Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Gulden Passer. Jaargang 85 (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Gulden Passer. Jaargang 85
Afbeelding van De Gulden Passer. Jaargang 85Toon afbeelding van titelpagina van De Gulden Passer. Jaargang 85

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.07 MB)

ebook (7.99 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Gulden Passer. Jaargang 85

(2007)– [tijdschrift] Gulden Passer, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

[Godfried Wendelen]

GODEFRIDI VVENDELINI
ARIES
sev
AVREI VELLERIS
ENCOMIVM.

illvstrissimo et nobilissimo
DOMINO
DOMINO FERDINANDO
D'ANDELOT

eqviti,
olani toparchae
tribvno militari praefectvrae amontanae
vrbis graiacensis
in bvrgvndiae comitatv gvbernatori
serenissimorvm belgicae principvm avlae
praefecto primario
.
[pagina 77]
[p. 77]
GODFRIED WENDELEN
DE RAM
OF
LOFZANG OP HET
GULDEN VLIES

aan de hoogvermaarde en hoogedele
HEER
MIJNHEER FERDINAND
D'ANDELOT

ridder,
heer van ollans,
bevelhebber van de prefectuur van amont
gouverneur van de stad gray
in het graafschap bourgondië
hofmeester van de doorluchtige
prinsen der belgische nederlanden
.
[pagina 78]
[p. 78]

[Origineel]

1.Quoties in Principum nostrorum res gestas intuor, Illustrissime Domine, toties Belgicam Burgundicamque fortitudinem veneror, felicitatem adoro, quoniam utrobique praesentiam Numinis observo, quod illis et animos suffecerit et benè usos viribus felicitate beârit.
2.Omitto recensere antiquiora. Philippus Bonus de fecundâ semente fortitudinis ac bonitatis quàm uberem messem felicitatis ac gloriae reportavit! Inter militarium ordinum collegia omnia nullum aut fuit umquam aut erit augustius (absit dicto invidia) Aurei Velleris Equitio Burgundo-Belgico auspicatissimo.
3.Hoc cùm moliretur heroüm ille maximus, Phrixum respectabat et Iasonem et decantatam tot vatibus iuventutem Argonautarum; sed dum et mystas audit, passus est substitui sacram Gedeonis historiam.
4.Et tamen ne in Iasone quidem minùs felicem aut pium fuisse his ostendo versibus, quos nomini inscribo tuo, fugitivam dudum antiquitatem retrahentibus et ab ultimo usque principio veri originem scrutatis, spero et assecutis.
5.Altera felicitatis messis Philippo postumat, cùm post ducentos iam annos scriptorem nactus est vernaculum Chiffletium. Qui pro eâ quâ apud Principes nostros pollet gratiâ, excussis sacris scriniis, ne unum aliquem orbis angulum alloqueretur, ad desultoriam linguam additâ constante, gemino stilo, pari facundiâ, sic seipsum superavit, ut quamvis linguarum temporariae cum aeternâ perpetuus sit inter scrupulosas stribiligines conflictus, opus tamen desperatum tomis aliquot grandibus perfecerit et facta dictis exaequarit.
6.Et hunc quidem iudicii publici securum Stemmatum quaedam velut promulsis vindicat. Carmen hoc meum quàm vera canat scio, quàm placiturum sit nescio, nisi quia splendorem à te, Illustrissime Domine, ac privatim mihi Optime, sperat aliquem. Quem tu iam inde ab atavis, atque in his avo Ioanne Andelotio, Caroli V. magno hyperaspiste, tum à praefecturâ praetorii tuâ, in caelos ipsos et ad quattuor illos tuos filios gloriosâ morte fulgentes refundis.
7.Nimirum quàm tu dignus es iis quos legis, tam digna erunt quae scribo ut legantur, si sub tui nominis patrocinio legantur. Sic vivas, sic valeas, sic faveas, sic foveas

 

Illustrissimo Nobilissimoque Nomini tuo aeternùm devotum Godefridum VVendelinum.

[pagina 79]
[p. 79]

[Vertaling]

1.Hoogvermaarde Heer, telkens als ik een blik werp op de grote daden van onze vorsten, moet ik hun Bourgondische en Belgische dapperheid vereren en de knie buigen voor hun succes. Want hier zowel als daar valt mij de goddelijke tussenkomst op, die hun moed gesterkt heeft en de goede inzet van hun krachten met succes gezegend.
2.Het relaas van oudere tijden laat ik terzijde. Maar welke overvloedige oogst aan succes en roem heeft Filips de Goede niet binnengehaald uit het vruchtbare zaaisel van zijn dapperheid en goedheid! Onder alle genootschappen van ridderlijke orden is er nooit een geweest en zal er nooit een zijn die hoger verheven is (het weze zonder grootspraak gezegd) dan de zeer beloftevol ingestelde Bourgondisch-Belgische Ridderschap van het Gulden Vlies.
3.Toen die grootste der helden ze oprichtte, had hij Phrixus en Jason voor ogen en de jeugd van de Argovaarders, die door zoveel dichters is bezongen. Maar toen hij ook het advies van priesters aanhoorde, liet hij toe dat het bijbelse verhaal van Gideon in de plaats gesteld werd.
4.Dat hij evenwel met Jason niet minder gelukkig en trouw aan het verleden was geweest, wil ik aantonen in deze verzen, die ik aan uw naam mag opdragen. Ze halen de lang vervlogen oudheid weer voor ogen en gaan vanaf het eerste begin op zoek naar de oorspronkelijke waarheid, om die, zo hoop ik, ook te achterhalen.
5.Postuum valt Filips nog een tweede oogst aan succes ten deel. Want nu, tweehonderd jaar later, heeft hij een schrijver uit zijn eigen landstreek gekregen, Chifflet. Deze heeft, dankzij de gunst die hij geniet bij onze Prinsen, de geheime archieven doorgenomen; en om niet één bepaalde hoek van de wereld aan te spreken, heeft hij aan een vlottende taal een vaste gekoppeld, in een dubbele schrijftrant maar met even grote spraakvaardigheid, en zo zichzelf overtroffen. Want ofschoon er bij twee talen, de ene tijdgebonden en de andere tijdloos, voortdurend conflict kan zijn tussen gevaarlijke soloecismen, heeft hij toch die roekeloze onderneming in enkele indrukwekkende boekdelen tot een goed einde gebracht en de feiten in adequate bewoordingen weergegeven.
6.Ik van mijn kant ben gerust in het oordeel van het publiek, nu ik opgevorderd word tot een soort van voorgerecht bij zijn Stambomen. Hoeveel waarheid dit gedicht van mij bezingt weet ik, hoeveel bijval het zal krijgen weet ik niet; alleen hoopt het op enige luister vanwege u, Hoogvermaarde Heer, die voor mij persoonlijk ook de Beste zijt. Die luister straalt gij reeds uit van bij uw voorouders, met onder hen uw grootvader Jean d'Andelot, grote opperstalmeester van Karel V, maar ook uit de prefectuur onder uw militair bevel; gij straalt hem uit tot aan de hemel zelve en tot bij die vier zonen van u, die schitteren door hun roemrijke dood.
7.Voorzeker, zo waard als gij de mannen zijt over wie gij leest, zo waard te lezen zal zijn wat ik schrijf, als het maar gelezen wordt onder het schut van uw naam. Zo moogt gij leven, zo welvaren, zo begunstigen, zo koesteren

 

de aan uw Hoogvermaarde en Hoogedele Naam voor altijd verknochte Godfried Wendelen.

[pagina 80]
[p. 80]

Godefridi VVendelini
Aries sive avrei velleris encomivm.

 
Torquati proceres et quorum gloria, Phoebi
 
aemula, se geminos tollit ad usque polos
 
orsaqueGa naar margenoot1 ab Eoïs laudum praeconia metis
 
occiduas ultra spargit Atlantis aquas,
5[regelnummer]
queis fulvo radians pretiosum Vellus ab auro
 
fortibus ex humeris nobile pendet onus,
 
quàm procul hinc vestrae tandem incunabula famae
 
quaeritis à primis exoriantur avis
 
mequeGa naar margenoot2 placet, si quae variis comperta libellis
10[regelnummer]
digessi, fidâ pauca notare manu.
 
Quamquam animus refugit dubium subiisse laborem,
 
ne tenuet dictis maxima facta suis,
 
quamlibet adverso scribantur carmina vento,
 
quâ tamen adspirat, pauca sed apta canam.
15[regelnummer]
Inclitus ille Aries villo spectabilis aureo,
 
tot ducibus summum principibusque decus,
 
non fumum exhalat sacri ex fulgore metalli
 
materiámve sui sustinet esse levem.
 
