| |
| |
| |
[De Gulden Passer 1980-1981]
De Emblemata van Joannes Sambucus
uitgegeven door de Officina Plantiniana
Deel 1
Reproductie van de Latijnse editie van 1564 en van de tekst van de Nederlandse vertaling van 1566 en van de Franse vertaling van 1567
Uitgave verzorgd door
Prof. Dr. Leon Voet
(Ere-conservator van het Museum Plantin-Moretus en het Stedelijk Prentenkabinet te Antwerpen)
en Prof. Dr. Guido Persoons
1. De emblematiek
Emblemata (emblemen) kunnen in het Nederlands worden weergegeven als zinnebeelden. Ze zijn in wezen illustraties aan dewelke in een min of meer lange begeleidende tekst een zedeles wordt verbonden.
De illustratie is de blikvanger maar het is in feite de begeleidende tekst die de boodschap overbrengt zoals door de auteur geconcipieerd. De tekst mag zich voordoen als de uitleg bij een prent; in de praktijk is het precies andersom toegegaan: de auteur schreef een aantal zedelessen waarna hij een kunstenaar verzocht ze in beelden te concretiseren en te symboliseren. In de emblematiek zijn prent en tekst dan ook onverbreekbaar met elkaar verbonden.
De emblematiek sluit aan bij de fabels, maar, waar deze laatste de spiegel die ze de mens voorhouden vrijwel uitsluitend zoeken in de gedragingen van de dieren, vindt de emblematiek haar inspiratiebronnen in een veel wijdere gamma van motieven.
De emblematiek is van veel recentere oorsprong dan de fabels: ze wortelt in het humanisme wat tevens betekent dat bij haar de Grieks-Romeinse Oudheid als inspiratiebron heel vooraan staat en is enkel mogelijk geworden door de opkomst van de boekdrukkunst.
| |
| |
Als de vader van de emblematiek mag worden beschouwd de Italiaanse jurist Andreas Alciati (Alzato bij Milaan, 1 of 8 mei 1492 - Pisa, 12 januari 1550), die in 1531 te Augsburg bij Steyner een eerste bundel met emblemen publiceerde - dewelke onmiddellijk een zulkdanig succes kende dat hij niet alleen in gans Europa talloze malen werd herdrukt maar tevens talrijke andere humanisten tot soortgelijke werken inspireerde.
De emblematiek, zijnde een uitvloeisel van het humanisme en als zodanig zich vooral richtend (althans in de eerste eeuwen van haar bestaan) tot de intellectuële elites, vormt een zeer voorname bron voor de kennis van het toenmalige cultuurleven en - beleven bij de zogenaamde hogere standen - en voor vele symbolische voorstellingen in de plastische kunst van de 16de en 17de eeuw.
Het bestuur van ‘Vereeniging der Antwerpsche Bibliophielen’ vond het dan ook aangewezen in De Gulden Passer een heruitgave te brengen van een vroege embleem-bundel tot stand gekomen en geïllustreerd in onze gewesten met de oorspronkelijke Latijnse tekst, maar tevens vergezeld van de vrijwel gelijktijdige Nederlandse en Franse vertalingen van die tekst. Een uitgave die aldus ook voor de taalkundigen uiterst belangwekkend materiaal en vergelijkingsmogelijkheden biedt.
Bibliografie: H. Green, Andrea Alciati and his books of emblems. A biographical and bibliographical study, Londen, 1872; G. Duplessis. Les livres à gravures du XVIe siècle. Les emblèmes d'Alciati, Parijs, 1884; M. Praz. Studies in seventeenth-century imagery, 2de ed., Rome, 1964; H. Homann, Studien zur Emblematik des 16. Jahrhunderts, Utrecht, 1971; J. Landwehr, Emblem-books in the Low Countries, 1554-1949, Utrecht, 1970; J. Landwehr. Dutch emblem-books, 1962; J. Landwehr, French, Italian, Spanish and Portuguese books of devices and emblems, 1534-1827, 1976; E.F. van Monroy. Embleme und Emblembücher in der Wandlungen ihres Illustrationsstils, Utrecht, 1964.
| |
| |
| |
2. De Emblemata - uitgaven van Christoffel Plantin
Het uitgeven van een emblemata-bundel vroeg een niet onbeduidende kapitaalsinvestering voor de realisatie van de illustraties maar eenmaal aangemaakt konden deze illustraties zonder bijkomende kosten zo vaak worden herdrukt als gewenst. De verkoopprijs van de werken was vrij hoog maar ze richtten zich tot een kapitaalkrachtig publiek en de afzet was verzekerd. Van in het begin van zijn loopbaan, toen hij nog grote moeite had om aan werkkapitaal te geraken, heeft Plantin deze markt verkend.
