van onzen medewerker Rinke Tolman, dat hij een Friesche novelle van Dr. Justus Hiddes Halbertsma in 't ‘hoog-Nederlandsch’ heeft vertaald, welke wij hier vinden opgenomen. Zij verhaalt ons van een ‘Kluchtig-afgrijselijk Avontuur’. In een noot herinnert de vertaler er ons aan, dat de schrijver veel gedaan heeft op 't gebied van taalstudie. Hij ook was het, die al zijn krachten wijdde aan de samenstelling van een Woordenboek der Friesche taal, welk werk hij gedeeltelijk heeft doen drukken (voor eigen rekening), doch onvoltooid moest achterlaten.

‘De jong fan Wigman’ doet ons ‘'n verhaaltje uut 't Veluwe-laand’, waar ‘de sjoolmeester Jan Zondag de prentjes veur geteekend hêt’. T.R.L. Oehmke vertelt een Silezische Volkssage na; een journalist gaat voort met zijn indrukken uit den wereldoorlog weer te geven. Noemen wij ten slotte een ‘een-acter’ van Jo Waldorp - van der Togt, getiteld ‘Het blauwe Zijdje’, welk stukje althans de verdienste heeft werkelijk tooneel te zijn; overbodige (wat hier zijn zou hinderlijke) ‘literaire’ franje ontbreekt. Van Hulzen bespreekt C.J.A. van Bruggens fantastisch verhaal ‘Het verstoorde mierennest’ met waardeering, al mist hij er in ‘de groote stijl’ van een geweldig vizionair. Het verhaal wekt gespannen belangstelling, doch ontroert niet.

De Nieuwe Gids.

R. van Genderen Stort zet zijn roman ‘Hélène Marveil’ voort; het slot wordt ons in 't volgend nr. beloofd. Jac. van Looy heeft als ‘Nieuwe Bijlage’ (onder welk hoofd wij de veelsoortigste bijdragen vinden saamgebracht; ook de bloeiende Jaapje-vertellingen vallen er onder) ditmaal

[pagina *8]
[p. *8]

het vizioen van een wonderlijken droom geboekt; Felix Timmermans gaat voort met zijn paraphrase op het bijbelverhaal van Jezus' geboorte, getransponeerd in Vlaamsche atmosfeer. Men kan deze parallel hinderlijk, zelfs stuitend vinden, en getuigend van gebrek aan elementair ‘goede smaak’-gevoel (ik voor mij ben eenigszins tot dit laatste geneigd), men kan van meening zijn, dat de klare, eenvoudige schoonheid van het classieke voorbeeld slechts verhoogd wordt door er dit zinnelijk, volbloedig, wat al te weelderig modern proza naast te leggen - erkend dient te worden, dat Timmermans een der knapste jonge Vlaamsche schrijvers is, die de ‘ziel’ van zijn land en volk weet aan te voelen. Hier is een klein fragment:

Op het bol van een reeds lang gevelden beuk, met de volle zon op zijn kalen schedel en afgegaan-rood slaaplijf, zat Jozef te peinzen, altijd maar te peinzen aan hetzelfde ding, hoe het kwam dat Maria zwanger was, en wat hij nu als bruidegom moest doen; zijn handen speelden zenuwachtig met een korenaar. Rondom over het wijde, rijpe koren kookte het licht en in de nanoenstilte-gonsde er ergens een zeisen....
Traagzaam, met den zwarten tikkenhaan en den spitsen neus juist boven het gele koren, kwam de lange magere pastoor ginder aangewandeld.
Jozef zag hem, en wilde henengaan om den pastoor te mijden, hij vreesde iets, maar hij vermande zich, bleef zitten en trok een nieuwe korenaar tot zich.
Zijn hart klopte van angstige verwachting.
Daar was de pastoor. Hij deed alsof hij verschoot, schoof zijn bril wat verder op zijn neus en pimpelde met de kleine, goede grijze oogskes, en liet in een vriendelijken lach een mond van zwart berookte tanden zien.
‘Dag Jozef beste vriend!’
‘Dag menheer Pastoor’ groette Jozef onderdanig.
‘Zit ge weer te dubben vriendje? Kom, zeg mij eens rechtuit wat voor een zwaar pak gij op uw geweten draagt?’ daarmee veranderde het gezicht van den pastoor, hij trok de wenkbrauwen zonder haar in zijn voorhoofd, en zag daarbij Jozef uitvorschend aan. Maar zonder antwoord af te wachten van den bedeesden man, klopte hij Jozef op den schouder en zei met groot gewicht: ‘Jozef jongen, ik weet alles !’ en daarmee zette hij zich nevens hem op den neergevelden beuk.

Johannes Tielrooy geeft een artikel over Voltaire als roman- en novellenschrijver en tracht ons de blijvende voorliefde van het litterair genietend publiek voor Voltaire's verhalend proza begrijpelijk te maken. Voltaire zelf hechtte meer aan zijn tooneelwerk, waarvan nu evenwel hoogstens nog ‘Zaïre’ eenigen indruk maakt.

Dr. J. de Jong heeft zich geërgerd aan het ‘Artiesten-sansgêne’, dat zich uit in het gebruik van verklein- of bijnaampjes. 't Komt niet te pas, vindt hij, dat artiesten zich Adri, Ali, Bé, Ben, Betty, Bram, Chris, Cor, Gellie, Hetty, Ina, Jaak, Jo, Mien, Mies, Nap of Top noemen; 't verraadt gemis aan zelf-respect, wat licht tot gemis aan respect van den kant van 't publiek kan leiden. - Om Charivarius' geestig afstraffinkje hebben we indertijd gelachen; nú moeten we toch zeggen, dat wij deze kool al dit verontwaardigingssop niet waard vinden.