Burgundae stirpis soboles augusta Philippus,
20[regelnummer]
quem Virtus voluit nomen habere Boni,
 
Velleris aeternos non frustrà sanxit honores,
 
sed tamen à meritis laus venit ista quibus?
 
AttalicisGa naar margenoot3 qui picta notis aulaea tuetur,
 
quae Bruxella atavis servat ab usque suis,
25[regelnummer]
intextumque videt Gedeonem bella parantem
 
et gemina ostentans omina Vellus idem,
 
tum (stratagema ducis) collisae fragmina testae
 
nocte repentinas eiaculata faces,
 
hoc primùm forsan sibi Velleris argumentum
30[regelnummer]
sumpserit, hoc praeter nil placuisse putet.
 
VosGa naar margenoot4 gnari magnam hîc habuisse et Iasona partem
 
et sedisse animis quàm Gedeona priùs,
 
cùm legitis priscâ miracula scripta papyro
 
atque animus pendens vatis ab ore stupet:
35[regelnummer]
utGa naar margenoot5 Graiam Aesonides per inhospita littora pinum
[pagina 81]
[p. 81]

Godfried Wendelen
De ram of lofzang op het gulden vlies

 
Gij, edellieden met uw halsketens, wier roem zich verheft,
 
in wedijver met Phoebus, tot aan de beide polen,
 
en wier lofprijzingen,Ga naar margenoot1 ingezet aan Eos' uiterste grenzen,
 
zich verder spreiden dan Atlas' westelijke wateren,
5[regelnummer]
gij die het kostbare Vlies, dat straalt van rosgeel goud,
 
aan stoere schouders draagt als een nobele last,
 
gij vraagt hoever vanhier de wieg van uw vermaardheid
 
ooit gestaan heeft, sinds uw eerste voorouders,
 
en of ik van de vondstenGa naar margenoot2 die ik uit velerlei geschriften
10[regelnummer]
heb vergaard, met trouwe hand iets op wil tekenen.
 
Al aarzelt mijn geest die heikele taak op zich te nemen,
 
om hoogste daden door zijn woord niet te kleineren,
 
en hoezeer mijn verzen tégen de wind geschreven worden,
 
toch wil ik, als hij meezit, zingen, weinig maar gepast.
15[regelnummer]
Die vermaarde Ram, opmerkelijk om zijn gouden vacht,
 
dat hoogste sieraad voor zoveel hertogen en prinsen,
 
blaast geen ijle rook uit de gloed van zijn heilige metaal
 
en duldt niet dat van hem lichtzinnig wordt gepraat.
 
Filips, de verheven telg van het Bourgondische geslacht
20[regelnummer]
die door Deugd de naam van Goede dragen mocht,
 
bezegelde niet onbedacht de eeuwige eer van het Vlies;
 
maar niettemin, van welke verdiensten komt die lof?
 
Wie kijkt naar de tapijtenGa naar margenoot3 met Attalische luister getooid,
 
die de stad Brussel van bij haar voorouders bewaart,
25[regelnummer]
en in dat legwerk ziet hoe Gideon een oorlog voorbereidt,
 
en dat dezelfde Vacht een tweede wonder aanwijst,
 
als uit stukgeslagen kruiken (krijgslist van de veldheer)
 
in de nacht verrassend toortsen worden opgestoken,
 
die zou dít wellicht vooral als boodschap van de Vacht
30[regelnummer]
aanvaarden en daarbuiten niets van waarde achten.
 
Gij echter weet dat ook JasonGa naar margenoot4 hier een grote rol in had
 
en nog vóór Gideon een plaats kreeg in de geesten,
 
als gij de wonderen leest, op vroege papyrus geschreven,
 
en uw geest, geboeid door zangerswoord, verstomt:
35[regelnummer]
hoe Aesons zoonGa naar margenoot5 een Griekse boot langs onveilige kust
[pagina 82]
[p. 82]

[Origineel]

 
iusserit Euxino pandere vela mari
 
delectosque duces fragili commiserit Argo,
 
quam docuit dubias certa columba vias,
 
perque fretum dirimens et per Symplegadas, inter
40[regelnummer]
quas furit elisi fervida spuma sali,
 
cùm peteret Scythicis rutilantia Vellera Colchis,
 
Vellera barbarico non toleranda loco,
 
taurorum aeripedum proflatos naribus ignes
 
inter et insomnis squamea terga ferae,
45[regelnummer]
inter et armatos fratres de dentibus ortos
 
nataque de diris praelia seminibus,
 
quaeque referre mora est, quaeque est perpessa iuventus
 
Thessala, ad historicam non trutinanda fidem.
 
FundereGa naar margenoot6 vana sacros deliria fortè poëtas
50[regelnummer]
creditis? At veri symbola docta canunt.
 
Symbola, non minùs haec pulchris dignanda lituris
 
quàmGa naar margenoot7 quae sunt sacris condita verba libris.
 
Nam dederunt pretium simul haec, simul aetheris alti
 
machina cum terris et simul ipse Deus.
55[regelnummer]
Scilicet hoc Vellus signi caelestis imago est,
 
sub quo Sol blandi tempora veris agit.
 
QuoGa naar margenoot8 nasci primùm conspexit sidere Phoebum
 
atque novos homines Vellere terra tegi,
 
Vellere, quod superûm munus lego. Scilicet illud
60[regelnummer]
hostiaGa naar margenoot9 gestarat, quâ sacra fecit Adam:
 
dum qui primitias ligni temeraverat, illas
 
(doctior à damnis) caede rependit ovis.
 
ExuviasqueGa naar margenoot10 sacras monitus circumdedit, inde
 
innocuos mores effigiante Deo.
65[regelnummer]
Certè de grege fecit Abel placataque summo
 
Numina de caelo sensit adesse sibi.
 
Sic Aries primo rerum signatus in ortu
 
et caelo et terris nobile dogma fuit.
 
IndeGa naar margenoot11 Renascenti cataclysmi à funere Mundo
70[regelnummer]
in Medio Caeli vertice Cardo stetit.
 
QuandoGa naar margenoot12 (ego Diluvii si sum non futilis auctor,
 
tempora vel nequeunt si dare verba mihi)
 
LunaGa naar margenoot13 oriens pressit surgentis brachia Cancri
 
et Solis tenuit regia sceptra Leo,
75[regelnummer]
Mercurium Virgo, Venerem Lanx, Scorpio Martem
 
Arcitenensque Iovem, tu Capricorne Cronum,
 
ArmeniasqueGa naar margenoot14 Aries Noachi iugulatus ad aras
 
naturae incolumis victima prima ruit:
 
Isaco factus ceu succedaneus idem,
80[regelnummer]
sospite pro gnato quem iugulavit Abram.
[pagina 83]
[p. 83]

[Vertaling]

 
de zeilen uit deed zetten richting ‘Gastvrije’ Zee,
 
en uitgelezen helden samenplaatste op zijn broze Argo,
 
die onzeker varend veilig door een duif geleid werd,
 
en door de zeestraat brak en door de Symplegaden heen,
40[regelnummer]
waar schuim van opgeperste golven kokend raast,
 
toen hij het stralende Vlies in Scythisch Colchis zocht
 
- dat Vlies op een barbaarse plek, onduldbaar -
 
bij bronsgepote stieren, vlammen briesend uit hun snuit,
 
en het schubbige lijf van een nooit slapende draak,
45[regelnummer]
en bij een broederbende, gewapend uit tanden opgerezen,
 
en gevechten ontstaan bij dat monsterlijke broed,
 
een té lang verhaal van alles wat die Thessalische jeugd
 
verduurd heeft, niet afweegbaar op historische trouw.
 
Denkt gij soms dat gewijde dichters ijle waanzin uiten?Ga naar margenoot6
50[regelnummer]
Neen, zij zingen waarheid in geleerde symbolen.
 
Die symbolen hebben geen fraaie verbeteringen nodig,
 
evenmin als in heilige boeken verhulde woorden.Ga naar margenoot7
 
Want zij hádden hun waarde, net zoals het samenspel
 
van hoge sterren met de aarde, en zoals God zelf.
55[regelnummer]
Deze Vacht verbeeldt namelijk het hemelse teken
 
waar de Zon de lieve lentetijd in doorbrengt.
 
Onder dit gesternteGa naar margenoot8 zag de aarde eerst Phoebus rijzen
 
en dan de jonge mensheid zich hullen in een Vacht,
 
een Vacht die ik als godsgeschenk versta. Want dié
60[regelnummer]
kleedde het dier dat door Adam werd geofferd:Ga naar margenoot9
 
toen hij het eerste boomooft had onteerd, vergold hij dat
 
(geleerd door schade) door een schaap te slachten.
 