Het eerste avontuur in deze tak van het uitgeversbedrijf was de uitgave in één gemeenschappelijke bundel van Les devises héroiques van de Franse priester Claude paradin en de Italiaanse humanist Gabriel Simeoni - herdrukken van kort tevoren te Lyon op de markt gebrachte edities (Paradin: in 1551 en 1557; Simeoni: in 1559) (uitgaven van Plantin: eerste editie in 1561; herdrukken in het Frans in 1562 en 1567; Latijnse vertaling in 1562 met herdrukken in 1567 en 1583).
In 1564 volgde de eerste uitgave van de Emblemata van Joannes Sambucus. Deze maal geen herdruk van het product van een andere uitgever maar een oorspronkelijke editie. De auteur bevond zich op dat ogenblik in de Lage Landen en moet zelf contact hebben gezocht met Plantin - mogelijkerwijze hiertoe aangezet door Les devises héroiques van Paradin-Simeoni waarvan hij een exemplaar in handen had gekregen. Ook dit werk werd een uitgeverssucces (Latijnse uitgaven in 1564, 1566, 1569, 1576, 1584; Nederlandse vertaling in 1566; Franse vertaling in 1567) (voor nadere bijzonderheden zie hoofdstuk 4).
Het succes van deze Sambucus-emblemen moet Hadrianus Junius (de Jonghe), de geleerde geneesheer en humanist van Haarlem, een persoonlijke vriend van Plantin en een kennis van Sambucus, ertoe hebben aangezet zich eveneens op dit terrein te wagen: reeds in 1565 verscheen bij Plantin zijn emblemata-bundel die eveneens een grote belangstelling kende welke zich vertolkte in herdrukken en vertalingen (Latijnse edities in 1565, 1566, 1569, 1575, 1585; Nederlandse vertalingen in 1567 en 1575; Franse vertalingen in 1567, 1568, 1570 en 1575).
Plantin nam zelf nog in deze jaren het initiatief om een heruitgave van de Emblemata libri II van de vader van de emblematiek, Andreas Alciati, op de markt te brengen - waarbij het weer niet bij één enkele druk is gebleven (enkel gepubliceerd in het Latijn; eerste uitgave in 1565; herdrukken - ten dele gewijzigd - in 1566, 1567, 1573, 1574, 1577, 1581, 1584).
Plantin heeft naderhand zijn naam nog gezet op een paar andere emblemen-bundels (de De rerum usu et abusu van Bernardus Furmerius in 1575 en 1585, en de Apologi creaturarum van Joannes Moerman in 1584) maar het initiatief tot deze publicaties is uitgegaan van Ant- | |
| |
werpse collega's (van Filips Galle voor Furmerius, van Gerard de Jode voor Moerman) en het aandeel van Plantin beperkte zich tot het drukken van de typografische tekstgedeelten.
Wat de eigen uitgaven betreft heeft Plantin het gelaten bij de bundels van Paradin-Simeoni, Sambucus, Junius en Alciati. De eerste edities van deze werken en daarmede het aanmaken van het meest kostbare element ervan - de illustraties - situeren zich in de beginjaren van de officina toen Plantin nog tijd en kapitaal kon vinden voor dergelijke werken. Daarna heeft zijn bedrijf een dergelijke uitbreiding genomen en zich zodanig gediversifieerd dat de bedrijfskapitalen die de drukker bij elkaar kon krijgen dienden besteed aan andere publicaties. Maar hij heeft niet nagelaten op tijd en stond de investering gevormd door de houtblokken van de edities van de reeds uitgegeven auteurs aan te spreken om heruitgaven te brengen die welkome contanten binnenbrachten.
