Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gulden Passer. Jaargang 39 (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gulden Passer. Jaargang 39
Afbeelding van De Gulden Passer. Jaargang 39Toon afbeelding van titelpagina van De Gulden Passer. Jaargang 39

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gulden Passer. Jaargang 39

(1961)– [tijdschrift] Gulden Passer, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 251]
[p. 251]

Boekbesprekingen

M. Buisman J. Fnz., Populaire prozaschrijvers van 1600 tot 1815; romans, novellen, verhalen, levensbeschrijvingen, arcadia's, sprookjes; alphabetische naamlijst; met de medewerking van F.J. Dubiez en een voorwoord van Prof. Mr. H. de la Fontaine Verwey. Amsterdam, N.V. Boekhandel en Antiquariaat B.M. Israël, [1960]. 24 × 16,5 508 pp. Geb. Hfl. 47,5.

Wat in standaardwerk en handboek vastgelegd is als literatuur, is niet noodzakelijk identiek met wat het publiek in een gegeven tijdsbestek als lectuur verwerkt. Die twee begrippen dekken elkaar lang niet immer vermits enkel als literatuur aangezien wordt datgene wat bij een publiek van cultuurbewusten geldt als schenkende esthetisch genot. Het ‘populaire boek’ valt buiten die maatstaf, het kàn litteraire waarde hebben, maar is als ‘littérature d'évasion’ in de eerste plaats een leesvoer, een verbruiksobject van een onbepaalbare massa lezers. De studie ervan bleef wat verwaarloosd omdat de literatuurgeschiedenis het als een zaak van tweede of derde orde beschouwde; aan de andere kant staat de studie van het lectuurfenomeen nog slechts in haar allereerste begin. Nu de sociologie van de literatuur in de aandacht begint te komen (R. Escarpit, Sociologie de la littérature, 1958), zou dit kunnen veranderen en dan is het een voordeel dat alvast over het nodige bibliografische houvast kan beschikt worden.

Voorzichtigheidshalve - en uit prijsbare bescheidenheid - noemt Buisman zijn werk een Naamlijst, daar ‘bibliografie’ een volledigheid veronderstelt, welke hij niet kan garanderen. Nochtans schiet hij zijn voorgangers op het terrein, Frederik Muller, R.W.P. de Vries, Emma Dronckers, ver voorbij, vermits hij het niet bij de beschrijving van één enkele collectie dergelijke curiosa liet, maar het bezit van alle in aanmerking komende Nederlandse bibliotheken en verzamelingen (maar quid met de Belgische?) overzag. Deze prestatie is niet gering, ook al vindt men veel terug van wat reeds door Mej. Dronckers uit de collectie Waller bekend was. Ze is des te bewonderenswaardiger, wanneer men verneemt dat de heer Buisman het hele werk wegens oorlogsomstandigheden nog eens moest overdoen.

De term ‘populair boek’ is sinds Muller ingeburgerd, maar hij blijft vaag, wat duidelijk uit deze Naamlijst te merken is. Hij is gekozen ter onderscheiding van het begrip ‘volksboek’ en parallel met het onderscheid populair lied - volkslied. De samensteller beperkte zich tot het gebied der bellettrie waardoor populaire of vulgariserende werkjes over theologie, moraal, geschiedenis etc. buiten zijn bestek vielen. Uit de nrs. 1819-23 e.a. blijkt toch dat die grens niet zó scherp is getrokken. Bovenal missen we een deugdelijke bepaling van ‘populair’. Men zou denken dat deze qualificatie te maken heeft met de simplificatie van zowel de stof (roman noir, reisverhaal, vulgarisatie etc.) als de stijl (stuntelig en onliterair) en de ‘Erzählform’ of zelfs de uitgavetechniek, maar er zijn teveel grensgevallen om dit vol te houden. We treffen tenminste talrijke originele werken van gevestigde auteurs aan of vertalingen die toch niet voor populair gebruik bewerkt zijn (Ariosto, Scarron, Zschokke, Ecrevisse, A. Lafontaine, Le Sage, Loosjes, Bacon...). Dit wordt een