En op vermaan deed hij de heilige gestroopte huid om,Ga naar margenoot10
 
waarmee God een schuldeloos gedrag verbeeldde.
65[regelnummer]
Zeker offerde Abel van zijn kudde en mocht dan ervaren
 
dat God, verzoend, hem uit de hoge hemel bijstond.
 
Zo was de Ram opvallend bij het oerbegin der dingen,Ga naar margenoot11
 
voor hemel en aarde een voortreffelijke lering.
 
Later stond hij voor de Wereld die uit dodelijke ramp
70[regelnummer]
Herboren werd, als Spil hoog in het Hemelmidden.
 
(Als mijn ‘Zondvloed’Ga naar margenoot12 geen zinloos schrijfstuk blijkt,
 
en als tijdmeting mij niet bedotten kan), drong toén
 
de rijzende MaanGa naar margenoot13 in de scharen van de norse Kreeft
 
en kreeg de Leeuw de koningsscepter van de Zon,
75[regelnummer]
de Maagd Mercurius, de Weegschaal Venus, de Schorpioen
 
Mars, de Boogschutter Jupiter en gij, Steenbok, Cronus;
 
en toén viel ook bij Noachs Armeense altaar een Ram,Ga naar margenoot14
 
geslacht als eerste offer van de behouden schepping;
 
zo viel als Isaaks plaatsvervanger weer een zelfde dier,
80[regelnummer]
door Abram geslacht in ruil voor zijn gespaarde zoon.
[pagina 84]
[p. 84]

[Origineel]

 
IlliusGa naar margenoot15 at Vellus Noachum ut sacrasse putemus,
 
ritus ab antiquâ relligione probat.
 
Nam quicumque olim dubiis per somnia rebus
 
ex adytis soliti poscere fata deûm,
85[regelnummer]
in templisGa naar margenoot16 caesarum ovium sub nocte silenti
 
Velleribus stratis incubuisse ferunt.
 
Et quiaGa naar margenoot17 signandis placuere haec Vellera dictis
 
(ceu Iovi Amaltheo diphthera sacra monet,
 
ceuGa naar margenoot18 docet à primis saeclis quòd sueverit olim
90[regelnummer]
pelles Ionius sermo vocare βίβλους),
 
illa dies Terrae post tristia fata Renatae
 
fallorGa naar margenoot19 an hoc ipso Vellere scripta fuit?
 
Sic erat. Et fuit hoc non Vellere carius aurum,
 
concepta est Mundi quo Genitura libro.
95[regelnummer]
Quâ nihilGa naar margenoot20 Astrologos memini reverentiùs usquam
 
suspexisse sacrâ lege Genethliacos,
 
seu quos Uranie Chaldaeâ fovit in urbe,
 
Aegypti seu quos terra vetusta tulit.
 
PersaGa naar margenoot21 Magus certè, Caeli Solisque sacerdos,
100[regelnummer]
tutelam gentis Vellere pinxit ovis,
 
Assyriis sicut truculenti forma Leonis
 
PellaeisqueGa naar margenoot22 olidae risit imago Caprae.
 
Ergo et Eleusinae voluit mysteria Matris
 
OgygusGa naar margenoot23 archaicis texere si qua peplis,
105[regelnummer]
sive qua Deucalion priscis mandare tabellis
 
(Diluvii populo testis uterque suo:
 
Ogygus,Ga naar margenoot24 Iapeti proles Noachique nepotum
 
primus, in Aonio cui data regna solo;
 
AtticaGa naar margenoot25 Deucalion postquam Anthesteria sanxit,
110[regelnummer]
Thessalicas regnum nactus ad usque Pylas).
 
Quidquid ab his Phrixi servavit Diphthera, sanctis
 
inscriptum Mundi sunt Thema Velleribus.
 
Pictaque (ceu ius est)Ga naar margenoot26 haec caeli lipsana fulvis
 
Aurorae, Lunae, Solis ab iconibus:
115[regelnummer]
doctaGa naar margenoot27 Palaephatiâ quando mihi voce papyrus
 
adstruit indicio mystica sacra suo.
 
Quae sicut sobolem non ignorare nepotum
 
naturae voluit mysta parensque Noa,
 
sic quosGa naar margenoot28 Deucalion docuit, quos Ogygus; his de
120[regelnummer]
mos fuit ‘Auratum’ dicere ‘Vellus habent’.
 
Et qui relligiosè habuere, ut Phrixus et Atreus,
 
hos repetunt clarae stemmate stirpis avos.
 
UndeGa naar margenoot29 Atreus, gnarus Solis Lunaéque laborum,
 
regia prae stolido sceptra Thyeste tulit.
125[regelnummer]
Velleris at Phrixum proaviti sacra ferentem
[pagina 85]
[p. 85]

[Vertaling]

 
Maar onze mening dat Noach van dát dier de VachtGa naar margenoot15
 
gewijd heeft, stoelt op een ritus uit de oude religie.
 
Want allen die eertijds bij twijfeling in heiligdommen
 
door dromen godsspraken plachten af te smeken,
85[regelnummer]
zeggenGa naar margenoot16 dat zij in tempels bij nachtstilte zich vlijden
 
op uitgespreide Huiden van geslachte schapen.
 
En daar ze op die Huiden graag uitspraken optekendenGa naar margenoot17
 
(zo maant een vlies tot offers voor Jupiter Amaltheus,
 
zo leren wij dat vroeger,Ga naar margenoot18 sedert eerste eeuwen, de taal
90[regelnummer]
van Ionië papyrusbladen ‘vellen’ placht te noemen),
 
werd dié dag van de Herboren Aarde na haar trieste lot
 
- vergis ik me? - op zulke zelfde Vacht beschreven.Ga naar margenoot19
 
Zo was het. En goud ging niet duurder dan deze Vacht,
 
dit boek waarin de Wereldgeboorte was opgenomen.
95[regelnummer]
Mij heugt dat astrologenGa naar margenoot20 bij horoscopen nergens iets
 
eerbiediger dan dit gadesloegen naar heilige regel,
 
zowel die welke Urania voedde in Chaldea's hoofdstad,
 
als die welke het oude land Egypte voortbracht.
 
Zo tooiden Perzische Magiërs,Ga naar margenoot21 priesters van Hemel en Zon,
100[regelnummer]
de schutsgod van hun volk met een Schapenvacht,
 
zoals Assyriërs de voorstelling van een woeste Leeuw
 
beviel en Pella's volk het beeld van een ranzige Geit.Ga naar margenoot22
 
Aldus wou ook OgygusGa naar margenoot23 de mysteriën van de Moeder
 
in Eleusis, zoveel hij wist, weven in antieke gewaden,
105[regelnummer]
en Deucalion zoveel ook op oude schrijfborden griffen
 
(beiden getuigen van de Zondvloed voor hun volk:
 
Ogygus,Ga naar margenoot24 zoon van Jafet en bekendste nazaat van Noach,
 
aan wie het koningschap toekwam in Beotisch land;
 
Deucalion, die na wijding van de Attische AnthesteriënGa naar margenoot25
110[regelnummer]
de koningstroon verwierf tot aan Thessalisch Pylae).
 
Alles wat van dezen het Vlies van Phrixus heeft bewaard,
 
is de Wereldhoroscoop, gegrift op heilige Huiden.
 
En dat hemelse erfgoed werd (zo recht is)Ga naar margenoot26 opgetekend
 
in goud, naar beelden van Dageraad en Maan en Zon:
115[regelnummer]
zo brengt een geleerde papyrus met Palaephatus' woordGa naar margenoot27
 
mij door zijn aanwijzing die heilige geheimen bij.
 
En zoals Noë, priester en vader van de nieuwe wereld,
 
wilde dat het kroost van zijn nazaten die kende,
 
zo leerde Deucalion, zo Ogygus, ze verder;Ga naar margenoot28 van dezen
120[regelnummer]
ging dan de mare: ‘die bezitten de Gouden Vacht’.
 
En zij die ze vroom bewaarden, zoals Phrixus en Atreus,
 
gaan in beroemde stamlijn op deze voorouders terug.
 
Vandaar dat Atreus,Ga naar margenoot29 kenner van Zon- en Maaneclipsen,
 
niét de dwaze Thyestes, de koningsscepter verwierf.
125[regelnummer]
Maar Phrixus, drager van het heilige overgeërfde Vlies,
[pagina 86]
[p. 86]

[Origineel]

 
tam laeto excepit Phasidis ora sinu,
 
ut quamvisGa naar margenoot30 profugo tamen hac pro dote marito
 
panderet Aeetae regia virgo torum:
 
Colchis ubi Armeniis contermina finibus ortam
130[regelnummer]
se Noacho, fuerit quòdGa naar margenoot31 recutita, docet.
 