Tot slot mag worden onderstreept dat de originele houtblokken van de emblemen van Paradin-Simeoni, Sambucus, Junius en Alciati nog steeds worden bewaard in het Museum Plantin-Moretus.
Bibliographie: L. Voet, in samenwerking met J. Voet-Grisolle, The Plantin Press (1555-1589) A bibliography of the works printed and published by Christopher Plantin at Antwerp and Leiden, 6 delen. Amsterdam, 1980-1983. Voor de periode na Plantin: zie de werken van J. Landwehr, geciteerd in voorgaand hoofdstuk.
| |
| |
| |
3. Joannes Sambucus
De beroemde humanist, met zijn ware naam Szamboky, was de telg van een voornaam Hongaars adellijk geslacht. Geboren te Tirnau in Hongarije in 1531, overleed hij te Wenen op 13 juni 1584. In zijn jeugd reisde hij door Europa waarbij hij o.m. in 1563-1564 in de Nederlanden vertoefde en persoonlijk kennis maakte met Plantin. Kort daarop werd hij benoemd tot raadgever en historiograaf van keizer Maximiliaan II en heeft hij van dan af vooral te Wenen verbleven. Naar de Nederlanden is hij in elk geval niet meer teruggekeerd. Wel bleef hij contact onderhouden met Plantin en publiceerde hij in de Officina Plantiniana nog een aantal belangrijke werken: in 1574 de rijk geïllustreerde Icones veterum aliquot ac recentium medicorum (een verzameling van portretten van geneesheren) en een aantal uitgaven van klassieke auteurs: Aristaenetos, Epistolae eroticae, 1566; Demetrius Phalereus, De epistolis doctrina, 1567; Diogenes Laertius, 1566; Gregorius Nazianzenus, 1568; Horatius, Ars poetica, 1564; Petronius, Satyrici fragmenta, 1565; Plautus, 1566.
Deze klassieke auteurs werden uitgegeven naar handschriften uit de persoonlijke bibliotheek van Sambucus - inzake handschriften van klassieke auteurs een der rijkste privé-verzamelingen van het toenmalige Europa. Sambucus was geen egoïst en terdege bewust van het feit dat hij al zijn schatten niet zelf kon uitgeven, heeft hij afschriften laten maken van tal van deze handschriften bestemd voor Plantin en voor de specialisten die deze kon bewegen de handschriften te bewerken en uit te geven. Aldus: Eunapius, De vitis philosophorum et sophistarum, 1568 (uitgegeven door Hadrianus Junius); Hesychius van Milete, De his qui eruditionis fama claruere liber, 1572 (uitgegeven door Hadrianus Junius); Nonnus Panopolitus, Dionysiaca, 1569 (uitgegeven door Gerard Falkenburgius); Stobaeus, Eclogarum libri duo, 1575 (uitgegeven door Willem Canterus).
Bibliografie: Voet, The Plantin Press, V, pp. 2024-2042 (inzonderheid Sambucus in zijn betrekkingen met Plantin); M. Rooses, ‘De Plantijnsche uitgaven van “Emblemata Joannis Sambuci”’ in Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, 2, 1904, pp. 7-21 (met uittreksels uit de boekhouding van Plantin betrekking hebbend op de emblemata-uitgaven van Sambucus: zie eveneens volgend hoofdstuk); H. Homann, Studien zur Emblematik des 16. Jahrhunderts, Utrecht, 1971, pp. 43-78; L. Varga, ‘De operibus philologicis et poeticis Ioannis Sambucii’ in Acta Antiqua Academiae Scientiarum Hungaricae, 14, 1966, pp. 231-244. Over de bibliotheek van Sambucus: Gulyas Pal, Bibliotheca Joannis Sambuci, Sámboky János Könyvtara, Budapest, 1941 (uitgave van de Latijnse catalogus van 1587 van de bibliotheek; een exemplaar van deze zeldzame publicatie in het Museum Plantin-Moretus). Sambucus liet in 1583 te Wenen eveneens een catalogus publiceren van de werken die hij had uitgegeven of helpen uitgeven (door bv. zijn handschriften ter beschikking te stellen); uitgave en studie van dit document door Borsa Gedeon en James E. Walsh; ‘Eine gedruckte Selbstbibliographie von Johannes Sambucus’ in Különlenyomat. A Magyar Könyoszemle, 1965/2 (een overdruk van de publicatie eveneens in het Museum Plantin-Moretus).