[pagina 252]
[p. 252]

probleem, wanneer men Goethe, Holberg, S. Johnson (Rasselas!) aantreft: populair bij wie, in welke mate? Toch zeker van een andere orde dan ‘De Leidsche straat-schender of de roekeloze student’? Het blijft jammer dat niets werd gezegd over de maatstaf van al dan niet opnemen van bepaalde titels. Dat de auteur de Amadis- en Palmerijnromans alsmede de eigenlijke volksboeken uitsloot kan voor die zeer wel afgetekende groepen verdedigd worden en wijst toch meteen op een distinguo.

Hoe dan ook, er ligt hier een schat van gegevens pasklaar gemaakt, te wachten op onderzoek. De literatuurhistorie kan daar niet aan voorbij wat betreft de studie van de smaak en de invloed van buitengaats, en de populariteit van bepaald werk (immers, al de afzonderlijke uitgaven van een gegeven boek zijn gewetensvol beschreven, bv. 18 nummers voor Mevr. de Genlis, 64 voor August Lafontaine! De bibliografische grondslag is nu gelegd en het gaat hier precies om het onvindbare, om curiosa en rariora die de onderzoeker van de jaren 1600-1815 slechts met de grootste moeite op eigen hand bijeen kan stellen. Bibliografie is hier weer eens tijdsbesparing en dan mag men zich over discutabele indelingen niet druk maken.

Het corpus van het zeer royaal uitgegeven boek behelst de naamlijst van 2604 nummers waarna nog een lijst van 194 ridder-, rovers- en verschrikkingsromans verschenen tot 1900 volgt, samen dus 2798 items. Ook een lijst van 21 Amadisromans verschenen tussen 1598 en 1624 is opgenomen. De registers verschaffen de nodige sleutels en hier wordt de gebruiker niet in de steek gelaten: een Lijst van uitgevers (met verwijzing naar de nummers), een Lijst van vertalers (idem) een bijzonder nuttige Lijst van persoonsnamen op de titels voorkomende, een Aanvullende lijst van pseudoniemen en anoniemen en ten slotte een Nummerlijst van vertalingen, per oorspronkelijke taal.

In het voorbijgaan wijzen we op een drukfout: p. 107, onder nr 602: Frans van der Frenck, zie op C.F.D. Schubert I, te lezen: van der Trenck, Schubart.

 

Emiel Willekens.

Schunke (Ilse). Studien zum Bilderschmuck der deutschen Renaissance-Einbände. Wiesbaden, O. Harrassowitz, 1959, 8o, VIII-151 p. (Beiträge zum Buchund Bibliothekswesen, 8.)

Si l'ornementation de la reliure Renaissance en Italie et en France s'est pliée à l'évolution du goût, c'est à l'évolution de l'art même que s'est soumise l'ornementation de la reliure allemande. Le décor étant figuratif, il est en effet lié à l'histoire du dessin. D'autant plus que le graveur de plaques et de roulettes disposait en Allemagne de dessins conçus spécialement pour lui. Dans un premier chapitre consacré à Urs Graf et aux roulettes anciennes, l'auteur nous montre que dès 1518 des relieurs emploient des roulettes exécutées par Urs Graf lui-même ou par un artisan travaillant sous sa direction (l'auteur en a relevé 24); cet artiste a apporté à la roulette la richesse iconographique des bordures de livres illustrés. L'influence de l'illustration du livre sur le matériel du relieur est d'ailleurs sensible d'une manière plus générale en Allemagne (tout un chapitre de cette étude lui est consacré). Dans un autre chapitre, l'auteur étudie un autre aspect important de la reliure Renaissance: la dorure; elle en suit le développement technique - à

[pagina 253]
[p. 253]

partir des premières plaques historiées, gravées en creux - et en montre l'expansion géographique. Les plaques si typiques du Comte palatin Ott-Heinrich font l'objet d'un chapitre particulier. Enfin on trouvera une importante documentation, comportant notamment des listes de relieurs, dans les chapitres consacrés respectivement au graveur d'Eisengrein, aux petits maîtres et au Maître N.P. Ce dernier, étudié ici d'une manière particulièrement minutieuse, mérite une mention spéciale en raison du grand nombre de relieurs, répandus dans toute l'Allemagne et les Pays-Bas, qui ont utilisé son matériel (notamment six à Anvers, un à Bruxelles, un à Herve).