Ne quà miremur, si Velleris auxerit aurum
 
congestasque adytis accumulârit opes
 
templaqueGa naar margenoot32 Enyalio dederit. Quâ voce notari
 
ultrices scelerum nos benè scimus aquas.
135[regelnummer]
Ac quamquam Noachi retrò sublapsa referri
 
relligio vitio temporis orsa fuit
 
vixque alibi tenues veri simulaverit umbras,
 
erepta ex oculis sensim animisque hominum,
 
postquam instaurari hanc superis sententia sedit
140[regelnummer]
atque novas legesGa naar margenoot33 sub duce Mose dari,
 
non tamen est Aries veteri fraudatus honore,
 
quin potiùs multò claruit inde magis.
 
Lectus enim est, Pharios qui mergeret aequore currus,
 
IsacidaeGa naar margenoot34 siccâ per quod iere viâ,
145[regelnummer]
sacravitque Agni tinctos de sanguine postes
 
foederaque à primi Paschatis icta die.
 
Sive etiam hinc meruit caeli inter signa referri
 
aeternus tanti testis et esse boni.
 
IdemGa naar margenoot35 Aries, Iosui quà proderet angelus hostem,
150[regelnummer]
suspenso stantes amne ligavit aquas.
 
PòstGa naar margenoot36 Madianitas bello Gedeona petentem
 
duxit et auspicii signa secunda dedit;
 
roscida cùm nullis maduerunt Vellera guttis,
 
arida cùm pluvio sub Ioue lana fuit:
155[regelnummer]
posset ut hoc Aries rursum inclarescere monstro
 
vexillumque sacrae figere Militiae.
 
InGa naar margenoot37 quam cùm misit Chironis Iasona curas
 
(hunc quoque ducentem Deucalione genus),
 
non secùs ac Iosuen, Mosen Noachumque, per undas
160[regelnummer]
suasit inexpertas ire, redire vias.
 
Cuius cùm referunt cursus rexisse columbam,
 
nónne ipsum agnoscunt commemorantque Noam?
 
AdditurGa naar margenoot38 ut dubiis summo in discrimine rebus
 
Argo praesentem sensit adesse Deum.
165[regelnummer]
Bebrycias Amycus cogebat in agmina turmas,
 
hospitibus Minyis aspera bella ciens,
 
cùm sese pavidis caelo delapsa per auras
 
obtulit aligeri candida forma viri
 
eripuitque malis. Templum signumque dicavit
170[regelnummer]
Aesonides memori nomine Sosthenium:
[pagina 87]
[p. 87]

[Vertaling]

 
werd in het land van de Phasis zo blijhartig onthaald
 
dat hij, al was hij balling,Ga naar margenoot30 toch voor deze gift als man
 
het bed mocht delen van vorst Aeëtes' dochter;
 
de Colchiërs, grenzend aan Armeens gebied, beweren
130[regelnummer]
van Noach af te stammen, daar ze besneden zijn.Ga naar margenoot31
 
Geen wonder dat ze het Vlies in goud vermeerderden,
 
in heiligdommen vergaarde schatten stapelden
 
en tempels wijdden aan Enyalius.Ga naar margenoot32 Dat deze naam naar
 
‘misdaad wrekend water’ wijst, weten wij zeker.
135[regelnummer]
En al begon de eredienst van Noach, door het verderf
 
des tijds achteruitgegaan, hier weg te deemsteren
 
en toonde hij voorts amper vage schimmen van waarheid,
 
stilaan uit het oog en het hart der mensen gebannen,
 
nadat besloten was hier die voor de goden te herstellen
140[regelnummer]
en daar nieuwe wetten te geven onder leider Mozes,Ga naar margenoot33
 
toch bleef de Ram niet van zijn vroegere eer verstoken;
 
integendeel, hij kreeg nadien nog veel meer glans.
 
Want ze kozen hém om Pharus' wagens te verdrinken
 
in de zee waar Isaaks volk droogvoets doorheen ging,Ga naar margenoot34
145[regelnummer]
en hij wijdde de deuren gekleurd met bloed van een Lam
 
en het verbond gesloten op de eerste dag van Pesach.
 
Of hierom juist kreeg hij een plaats bij de hemeltekens,
 
om voor eeuwig te getuigen van zo grote weldaden.
 
Dezelfde Ram hield de stroom opGa naar margenoot35 en dwong het water
150[regelnummer]
stil te staan, tot de engel aan Jozua de vijand overgaf.
 
Toen later Gideon tegen de Midjanieten ten strijde trok,Ga naar margenoot36
 
was hij zijn gids en gaf gunstige tekens van succes;
 
toen zijn Vacht nat van dauw werd zonder één druppel,
 
terwijl onder Jupiters regen de wol droog bleef:
155[regelnummer]
zo kon de Ram door dit wonder nieuwe glans krijgen
 
en het vaandel planten voor een heilige Veldtocht.
 
Toen hij op zulke tocht Chirons leerling Jason uitzondGa naar margenoot37
 
(ook die zette het geslacht van Deucalion verder),
 
net zoals Jozua, Mozes en Noach, ried hij hem onbegane
160[regelnummer]
wegen door de golven heen en terug te nemen.
 
Als ze dan vertellen dat een duif zijn zeekoers stuurde,
 
herkennen ze hem dan niet, denkend aan Noach?
 
Daarbij komtGa naar margenoot38 dat in onzekerheden en hoogste gevaar
 
de Argo ervoer dat God haar helpend nabij was.
165[regelnummer]
Amycus stelde zijn Bebrycische troepen in slagorde op
 
voor een verbeten strijd tegen de Minyische gasten,
 
toen bij dezen, in paniek, zich de blanke gestalte aanbood,
 
gedaald uit hemelwolken, van een gevleugelde man,
 
die hen redde uit gevaar. Aesons zoon wijdde een tempel
170[regelnummer]
en een beeld, zijn naam herdenkend, aan Sosthenes;
[pagina 88]
[p. 88]

[Origineel]

 
quod Constantinus Michaëli deinde sacravit,
 
admonitus iussis scilicet angelicis.
 
En quibus auspiciis (neque enim vetus illa priorum
 
omnia canities quae fugiamus habet)
175[regelnummer]
Deucalioneae cultor pietatis Iason
 
reddidit Ogygio Vellera sancta solo.
 
Fallor an àGa naar margenoot39 Phrixo ad Gedeona et Iasona fasti
 
lustra ter octonis orbibus acta ferunt?
 
Tempus idem amborum? Sic est.Ga naar margenoot40 Cùm solveret Argo,
180[regelnummer]
iam Madianites sumpserat arma ferox.
 
Hoc fuit anteGa naar margenoot41 Bonum ter saecla novenna Philippum
 
(de tamen hoc soles tempore deme novem),
 
ceu serie historicâ Clio transacta recondens
 
haec alibi chronicos digerit in canonas;
185[regelnummer]
et docet, ut quibus hac de puppi fama perennat,
 
aetasGa naar margenoot42 heroas non tulit una semel.
 
Sed si quos similes virtus illexit ad ausus,
 
gloria constituit nobilitate pares.
 
Aureus ergo Aries per tot miracula fulgens
190[regelnummer]
et prae quo scoriam cuncta metalla putes,
 
gemmeus est, postquam hoc sub sidereGa naar margenoot43 clarior Agnus
 
in gremium subiit, casta Maria, tuum.
 
Qui ne de superis has illapsurus in oras
 
aetherei adventus nuntia parva daret
195[regelnummer]
(quamquam ceu pluvii sine murmure guttula roris
 
in Vellus, tacitâ linqueret astra viâ),
 
terrasque tractusque maris caelumque profundum
 
dignatus magnâ est ceu monuisse tubâ.
 
AnnoGa naar margenoot44 namque priùs quàm se committeret orbi
200[regelnummer]
(ut metatores regibus ire solent),
 
non iterùm innumero redituros vere planetas
 
Arietis in signo iussit adesse simul
 
et peragi primo comitia maxima caelo,
 
vix ea post annum dissolüenda novum:
205[regelnummer]
Saturni, Iovis ac Martis triplicata potestas
 
Maximi ubi partus omina terna dabant.
 