| |
| |
| |
4. De emblemata-uitgaven van Sambucus: gegevens verstrekt door de boekhouding van Plantin
De gereproduceerde werken worden in een volgend hoofdstuk in detail beschreven, maar over deze publicaties kan nog veel meer worden gezegd: in de boekhouding van Plantin worden details verstrekt die een interessant licht werpen op het tot stand komen van de edities en hoeveel ze de drukker hebben gekost. Voor de referenties en het gedetailleerde verhaal verwijzen we naar M. Rooses,‘De Plantijnsche uitgaven van ‘Emblemata Joannis Sambuci’ in Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, 2, 1904, pp. 7-21, en Voet, The Plantin Press, nrs. 2168, 2173 en 2174. Een samenvatting kan hier volstaan. Hierbij mag worden aangetekend dat de carolusgulden (fl.) verdeeld in 20 stuivers (st.), in die jaren een benaderende waarde moet hebben gehad van 2000 hedendaagse Belgische franken.
| |
A. De Latijnse uitgave van 1564
Sambucus verbleef in 1563 in de Nederlanden waar hij inzonderheid te Gent heeft vertoefd. Het is denkelijk in de Nederlanden dat zijn emblemata-bundel tot stand is gekomen. In elk geval laat hij in een brief van 22 september 1563 aan Abraham Ortelius verstaan dat hij nog druk doende was aan deze emblemen. Het inleidend hoofdstuk ‘De emblemate’ is overigens gedagtekend Gent, 1 Januari 1564. Kort daarop heeft de Hongaarse humanist de Nederlanden verlaten om er niet meer terug te keren.
In de tweede helft van 1563 moet hij met Plantin een accoord hebben bereikt over de uitgave. Maar in zijn ijver om te helpen heeft Sambucus ettelijke malen zijn uitgever voor de voeten gelopen...
De illustraties zouden worden uitgevoerd in houtsnede. Technisch betekende dit dat een aantal blokken in zacht hout in de gewenste afmetingen werden klaargemaakt, dat op deze blokken de illustraties werden getekend, welke tekeningen tenslotte door de houtsnijders letterlijk in beeld werden gebracht (door het wegsnijden van de witte delen waardoor de contouren in reliëf kwamen te staan).
Plantin liet een aantal van deze houtblokken klaarmaken - om te moeten vaststellen dat inmiddels Sambucus te Gent deze opdracht reeds had laten uitvoeren. Het was eveneens Sambucus die het maken van de tekeningen toevertrouwde aan de Gentse schilder Lucas d'Heere (die werd betaald op 21 februari en 10 maart 1564, doch ongetwijfeld reeds in november 1563 zijn werk had voltooid). Maar ook hier liep iets mis: bij aankomst te Antwerpen bleek dat een
| |
| |
groot aantal tekeningen niet voldeden. Lucas d'Heere was een begaafd kunstenaar. Zijn werk was ongetwijfeld niet minderwaardig op het artistieke vlak, maar men mag aannemen dat hij niet vertrouwd was met de techniek van tekeningen voor illustraties (waarbij o.m. de teksten in spiegelbeeld dienen aangebracht). In elk geval 87 van de 168 illustraties bezorgd door d'Heere dienden herwerkt. Een taak die werd toevertrouwd aan de Antwerpse schilder Pieter Huys(die op 5 en 23 januari 1564 werd betaald voor 80 tekeningen die hij had ‘repourtraict’) en subsidiair aan de Parijse tekenaar Geoffroy Ballain (die zeven tekeningen voor zijn rekening nam en hiervoor op 23 juni 1564 werd betaald). Het was eveneens Pieter Huys die de titelprent, het portret van Sambucus en de kaders en sluitstukken ontwierp.