G. Colin.

G.B. Bodoni e la Propaganda Fide (Parme, Bibliothèque palatine, 1959. In-folio, 32 pages, 2 gravures en couleur hors-texte).

Ce numéro 1 de nouveaux Quaderni del Museo Bodoniano parut à l'occasion de la visite faite à Parme en octobre 1959 par le cardinal Agagianian, alors pro-préfet, depuis préfet, de la Congrégation de la Propagande à Rome. Il était dès lors tout indiqué de le consacrer aux rapports entre le typographe Jean-Baptiste Bodoni et cette Congrégation. Elle possédait une imprimerie à Rome, Bodoni y fit un stage pour s'y perfectionner dans le métier. Le célèbre typographe le rappelle dans diverses lettres qui sont publiées. Les deux planches reproduisent le frontispice de deux éditions liturgiques en caractères coptes et arabes, au bas on trouve en latin: Rome, le nom de Bodoni, et, sur le premier frontispice seulement, la date de 1762.

 

Carlo de Clercq.

H. de la Fontaine Verwey en W. Gs Hellinga, In Officina Ioannis Blaev. Twee inleidende studies bij een kleine inleidende tentoonstelling van de Dr. P.A. Tiele-Stichting (Amsterdam, N.V. Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, 1961; 51 blz., ill).

De firma Blaeu te Amsterdam mag, samen met de Elseviers, gelden als het symbool van de typografische uitstraling van de Noordelijke Nederlanden in de ‘Gouden Eeuw’. Het is bv. veelbetekenend dat Balthasar II Moretus, de meester van de Officina Plantiniana te Antwerpen, het ‘memoriaal’ van de belangrijke gebeurtenissen van zijn leven (Museum Plantin-Moretus, Archief nr. 213) besluit met een nota over de grote ramp die in 1672 de firma in het Noorden heeft getroffen: ‘Adi 23 [lees: 28] February [1672] s'morgens ontrent den dry uren is tot Amsterdam door ongeluck gheelyck verbrand de schoone druckery van Heer Joannes Blaeuw’ - de enige niet-persoonlijke aantekening in deze auto-biografie!

Een kleine tentoonstelling werd in de Dr. P.A. Tiele-Stichting te Amsterdam gewijd aan de bedrijvigheid van de firma Blaeu. Hierbij aansluitend zag een brochure het licht, die evenwel geen catalogus is maar bepaalde aspecten van het leven en de activiteit van de firma behandelt. Prof. H. de la Fontaine Verwey, hoofddirecteur van de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, beschrijft Het Werk van de Blaeu's (blz. 1-12): een beknopte maar voortreffelijke en zeer lezenswaardige biografie van het geslacht, die we zowel het groot publiek als de specialisten warm

[pagina 254]
[p. 254]

aanbevelen. Prof. W. Gs Hellinga beschouwt in De catalogus van de boekhandel Blaeu uit 1659 (blz. 13-51) meer in het bijzonder deze omvangrijke en zeer zeldzaam geworden catalogus van werken te koop aangeboden in de boekhandel van Joan Blaeu (exemplaren in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam en de Koninklijke Bibliotheek te Brussel).

Dr. L. Voet


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Populaire prozaschrijvers van 1600 tot 1815


auteurs

  • Leon Voet

  • L. le Clercq

  • Emiel Willekens

  • Georges Colin

  • over H. de la Fontaine Verwey

  • over W.Gs. Hellinga