Aurea Saturni qui saecla reponeret olim
 
Rex placidâ mundum sub ditione tenens,
 
quique Iovis multas fumantia Thura per aras
210[regelnummer]
Mysta Deo assereret relligione Patri,
 
et pacaturus truculenti praelia Martis
 
vulneribus Medicus Myrrhea dona daret:
 
Aurum, Thus, Myrrham,Ga naar margenoot45 Reges, Mystas Medicosque,
 
ne Sua miremur dona tulisse Magos,
215[regelnummer]
atqueGa naar margenoot46 Palaestinum pueros timuisse tyrannum,
[pagina 89]
[p. 89]

[Vertaling]

 
nadien heiligde Constantinus die dan weer aan Michaël,
 
daartoe namelijk gemaand door engelenbevelen.
 
Tot daar enkele tekens (die oude grijsheid van voorheen
 
bewaart ze immers niet alle, die ons dus ontgaan)
175[regelnummer]
waaronder Jason, vereerder van Deucalions vroomheid,
 
het heilige Vlies naar Ogygus' land terugbracht.
 
Vergis ik me, dat van PhrixusGa naar margenoot39 tot aan Gideon en Jason
 
de kalender honderdtwintig jaren als verlopen telt?
 
Is beider tijd dezelfde? Jazeker,Ga naar margenoot40. Toen de Argo uitvoer,
180[regelnummer]
had de trotse Midjaniet de wapens al opgenomen.
 
Dit was zevenentwintig eeuwen vóór Filips de GoedeGa naar margenoot41
 
(trek van die tijd echter negen zonnejaren af),
 
zoals Clio, die het verleden in geschiedtabellen vat,
 
dit voorts naar regels van tijdrekenkunde ordent;
185[regelnummer]
zij leert ook dat de helden van dit schip, met hun tijdloze
 
faam, niet tot één enkele generatie behoorden.Ga naar margenoot42
 
Maar als dapperheid mannen tot eendere waagstukken
 
aanzet, maakt roem ze in adeldom elkaars gelijken.
 
Dus schittert de gouden Ram dankzij zoveel wonderen
190[regelnummer]
en zou je buiten hem elk metaal als sintel aanzien,
 
maar een juweel is hij sinds onder dit gesternte een Lam,Ga naar margenoot43
 
beroemder nog, uw schoot opzocht, kuise Maria.
 
Hij wou, vóór Hij uit de hoogten naar deze aarde daalde,
 
van zijn hemelse komst een groots voorteken geven
195[regelnummer]
(al had Hij, zoals een dauwdruppel geruisloos de Vacht
 
beregende, de sterren kunnen verlaten in alle stilte):
 
de landen, de wijdheid van de zee, het diepe hemelruim
 
wou Hij geboodschapt weten als met luide bazuin.
 
Want één jaarGa naar margenoot44 voordat Hij zich aan de wereld overgaf
200[regelnummer]
(zo wegbereiders plegen koningen vooruit te gaan),
 
beval Hij de planeten, die op zo talloos Lentepunt nooit
 
weerkeren, in het teken van de Ram te verzamelen
 
en eerst aan de hemel algemene samenkomst te houden,
 
die na het nieuwe jaar pas mocht ontbonden worden:
205[regelnummer]
zo gaf het machtige drietal van Saturnus, Jupiter en Mars
 
een driedubbel voorteken van des Hoogsten geboorte.
 
De Koning, die Saturnus' vroege Gouden eeuwen zou
 
herstellen en de wereld onder rustig bewind houden,
 
de Priester, die de Wierookdamp op Jupiters vele altaren
210[regelnummer]
zou opvorderen voor de eredienst van God de Vader,
 
de Genezer, die de oorlogen van woeste Mars tot vrede
 
brengen zou en voor wonden Mirre-gaven geven:
 
Goud, Wierook, Mirre,Ga naar margenoot45 Koningen, Priesters en Genezers,
 
niet te verwonderen dat Magiërs hún gaven brachten,
215[regelnummer]
en dat Palestina's tiranGa naar margenoot46 beducht was voor alle knaapjes
[pagina 90]
[p. 90]

[Origineel]

 
quotquot ab hoc caeli lux tulit alma situ.
 
Sic Aries priscis toties cantata Sibyllis
 
aurea de caelo saecula restituit,
 
AgniGa naar margenoot47 purpureo tandem obsignata cruore,
220[regelnummer]
arbore quem multum fudit ab ille crucis:
 
totque figurarum traxit compendia secum,
 
à prisci quotquot Vellere Abelis erant.
 
Velleris ut proprii in ligno sanciret honorem,
 
OesypaGa naar margenoot48 sedarent cùm lita felle sitim.
225[regelnummer]
Oesypa, divinis tunc sic contacta labellis,
 
suxerit hinc vires ut Medicina novas.
 
Quas sensit longo natura oppressa veterno,
 
vix post dena quater saecla renata sibi.
 
AgnovitGa naar margenoot49 caelum, tellus, mare et infera regna
230[regelnummer]
hunc Agnum flexo devenerata genu.
 
Cui dudum et reges submittunt sceptra volentes,
 
servitio hoc laeti libera colla premi.
 
Colla, quibus sacras innectunt sponte catenas,
 
ne non sit turpi spes quoque adempta fugae.
235[regelnummer]
AdsciscuntGa naar margenoot50 procerum socialia corda suorum,
 
commenti variis symbola quisque notis.
 
Symbola Militiae ceu niceteria Sacrae,
 
corporis illustri parte suëta geri.
 
ErgoGa naar margenoot51 aliis aliud dum (et futile saepè), Philippo
240[regelnummer]
Velleris Agnini tessera lecta fuit.
 
Quando ratus curas Burgundo principe dignas,
 
si tales mores inderet ingeniis
 
ac tantùm exemplo heroüm formaret honores,
 
quantùm illi pictis stemmata de clypeis,
245[regelnummer]
Ordinis in partem Gedeone et Iasone digni
 
legit, quorum esset pectore laudis amor.
 
Laudis amor solidae, nec somnia vana sequentis,
 
rusticaGa naar margenoot52 nobilitas qualia saepè videt,
 
sed quali Gedeon Madianitûm agmina stravit,
250[regelnummer]
Aesonides quali Vellera fulva tulit.
 
Scilicet, occiduas ut partâ pace per urbes
 
(Agni ubi vestiri Vellere quisque velit
 
grexque gregem cesset rabie lacerare caninâ),
 
sentiatGa naar margenoot53 Europae Phasidis ora minas,
255[regelnummer]
sentiat ultrices vires, irasque minores
 
viribus, et meritas verpus Apella vices.
 
QuodGa naar margenoot54 Bulionaeus princeps, quod Flandricus olim,
 
ut studeant, fortes erudiere viros.
 
Quos si civilis sterili de pulvere pugnae,
260[regelnummer]
de glacie atque ulvâ poeniteatque nive,
[pagina 91]
[p. 91]

[Vertaling]

 
die uit dat gebied het zalige licht des hemels opnam.
 
Zo heeft de Ram de gouden eeuwen, door vroege Sibillen
 
zo vaak bezongen, uit de hemel weer ingevoerd
 
en ze bezegeld met het purperen bloed van het Lam,Ga naar margenoot47
220[regelnummer]
het vele bloed dat Hij vanaf de kruisboom stortte:
 
zo trok Hij naar zich de bundeling van alle voortekens
 
die er waren sinds de Vacht van oudvader Abel.
 
Om de eer van die eigen Vacht op het kruis te heiligen
 
moest WolvetGa naar margenoot48 gemengd met gal zijn dorst lessen.
225[regelnummer]
Dat Wolvet hebben goddelijke lippen toen zó beroerd
 
dat Hij, de Medicijn, daar nieuwe krachten uit zoog.
 
Die ervoer ook de schepping, lang in lethargie versmacht
 
en nu pas, na veertig eeuwen, tot zichzelf herboren.
 
De hemel, de aarde, de zee en het rijk der onderwereld
230[regelnummer]
hebben dit Lam erkend en met knieval aanbeden.Ga naar margenoot49
 
Allang onderwerpen ook koningen Hem graag hun scepter,
 
blij dat hun vrije nekken dit knechtschap mogen voelen.
 
Rond die nekken vlechten ze uit eigen wil heilige ketens,
 
om ook de hoop op schandelijke vlucht te weren.
235[regelnummer]
Om de welgezinde harten van hun edellieden te winnen,Ga naar margenoot50
 
bedenkt elk van hen symbolen met diverse duiding.
 
Symbolen als zegetekens van een Heilige Krijgsdienst,
 
altijd op een goed zichtbare plek van hun lichaam.
 