Met het snijden van de houtblokken heeft Sambucus zich niet ingelaten. Dit heeft Plantin zich weten te reserveren - doch heel veel plezier heeft hij er niet aan beleefd. Op 17 november 1563 sloot de uitgever een contract met Arnold Nicolai voor levering van 150 emblemen met ingang van 22 november en à rato van drie per dag. Maar Nicolai bleef ver onder de norm. Om het tempo op te drijven maakte Plantin op 1 januari 1564, in aanwezigheid van Sambucus, een overeenkomst met een tweede Antwerpse houtsnijder, Cornelis Muller, voor levering van negen blokken per week. Maar ondanks de gestelde boetes bij niet naleving bleef ook Muller in gebreke, zodat in maart 1564 nog een derde specialist, Gerard Janssens van Kampen, werd aangenomen. Tussen hun drieën hebben ze uiteindelijk van november 1563 tot augustus 1564 het karwei geklaard.
De boekhouding van Plantin in deze jaren is precies geen model in haar soort zodat het numerieke aandeel van elk van de houtsnijders in het tot stand komen van de emblemen van Sambucus niet met preciesheid kan worden aangegeven. In de editie zelf tonen veertien illustraties het monogram van Arnold Nicolai (portret van Sambucus en de illustraties op pp. 19, 26, 32, 81, 82, 114, 116, 122, 126, 140, 145, 216, 228), één het monogram van Cornelis Muller (op p. 128) en twee het monogram van Gerard Janssens van Kampen (op pp. 104 en 160).
De totale onkosten voor de illustraties liepen zeer hoog op: in de kostprijsberekening van Plantin worden ze aangegeven als zijnde 254 fl. 16 st., hetzij een 500.000 huidige Belgische franken (hiervan 116 fl. 3 st. voor de ‘pourtraiture’: 70 fl. 2 st. voor d'Heere; 42 fl. 11 st. voor Huys, 3 fl. 10 st. voor Ballain; en 138 fl. 13 st. voor het snijden van de blokken) - een bedrag dat nog onder de werkelijkheid bleef, aangezien Plantin, denkelijk omdat hij uit zijn eigen boekhouding niet meer wijsraakte, bij zijn kostprijsberekening enkele onkosten over het hoofd heeft gezien (ondermeer het maken van de houtblokken zelf, waarvoor hij 1 fl. 13 1/2 st. heeft ingeschreven, en een bijkomend bedrag van 10 fl. 10 st. voor d'Heere). Vergeleken bij deze post doen de andere uitgaven gering aan; voor het drukken van de 1250 exemplaren van de
| |
| |
oplage werden 44 riemen papier gebruikt, die, aan ongeveer 2 fl. per riem, 88 fl. 8 st. kostten; voor de lonen van zetters en drukkers dienden enkel 23 fl. 16 st. betaald, terwijl nog 5 fl. 9 st. werden genoteerd voor het overbrengen van de houtblokken van Gent naar Antwerpen. Hetzij in totaal 372 fl. 7 st. Maar weer heeft Plantin in zijn nota enkele bijkomende posten vergeten; zo o.m. de 7 1/2 st. betaald aan een zekere Daniel om 5 bladen in 4o van de tekst van Sambucus te hebben overgeschreven - dit wil zeggen om van een deel van het werk van Sambucus een kopie te hebben gemaakt die denkelijk meer leesbaar was en als zodanig bruikbaarder voor de zetters.
Deze 372 fl. 7 st. vormden voor de oplage van 1250 een uitgave van zowat 6 st. per exemplaar. Bij de verkoop heeft Plantin zich vergenoegd 7 st. per exemplaar te vragen - een ongewoon minieme winstmarge, maar zoals hij zelf uitlegt in de kostprijsberekening: ‘Lesquelles figures demeureroyent y ainsi pour proffict’ - dit wil zeggen ze konden zonder verdere onkosten worden gebruikt in de volgende uitgaven.