Stel: er is een huis met een rijken graaf er in en met een (gouden) slot op de deur. Dat slot gaat kapot en de graaf weigert in hautaine onverschilligheid het te laten maken. Gevolg: de deur kan niet open en allerlei menschen, die zich op 't noodlottig oogenblik toevallig in de gang bevinden, kunnen niet weg. Zoo zien zich in gedwongen opsluiting bijeen: een majoor van de infanterie, een meisje met een hoedendoos, 'n milicien, een boodschaplooper, 'n boekhouder, een boterleverancier, 'n modiste (die zich ver van de hoedendoos houdt, straks minder ver van het grafelijk zoontje) en 'n arme kunstschilder. Stel dit alles en erken dat hier stof is voor grappige situaties. Grappig is dan ook wel wat Broedelet er van maakt; geestig echter allerminst. ‘Het gouden Slot’ schijnt in De Nieuwe Gids verdwáald.

De Tijdspiegel

INHOUD: Late Bloesems door Jan Hell. - Duitschland's physieke weerstandskracht door J. Engelbregt. - Martin Fierro door Don. - Hollandsche Tafereelen door J. Petri. - Literaire Kroniek door Herman Middendorp; etc.

Onze Eeuw.

INHOUD: Nederland en de Mogendheden door Prof. Dr. P.J. Blok. - Decentralisatie van bestuur in Ned. Indië door Mr. J.C. Kielstra. - Over Henriette Roland Holstvan der Schalk door Dr. A.C.S. de Koe. - Johan van Oldenbarnevelt door H. Brugmans. - Het pamflet van Seneca tegen keizer Claudius door Prof. Dr. J.J. Hartman. - De liefde, die sterker was, door Willem Kalma. - Verzen door H. van den Bergh en C.A.B. v. Herwerden.

Stemmen des Tijds.

INHOUD: Het Avondmaal van Leonardo da Vinci door J.Ph. Eggink. - Het Willen door Mr. W. Zevenbergen. - Johannes Engelram door Dr. A.A. van Schelven. - Een dringende eisch des tijds, door P.J. Molenaar.- Weerzien door Henriette Mooy. - Adamskinderen door Dr. F. Rutten.

Leven en Werken.

INHOUD: De Stille Lach, roman door Nico van Suchtelen. - Naar buiten door J.M. Sterck-Proot. - Marie Tungius door Ida Heijermans. - Chineesche verzen door Jules Schürmann. - Boeken om in de vacantie te lezen door Annie Salomons. - Kampeeren door Nico v. Suchtelen; etc.

La Revue de Hollande.

INHOUD: La Revue de Hollande. - Augustin Hamon: Autocratie et Démocratie. - Max Elskamp: L'atelier du peintre. I. Soies. II. Famille rose. III. Delft bleu, poèmes. - C. Kramer: André Chénier. - Herman Gorter: L'écenl de la Poésie; Poème. - ***: Petit florilège pangermnolaei à l'usage de la Hollande. - René Bizet: Le cirque s-.t - e dès, contes. - Ch. André Grouas: Chanson persan Oar P. Valkhoff: Le roman moderne hollandais et le réalisme français. - Les Livres par G.S. de Solpray. - etc.

Groot-Nederland.

INHOUD: De Verlossing, door Willem Elsschot. - Gedichten, door Karel van den Oever. - Schepping, door C.P. Brandt van Doorne. - Gedichten, door J.W. Schotman, - Jens Peter Jacobsen, door Henri van Boven. - Verzen, door W. van Mérode. - Literatuur, door Dr. J.A.N. Knuttel en jan J. Zeldenthuis.

Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.

INHOUD: W.O.J. Nieuwenkamp en zijn Britsch-Indisch werk, door A. Hallema, met 10 illustr. - Carnië, door H.M.R. Leopold, met 13 illustratiën. - Oudere Engelsche Caricaturisten en Illustrators, door Cornelis Veth, V. - Jacoba in de wereld, door Gerard van den Hoek. Bekentenissen van een bruidegom, door D.Th. Jaarsma - Kroniek. - Boekbespreking, door H.R. - Odilon Redon †, door R.W.P. Jr., met portret. - Rik Wouters †, door Georges Lemmen †, door R.W.P. Jr. - Käthe Kollwitz, tentoongesteld door Kunst aan 't Volk, door C.V., met 1 ill. - A. de Winter in het Stedelijk Museum. door C.V., - Th. Goedvriend bij Kleykamp, door J.S. - Toegepaste kunst, door R.W.P. Jr. met 2 illustratiën.

De Hollandsche Revue

INHOUD: Louis Raemaekers. Frontespiece. - Wereldgeschiedenis - Belangrijke Onderwerpen: De muggeplaag - Iets over het zien. - De Heye-Stichting te Oosterbeek. - Werk van Pool. - Karakterschets: Alb. Hahn - Revue der Tijdschriften. - Het boek van de maand: ‘De doofstommen in de Maatschappij’, door C. van Meurs.

voetnoot1)
Nl. het Handelsblad, waar hij eenige maanden werkzaam was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Aty Greshoff


datums

  • december 1915

  • september 1915

  • juni 1915

  • maart 1916

  • 11 december 1914

  • september 1916