Waar aan anderen iets anders (vaak ook prul) beviel,Ga naar margenoot51
240[regelnummer]
koos Filips de Vacht van een Lam als insigne.
 
Waar hij toeleg zag een Bourgondische prins waardig,
 
als iemand in zijn inborst zulke deugden voedde
 
en naar der helden voorbeeld zoveel eredaden stelde
 
als dié kransen hadden op hun kleurige schilden,
245[regelnummer]
koos hij tot leden van de Orde, Gideon en Jason waardig,
 
mannen die in hun hart hunker naar roem bezaten.
 
Hunker naar hechte roem, die geen ijdele dromen najaagt,
 
zoals landelijke adel er dikwijls op het oog heeft,Ga naar margenoot52
 
maar dié waarmee Gideon het Midjanietenleger versloeg,
250[regelnummer]
waarmee Aesons zoon het gouden Vlies behaalde.
 
Zeker mag dan, als in westerse steden vrede is gesloten
 
(waar elk zich met Lamsvacht moet willen kleden
 
en kudden elkaar niet meer verslinden als dolle honden),
 
het land van de Phasis Europa's dreiging voelen,Ga naar margenoot53
255[regelnummer]
haar wrekende kracht voelen, en woede zwichtend voor
 
die kracht, en de besneden Jood zijn verdiende loon.
 
Dáárvoor leerde ooit de Bouillonese vorst,Ga naar margenoot54 dáárvoor
 
de Vlaamse, hun dappere mannen zich in te zetten.
 
Als ze balen van het schrale stof van burgeroorlogen,
260[regelnummer]
van geploeter in ijs en moerasbies en sneeuw,
[pagina 92]
[p. 92]

[Origineel]

 
nulla ubi victori compendia damnáve victo,
 
stantem ubi prostrato succubuisse pudet,
 
exspectent sacri pretium non vile laboris
 
permutentque lutum cum meliore solo
265[regelnummer]
Helladis, Aegypti, Libyes Asiaeque; quod omne,
 
eheu, Byzantî Sardanapalus habet.
 
Illic captivo Vellus grave splendeat auro,
 
femina nec teneat praemia digna viris.
 
Praemia Threïcio sic custodita Draconi,
270[regelnummer]
sueveritGa naar margenoot55 Hesperias ut timuisse manus,
 
cùm nulli fluctus, nullae Symplegades obstent,
 
quin ducat Petri Dia Columba ratem.
 
NilGa naar margenoot56 taurorum illi fumosa incendia prosint,
 
quae ructat vano vanior ira sinu.
275[regelnummer]
Aere pedes solidi nil sint nisi proxima victo
 
instrumenta metus praecipitisque fugae.
 
Dentibus infrendens furiato ut mordeat ore
 
quantus et est rabido pectore verrat humum,
 
spargat Tartaricis armorum semina sulcis,
280[regelnummer]
suscitet ut turmas in nova bella novas:
 
nil aget. EtGa naar margenoot57 nomen dispellet Iasonis umbras,
 
sive hoc Hebraeo suavius ore sonat.
 
Auguror an quorum mihi dulcia somnia fingo,
 
praesagae mentis gaudia dictat amor?
285[regelnummer]
Atque adeò an caeli Numen quoque vota secundat
 
publica, nec ventos irrita ferre sinit?
 
Evenient. Dat signa Deus. Neque enim omine nullo
 
DubidisGa naar margenoot58 ad ripas concinit albus Olor,
 
per loca senta situ, per confraga et arcta nec olim
290[regelnummer]
pervia, iam faciles lenè trahentis aquas.
 
Ille ubi lusciniasGa naar margenoot59 patrio modulamine mulcet
 
auditurque aquilis invidiamque parit.
 
Stemmataque et veterum clangit decora alta parentum,
 
Velleris Aurati quos celebravit honos.
295[regelnummer]
Ut ne virtutes encomia iusta requirant,
 
et discat proavi fortia facta nepos.
 
Dum Colchos alii per lucra infamia quaerunt,
 
ad quae fucato Vellere turba ruunt,
 
Chironis soboles et Iasonis alter Iason,
300[regelnummer]
ad Vellus curvâ nescius ire viâ,
 
totGa naar margenoot60 praeco decorum, túne hic Cygnus es, Chiffleti,
 
qui Gallis nectar fundis ab ore modis?
 
Qui Latio ambrosiam sic iam sermone propinas,
 
aspera mellito ut verba sapore fluant?
305[regelnummer]
IcciaGa naar margenoot61 qui nostris monstrasti littora, ut esset
[pagina 93]
[p. 93]

[Vertaling]

 
waar de winnaar niet wint, de verliezer geen schade lijdt,
 
waar wie staat schandelijk valt voor wie geveld ligt,
 
dat ze dan uitzien naar passend loon voor heilige arbeid
 
en dat slijk opgeven in ruil voor de betere grond
265[regelnummer]
van Hellas, van Egypte, van Libië en Azië: dat alles is,
 
helaas, in handen van de Byzantijnse Sardanapal!
 
Dáár strale het Vlies dat zwaar is van veroverd goud,
 
en geen vrouw krijge de prijs die mannen toekomt.
 
De prijs die door de Thracische Draak bewaakt wordt
270[regelnummer]
in bestendig vrezen voor Avondlandse legers,Ga naar margenoot55
 
nu er geen stormen, geen Symplegaden meer beletten
 
dat de Goddelijke Duif de schuit van Petrus leidt.
 
Hij vinde geen baat in het rokende vuur van stieren,Ga naar margenoot56
 
uit ijdele strot door nog ijdeler woede gebraakt.
275[regelnummer]
Hun stevige poten van brons mogen enkel klaarstaan
 
voor verliezers in paniek en overijlde vlucht.
 
Hij mag tandenknarsen en bijten met razende muil,
 
en heel zijn lijf doldriftig over de grond sleuren,
 
hij mag zaaisel van wapens strooien in Tataarse voren,
280[regelnummer]
om nieuwe troepen in nieuwe oorlogen te jagen:
 
niets bereikt hij. Jasons naam zal die spoken verjagen,Ga naar margenoot57
 
óf die naam die zoeter klinkt in Hebreeuwse mond.
 
Profeteer ik, of dicteert liefde van een voorvoelende geest
 
mij vreugde om wat ik mij in zoete dromen inbeeld?
285[regelnummer]
Of stemt eer de hemelse Wil met de algemene wensen in,
 
niet duldend dat winden ze onvervuld wegblazen?
 
Ze komen uit. God geeft tekens. Want echt voorspellend
 
zingt een blanke Zwaan aan de oevers van de Doubs,Ga naar margenoot58
 
die door woeste plekken kronkelt, eng en nooit betreden,
290[regelnummer]
om dan zijn kalme water vredig voort te stuwen.
 
Daar bekoort hij nachtegalen met eigenlands gezang,Ga naar margenoot59
 
en adelaren horen er zijn lied, dat afgunst wekt.
 
En van Stambomen schalt hij en hoge luister van oude
 
vaderen gevierd met de eer van het Gulden Vlies.
295[regelnummer]
Dat zo verdiensten hun gerechte lofzang niet mislopen,
 
en nakroost de kloeke daden van voorvaders leert.
 
Terwijl anderen Colchis zoeken voor eerloos profijt,
 
dat ze met een verzonnen Vlies massaal najagen,
 
zijt gij, Chifflet, kroost van Chiron en Jasons alter ego,
300[regelnummer]
die naar het Vlies geen kromme wegen weet,
 
zijt gij, heraut van zoveel adeldom,Ga naar margenoot60 niet deze Zwaan,
 
die uit uw mond nectar schenkt in Franse verzen?
 
Die nu ook ambrozijn opdient in de taal van Latium,
 
zó dat stroeve woorden honingzoet vloeien?
305[regelnummer]
Die de onzen Iccius' kust getoond hebt,Ga naar margenoot61 opdat vandaar
[pagina 94]
[p. 94]

[Origineel]

 
unde Argo Ionias Belgica adiret aquas?
 
Unda, ferae, volucres Orphea silentia servant:
 
accubo ego auscultans. Incipe, Cygne, Melos.

CENSVRA.

 

Origini Aurei Velleris lucem dabit eius Encomium, studio, labore, industriâ Reverendi Domini Godefridi Wendelini Iuris Utriusque Doctoris Bethasiorum Pastoris elucubratum, si lucem videat. Actum XXVI. Aprilis M.DC.XXXII.

 

Gaspar Estrix Canonicus et Plebanus Antverpiensis Librorum Censor.

ANTVERPIAE,
EX OFFICINA PLANTINIANA
BALTHASARIS MORETI.
M.DC.XXXII.