De kostprijsnota van Plantin geeft eveneens het tempo aan hetwelk de publicatie werd voltooid: de lonen voor de eerste twee bladen werden betaald op 27 februari 1564, de overige uitbetalingen volgden elkaar regelmatig op tot blad N (op 18 juni); daarna was er een vrij langdurige onderbreking - naar men mag aannemen omdat een aantal houtblokken nog niet waren bezorgd. De laatste twee bladen (O - P: pp. 208-240) werden tenslotte verrekend op 6 augustus 1564. In het colophon staat nochtans dat het werk pas werd voltooid op 25 augustus 1564. Een aantekening in de nota van Plantin wijst erop dat het eerste blad van de editie (pp. 1-8 met het inleidende gedeelte), om niet nader aangegeven redenen, werd herzet en herdrukt - een operatie die tussen 6 en 25 augustus moet hebben plaatsgegrepen (en waarvan de bijkomende uitgave opnieuw door vergetelheid niet werd genoteerd).
| |
B. De Nederlandse uitgave van 1566
De emblemen aangemaakt in 1564 konden voor deze uitgave worden gebruikt: het probleem van de illustratie speelde geen rol meer.
Wel was er het probleem van de vertaling. De specialist die de taak op zich had genomen kondigt zich in zijn woord ‘totten goedwillighen leser’ enkel aan met de initialen ‘M.A.G.’ en geeft in het gedichtje ‘De oversetter tot sijnen vriendt’ evenmin zijn identiteit prijs. Deze identiteit wordt enkel onthuld in de boekhouding van Plantin: Marcus-Antonius Gillis of van Diest (zoon van de Antwerpse drukker Aegidius [Gillis] Coppens van Diest), die in 1567
| |
| |
eveneens de Nederlandse vertaling van de Emblemata van Hadrianus Junius heeft verzorgd.
De originele Latijnse versie was pas verschenen toen hij reeds op 15 september 1564 een voorschot kreeg van 3 fl. 18 st. ‘sur la traduction en flameng [des Emblemes de Sambucus]’. Hij heeft zich echter niet bijster gehaast want pas op 1 februari 1566 kreeg hij de rest van het hem verschuldigde bedrag, zijnde 24 fl.
De kostprijsnota van Plantin detailleert op 25 oktober 1566 de verdere uitgaven: 14 fl. 4 st. voor de lonen van de zetters en drukkers en 24 fl. voor de 15 riemen papier die nodig waren om de oplage van 1000 exemplaren te drukken. Hetzij in totaal, met de 27 fl. 18 st. voor de vertaling, 66 fl. 2 st. De exemplaren werden verkocht aan 3 st.
| |
C. De Franse uitgave van 1567
Hier stelde zich evenmin het probleem van de illustraties, maar enkel dit van de vertaling.
De naam van de vertaler komt nergens voor in de uitgave en wordt weer enkel onthuld door de boekhouding van Plantin: Jacques Grévin, de beroemde Franse geneesheer en humanist, die bij Plantin verscheidene werken heeft uitgegeven en voor de drukker nog andere Franse vertalingen heeft verzorgd.
Op 15 september 1564 had Plantin reeds 100 emblemen ontvangen en op 4 december kon de rest van het honorarium (dat in totaal 36 fl. bedroeg) worden verrekend, terwijl toen eveneens 6 fl. 6 1/2 st. werden uitgekeerd aan de ‘escrivain’ van Grévin, de scribe die de tekst van de geneesheer in een mooiere hand had overgeschreven.
De Franse vertaling was dus reeds klaar einde 1564. Waarom Plantin nog bijna twee jaar heeft gewacht vooraleer ze in druk te geven is niet duidelijk. Een mogelijke reden voor de vertraging kan zijn dat de uitgever voorafgaandelijk het advies van de auteur heeft wensen in te winnen. In elk geval heeft Plantin de Antwerpse schoolmeester Antoine Tyron (of Tiron) op 20 juni 1565 de som van 5 fl. 10 st. betaald om de tekst nog eens over te schrijven ten einde deze op te sturen naar Sambucus.
In de kostprijsnota van Plantin worden de verdere uitgaven genoteerd op de datum van 25 oktober 1566: de lonen van de zetters en de drukkers bedroegen 17 fl. 4 st., terwijl de 17 riemen papier benut voor de 1000 exemplaren van de oplage 27 fl. 4 st. hadden gekost. Hetzij in totaal, met inbegrip van de vergoedingen voor de vertaler en de twee scribes, 92 fl. 4 1/2 st. Ook de exemplaren van deze uitgave werden verkocht aan 3 st.
Het is bevreemdend te moeten vaststellen dat, terwijl de Nederlandse en de Franse edities vrijwel gelijktijdig in oktober 1566 van de persen zijn gekomen, de Nederlandse uitgave terecht op de titelpagina het jaar 1566 heeft, daar waar de titelpagina van de Franse uitgave het
| |
| |
jaartal 1567 toont. De reden van deze anomalie was denkelijk het feit dat, waar de Nederlandse uitgave was bestemd voor de lokale Nederlandse markt en vrijwel onmiddellijk ter plaatse kon worden verkocht, een belangrijk deel van de Franse editie naar het buitenland diende verstuurd en aldaar pas begin 1567 kon worden verdeeld. Om niet de schijn te wekken dat de waar was ‘verouderd’ moet Plantin hebben beslist de editie te postdateren. Een handigheidje dat hij overigens herhaaldelijk heeft toegepast, inzonderheid voor edities die net de september-foor van Frankfurt, de toenmalige Europese boekenmarkt, hadden gemist en pas op de volgende vasten-foor te koop konden worden aangeboden.
| |
5. De uitgaven van de emblemata van Sambucus door de officina Plantiniana:
beschrijving
A. De uitgaven hier gereproduceerd
1. Latijnse uitgave van 1564
Emblemata, cum aliquot nummis antiqui operis
In - 8o: A - P8; pp. 1-240 (vergissingen in paginatie: 9 niet genummerd; 3 van 34: omgekeerd; 102-103-104 voor 202-203-204, 106-107 voor 206-207).
[1]: Titelpagina; [2]: Privilege (Brussel, 28 januari 1563, ondertekend Fabri); 3-7: De emblemate (inleidend hoofdstuk over embleem en emblematiek; gedagtekend Gent, 1 januari 1564); [9-12]: Eerste embleem doch in feite een opdracht aan keizer Maximiliaan II (Maximiliano II. Imperatori... domino suo clementissimo; ondertekend T.M. clientulus minimus Sambucus); 13-230: Tekst (166 emblemen); 231: Errata; 232: Opdracht die volgend hoofdstuk inleidt ‘Magnifico domino Ioanni Groliero thesaurario regio Lutetiae’ (gedagtekend Gent, 3 januari 1564); 233-240: Afbeeldingen van oude munten [Nummi veteres]; 240: colophon (‘Excudebat Christophorus Plantinus Antverpiae, VIII cal. Sept. Anno M.D.LXIV’ [= 25 augustus 1564]).
Illustraties: Houtsneden.
1. | Titelpagina (p. [1]): de negen Muzen in evenzoveel medaillons, met onderaan het drukkersmerk van Plantin (H. 148 mm. × Br. 92 mm.). |
2. | Portret van de auteur (p. 8) (H. 55 mm. × Br. 55 mm.) |
| |
| |
3. | Emblemata (pp. 9-230): 167 illustraties (H. ca. 48 mm. × Br. ca. 55 mm.) van 166 houtblokken. Inderdaad werd één houtblok tweemaal gebruikt: op pp. 64 (embleem nr. 46) en 205 (embleem nr. 150).
(N.B. In onze herdruk wordt embleem 46 geïllustreerd met de nieuwe afbeelding, volgens de verbetering door Plantin zelf in al zijn volgende herdrukken en vertalingen). |
4. | Afbeeldingen van Romeinse munten of medailles (pp. 233-240): 23 illustraties (H. ca. 45 mm. × Br. 75 mm.), elk tonend de voor- en de achterzijde van een munt; hiervan 22 munten uit de Romeinse keizertijd (voorzijde; kop van een keizer) en de laatste een munt of medaille voorstellend de Vier Seizoenen. |
5. | Al de emblemen werden gedrukt binnen kaders in houtsnede van verschillende afmetingen: er zijn 19 van deze kaders die in wisselende volgorde werden gedrukt en herdrukt.