Het bronnenapparaat van de Aries

Voor de bronnen die Wendelinus in zijn randnotities met name vermeldt, kunnen de volgende toelichtingen van nut zijn. Wij rangschikken ze in principe naar de orde waarin de dichter de namen aanvoert, maar veroorloven ons soms een lichte afwijking, ter wille van de samenhang.

Zijn notitie 5, bij het verhaal van de Argo-expeditie (vv. 35-48) verwijst naar vijf geschriften.

1. ‘Apollodorus in zijn Bibliotheek’. Het gaat hier om het mythografische handboekje Apollodori Bibliotheca, waarschijnlijk in de 1ste eeuw n.C. samengesteld en onterecht op naam gezet van de bekende Atheense filoloog Apollodorus (2de eeuw v.C). Wendelinus benutte mogelijk de door Jérôme Commelin bezorgde Grieks-Latijnse uitgave Apollodori Atheniensis Grammatici Bibliotheca, die in 1599 door de Officina Commeliniana in Genève of Heidelberg gedrukt werd. In deze editie staat het Argonautenverhaal (boek 1, al. 107-144) op p. 41-53.Ga naar voetnoot38

2 ‘Diodorus’ is de bekende Griekse historicus Diodorus Siculus (einde iste eeuw v.C), die een wereldgeschiedenis schreef vanaf de vroegste tijden tot het jaar 54 v.C. (Caesar in Britannia). Ze kreeg de titel Bibliotheca [historica]. Wendelinus raadpleegde waarschijnlijk de

[pagina 95]
[p. 95]

[Vertaling]

 
een Belgische Argo naar Ionische wateren uitvaart?
 
Zeeën, dieren, vogels blijven stom als Orpheus klinkt:
 
ik neig mij luisterend. Zwaan, hef aan uw Lied.

GOEDKEURING

 

Op de oorsprong van het Gulden Vlies zal een licht schijnen dankzij zijn Lofzang, die is uitgewrocht door de toeleg, de inspanning en de vlijt van de Eerwaarde Heer Godfried Wendelen, Doctor in de Beide Rechten, Pastoor van Bets; óf hij het licht mag zien! Gegeven op 26 april 1632.

Gaspar Estrix, Kanunnik en Plebaan, Boekenkeurder te Antwerpen.

TE ANTWERPEN,
UIT DE PLANTIJNSE DRUKKERIJ
VAN BALTHASAR MORETUS.
1632

Grieks-Latijnse editie van Lorenz Rhodoman Diod. Siculi Bibliothecae historicae libri, die in 1604 door de Officina Wecheliana in Hanau gedrukt werd. Hierin staat het verhaal van de Argonauten (boek 4, par. 40-56) op p. 244-260.Ga naar voetnoot39

3. Apollonius van Rhodos (3de eeuw v.C.) schreef het oudste en bekendste epos over de tocht van Jason en zijn gezellen, Argonautica, in totaal bijna 6000 hexameters. Wendelinus kende waarschijnlijk de grote Grieks-Latijnse verzameluitgave van Jacques Lect, Poetae Graeci veteres carminis heroici scriptores, in 1606 door Pierre de la Rovière in Genève gedrukt. Hierin staat op p. 1-87 van deel ii het epos van Apollonius.Ga naar voetnoot40

4. ‘Flaccus’ verwijst naar de Latijnse epicus Valerius Flaccus, die in het laatste kwart van de 1ste eeuw n.C. zijn Argonautica dichtte, in navolging van Apollonius. Bij zijn dood, ca. 93, was het epos blijkbaar niet helemaal voltooid. Bijna 5600 verzen zijn ons bewaard. Wendelinus kende, en bezat waarschijnlijk, een van de twee edities bezorgd door de Brugse humanist Ludovicus Carrio en door Christoffel Plantijn in 1565, resp. 1566 gedrukt.Ga naar voetnoot41

[pagina 96]
[p. 96]

5. Als hij de vorige vier bronnen heeft vermeld, zegt Wendelinus ‘na Orpheus’, Daarmee schijnt hij de mening te delen die in zijn tijd nog opgeld deed, dat de zogenaamde Orphica Argonautica écht door de mythische zanger Orpheus werden gedicht. In feite zijn deze 1376 Griekse hexameters een laat maakwerk (mogelijk pas 4de-5de eeuw n.C.), dat wil aantonen dat niet Jason maar Orpheus de ware held en bezieler was van de Argovaart. Wendelinus kende dit gedicht waarschijnlijk uit de onder nr. 3 vermelde Poetae Graeci veteres, waarin het op p. 480-500 van deel i te lezen staat.Ga naar voetnoot42

De enige vermelding van een eigentijdse bron van onze dichter ontmoeten we in zijn randnotitie 9 (bij de vv. 60-64). Daar prijst hij de Franse capucijn en bijbelverklaarder Père Jacques Boulduc (ca. 1560-1646), omdat die de oorsprong van de kerkelijke offervieringen, met name de eucharistie, terugvoert tot het vroegste verleden, tot Adam zelf. Dat kunnen we inderdaad lezen in Boulducs curieuze boek De Ecclesia ante Legem (Lugduni, Sumpt. Claudii Landry, 1626), op de p. 1-13 (= boek 1, cap. 1). De kans is groot dat Wendelinus dit boek in zijn bezit had, want op nog andere plaatsen schijnt hij het gedachtegoed van Boulduc te delen.Ga naar voetnoot43

In notitie 11 (bij de vv. 69-70) zegt onze dichter dat Macrobius en Firmicus beweren, naar de leer van de Egyptenaren, dat bij de ‘wedergeboorte’ van de wereld, na de zondvloed, het sterrenbeeld Ram in het Hemelmidden stond. Chronologisch komt eerst de Mathesis (= Astrologie) van Firmicus Maternus, gedateerd ca. 335 n.C. In zijn voorwoord belooft Firmicus inderdaad ‘alles uiteen te zetten wat de oude, wijze en goddelijke mannen van Egypte en Babylonië over de macht en de invloed van de sterren in hun onderwijs van de goddelijke leer hebben overgeleverd’ en in boek 3 zegt hij: ‘door mijn onderzoek naar de geboorte van de wereld [...] heb ik vastgesteld dat bij die geboorte het Hemelmidden zich in de Ram bevond’.Ga naar voetnoot44 Macrobius (begin 5de eeuw), van zijn kant, zegt in zijn Saturnalia (= Gesprekken bij het eindejaarsfeest) dat ‘Caesar in navolging van de Egyptenaren, die een unieke kennis van heel de goddelijke wereld bezaten [...] het jaar wilde afstemmen op het ritme van de zon’, en in zijn commentaar op het Somnium Scipionis van Cicero zegt Macrobius dat ‘bij het aanbreken van de grote dag die als eerste van alle dagen het licht liet opgaan [...] en daarom terecht de geboortedag van de wereld wordt genoemd, de Ram in het Hemelmidden stond’.Ga naar voetnoot45 Even verder, in notitie 20 (bij de vv. 95-98), zegt Wendelinus nog dat uit Firmicus' geschrift blijkt dat de ‘judiciaire astrologie’ van Chaldeeën en Egyptenaren vertrekt van de wereldhoroscoop. Dit blijkt inderdaad, aangezien Firmicus zelf het thema mundi (boek 3, cap. 1) als uitgangspunt neemt van heel zijn astrologische discours. Wendelinus kende de Mathesis van Firmicus mogelijk uit de door Nicolas Pruckner bezorgde editie Astronomicῶn libri viii, in Bazel bij J. Hervagius in 1551 gedrukt. Het oeuvre van Macrobius was hem waarschijnlijk bekend uit de door Johan Izaak Pontanus verzorgde recensie die in 1597 bij de Officina Plantiniana in Leiden uitkwam.