N.B. De originele houtblokken zijn bewaard in het Museum Plantin-Moretus. |
Vindplaatsen: Museum Plantin-Moretus (A 1414 en R 55.28 [defect: ontbreken pp. 17-20, 97-98, 123-124, 141-142, 151-152, 159-160]). Verder eveneens exemplaren in Augsburg (Staats- und Stadtbibliothek), Brussel (Koninklijke Bibliotheek), Cambridge (Universiteitsbibliotheek), Erlangen (Universiteitsbibliotheek), Gent (Universiteitsbibliotheek), Kopenhagen (Koninklijke Bibliotheek), Lissabon (Nationale Bibliotheek), Londen (British Library), Montpellier (Universiteitsbibliotheek), Nîmes (Stadsbibliotheek), Parijs (Bibliothèque Nationale; Mazarine; Bibliothèque de l'Arsenal), Postel (Abdij), Rome (Nationale Bibliotheek; Vaticaan), Vendôme (Stadsbibliotheek).
Bibliografie: Voet, The Plantin Press, nr. 2168 (mei verdere referenties).
| |
2. Nederlandse uitgave van 1566
Emblemata, in Nederlantsche tale ghetrouwelick overgheset
Vertaler: Marcus Antonius Gillis of van Diest (zoon van de Antwerpse drukker Aegidius [Gillis] Coppens van Diest).
In - 16 mo; A - 08; pp. 1-223, [224].
[1]: Titelpagina; [2]: Privilege (zeer bondig, niet gedateerd; enkel ondertekend Fabri); [3]: Opdracht van Christoffel Plantin aan Hendrik van Berchem, burgemeester van Antwerpen (Aenden edelen ende wijsen H. Heyndrick, heere van Berchem, ridder, borgemeester der stadt van Antwerpen; ondertekend Christoffel Plantijn en gedagtekend 30 september 1566); 4-9: Voorwoord van de vertaler (M.A.G. totten goetwillighen leser; gedagtekend 13 januari 1566); 10: Gedicht van de vertaler (De oversetter tot sijnen vrient); 11-223: Tekst (167 emblemen); [224]: Blank.
| |
| |
Illustraties: Emblemata (pp. 11-223): 167 illustraties. Dezelfde als in de Latijnse uitgave. Enkel werd het dubbel (embleem nr. 46 [hier op p. 70]) vervangen door een nieuw houtblok (dat trouwens eveneens voorkomt in de Latijnse heruitgave van 1566 [zie hierna]).
Vindplaatsen: Museum Plantin-Moretus (A 479). Verder eveneens: Gent (Universiteitsbibliotheek), Haarlem (Stadsbibliotheek).
Bibliografie: Voet, The Plantin Press, nr. 2173 (met verdere referenties).
Voornaamste afwijkingen met de Latijnse editie van 1564:
1. | Formaat: van in -8o herleid tot in -16 mo (waardoor aspect en voorstelling veel kleiner). |
2. | Tekstgedeelte:
a. | Zijn weggevallen:
1. | Het inleidend hoofdstuk ‘De emblemate’; |
2. | De sectie van de Romeinse munten met de inleidende opdracht aan Jan Grolier. |
|
b. | Zijn nieuw:
1. | De opdracht van Plantin aan Hendrik van Berchem; |
2. | Het voorwoord van de vertaler (dat in feite, met andere woorden, het thema behandelt zoals reeds uiteengezet door Sambucus in zijn ‘De emblemate’); |
3. | Het gedicht van de vertaler. |
|
|
3. | Illustraties:
a. | Titelprent en portret van Sambucus zijn weggevallen. |
b. | 167 embleem-afbeeldingen: het dubbel in de Latijnse 1564-uitgave werd vervangen door een nieuwe afbeelding (zie hoger). |
c. | De kaders in houtsnede, binnen dewelke de emblemen in de Latijnse 1564-editie waren afgedrukt, werden niet meer gebruikt: enkel de emblemen als zodanig werden gereproduceerd. |
d. | Met het hoofdstuk over de Romeinse munten zijn eveneens de 23 afbeeldingen van deze sectie weggevallen. |
|
Prof. Dr. Leon Voet
(wordt vervolgd)
|
|