In notitie 16 (bij de vv. 83-86) zegt Wendelinus dat het antieke ritueel voor het raadplegen van het lot onder meer door Vergilius is beschreven. Inderdaad, in boek 7 (vv. 85-95)

[pagina 97]
[p. 97]

van zijn Aeneis zegt de Augusteïsche dichter dat uit geheel Italië mensen bij onzekerheden antwoord gingen zoeken in een heiligdom, waar een priester zich bij nachtstilte neervlijde op gespreide huiden van geslachte schapen, en dat koning Latinus, die ook een antwoord van de goden zocht, volgens ritus honderd schapen slachtte en zich languit strekte op hun gespreide huiden, om dan plots een stem uit het hoge woud te vernemen.Ga naar voetnoot46

Herodotus, de vader van de geschiedschrijving (5de eeuw v.C.), wordt in de notities 18 (bij de vv. 89-90) en 31 (bij v. 130) als bron geciteerd. De vv. 89-90 kunnen we nagenoeg letterlijk weervinden in een zinsnede uit de Historiae (boek 5, par. 58): ‘Papyrusbladen noemen de Ioniërs van oudsher “vellen” (διΦθϵ́ρας), omdat ze eertijds bij schaarste aan papyrus huiden van geiten en schapen (als schrijfstof) gebruikten’. Vers 31, over de Colchiers die zich vanwege hun besnijdenis als afstammelingen van Noach beschouwden, schijnt te verwijzen naar boek 2, par. 104: ‘De Colchiërs, de Egyptenaren en de Ethiopiërs zijn de enige volkeren die van bij het begin de besnijdenis toepassen. De Feniciërs en de Syriërs in Palestina [sic] hebben het gebruik van de Egyptenaren overgenomen.’ Herodotus vermeldt in heel zijn werk nergens de Joden en ook niet Noach, zodat Wendelinus' bewering niet helemaal strookt met de waarheid. De band tussen Colchis en Noach past in zijn betoog, maar kan niet echt hard gemaakt worden bij Herodotus. Onze dichter kende mogelijk de Grieks-Latijnse Herodotus-uitgave van Gottfried Jungermann, Historiarum libri ix, gedrukt in Genève bij P. Estienne in 1618.Ga naar voetnoot47

In notitie 19 (bij de vv. 91-92) zegt onze dichter dat Noach het verhaal van de zondvloed niet alleen op dierenhuiden heeft gegrift, maar ook op de zuilen die Josephus vermeldt. In het uitvoerigste werk van deze geschiedschrijver (2de helft 1ste eeuw n.C.), de Antiquitates Judaicae (boek 1, par. 69-71) is er sprake van twee oeroude zuilen, de ene van baksteen, de andere van natuursteen. Daarop hadden vrome afstammelingen van Adams derde zoon Set, minstens zeven generaties vóór Noach, hun kennis van de hemellichamen en hun bevindingen voor het nageslacht gegrift. Als de zuil van baksteen ooit door watergeweld (de zondvloed) zou vergaan, was er nog die in natuursteen om aan de eerste te herinneren. Deze laatste bevond zich in zijn tijd nog in het ‘land Seiris’, zegt Josephus. De versie van Wendelinus, als zou Noach deze zuilen hebben opgericht, klopt dus niet echt met die van Josephus. Wij vonden in heel diens oeuvre slechts één toespeling op een door Noach geschreven zondvloedverhaal. In Contra Apionem (1, par. 130) zegt hij letterlijk: ‘Berosus [Chaldeeuwse priester en astronoom, 3de eeuw v.C.] heeft, teruggaand op de oudste geschriften, zoals Noach het verhaal verteld van de overstroming die er geweest is, en van de ondergang der mensheid bij die ramp’.Ga naar voetnoot48 Wendelinus kende mogelijk de Grieks-Latijnse editie van Flavii Josephi Opera, die in 1611 te Genève door Pierre de la Rovière gedrukt werd. Hierin staan de vermelde passages op p. 8a-b en 1044a.Ga naar voetnoot49

Notitie 22 (bij v. 102) verwijst naar Justinus. Het gaat hier om de geschiedschrijver van die naam, die ergens tussen de 2de en de 4de eeuw (datering omstreden) een Epitome

[pagina 98]
[p. 98]

maakte van de Historiae Philippicae van Pompeius Trogus. Het oorspronkelijke werk van deze Pompeius, die leefde onder keizer Augustus, was een omvangrijke geschiedenis van het Middellandse-Zeegebied, met grote belangstelling voor het ‘Philippische’ Macedonië, maar is niet bewaard gebleven. Dat maakt dat de Epitome van Justinus in latere eeuwen als een welkom ersatz veel gelezen en geciteerd werd. In boek 7 (cap. 1, al. 7-10) vernemen we dat de mythische stamvader van het Macedonische koningshuis bij zijn veroveringen door een kudde geiten geleid werd en dat hij een heilige verering had voor die dieren. Deze passage wordt door onze dichter zeker bedoeld. Er waren begin zeventiende eeuw verscheidene edities van de Epitome in omloop. Wélke door Wendelinus werd geraadpleegd, valt moeilijk uit te maken.Ga naar voetnoot50

Georgius Cedrenus wordt driemaal aangehaald door onze dichter, in notities 23-24 (bij de vv. 103-110) en 38 (bij de vv. 163-172). Deze Byzantijnse compilator (waarschijnlijk 12de eeuw) distilleerde uit oudere bronnen een wereldkroniek, Historiarum compendium, die reikte van de schepping tot keizer Isaac Comnenus (1057). Wendelinus was in het bezit van de Georgii Cedreni Annales, sive Historiae [...] Compendium, door Wilhelm Xylander uitgegeven en in 1566 bij J. Oporinus in Bazel gedrukt.Ga naar voetnoot51 In deze editie vinden we de drie passages terug waar onze dichter naar verwijst. Op p. 66: ‘In de tijd van Mozes kwam uit de stam van Jafet een grote man voort, die koning werd voor 30 jaar van zijn geboorteland Attica; die man heette Gyges [sic]’; zie vers 107. Op p. 67: ‘Deucalion tekende het verhaal van de Attische zondvloed op’; zie notitie 23. Op p. 98: een engel komt de Argonauten te hulp om Amycus te verslaan, Jason wijdt een tempel en een standbeeld aan de ‘redder’ Sosthenes, later wordt die tempel door keizer Constantinus na een droomorakel aan de aartsengel Michaël gewijd; dit wonderlijke verhaal wordt woordgetrouw door onze dichter in verzen gegoten (vv. 165-172).Ga naar voetnoot52

Palaephatus vermeldt hij in notitie 27 (bij v. 115). Hij zegt daar dat voor Palaephatus de gouden vacht van Phrixus eigenlijk het gouden beeld van de Dageraad was. Dat vergt weer enige uitleg. In de vierde eeuw v.C. heeft een zekere Palaephatus (mogelijk pseudoniem voor een ‘oudheidverklaarder’) een werk De incredibilibus (Ongeloofwaardige zaken) geschreven, waarin hij van de oude wonderverhalen een rationalistische verklaring gaf. Dat werk is in bekorte vorm en in uiteenlopende versies tot ons gekomen. Mogelijk gaat Wendelinus' bewering terug op een versie zoals wij die lazen in een Aldus-postincunabel van oktober 1505, waar Aesopus, Palaephatus en nog een veelheid kleinere Griekse teksten staan in afgedrukt.Ga naar voetnoot53 Hierin zegt Palaephatus (p. 90): ‘Phrixus huwt de dochter van de Colchische vorst Aeëtes, na hem [sic] als bruidsgift het gouden beeld van Eos (dat hij op zijn schip had meegebracht) te hebben geschonken, en helemaal niet de vacht van een ram: dat is de

[pagina 99]
[p. 99]

waarheid.’Ga naar voetnoot54 Wendelinus vermeldt Palaephatus ook nog elders, in een nota die hij neerschreef, mogelijk op vraag van de Chifflets, over de chronologie van de Argo-expeditie. Deze nota bevindt zich nu in het Archiv des Ordens vom Goldenen Vlies, bewaard in het Österreichisches Staatsarchiv (tot voor kort Haus-, Hof- und Staatsarchiv) in Wenen, Codex 35/1, p. 39-40.Ga naar voetnoot55

In dezelfde notitie 27 én in notitie 29 (bij de vv. 123-124) verwijst onze dichter naar de beroemde Griekse veelschrijver Lucianus van Samosata (2de eeuw n.C.), meer bepaald naar diens traktaatje De Astrologia. Hijzelf bezat ‘Lucianus tweetalig’,Ga naar voetnoot56 heel waarschijnlijk in de Grieks-Latijnse uitgave Luciani Samosatensis philosophi Opera omnia, bezorgd door Jean Bourdelot en gedrukt door P.L. Febvrier in Parijs, 1615. Daarin staat De Astrologia op p. 539-545, met ernaast de Latijnse vertaling door Erasmus. Maar voor Wendelinus' bewering in notitie 27, dat de gouden vacht hem doet denken aan een sterrenkundig geschrift van Noach, vinden we nergens een aanwijzing. Lucianus spreekt alleen over astrologie bij Ethiopiërs, Egyptenaren, Libiërs en (vooral) Grieken, met zelfs geen zinspeling op Joden, laat staan op Noach. Notitie 29 daarentegen verwijst duidelijk naar par. 12 van Lucianus (p. 541-542 in de editie Bourdelot), al heeft deze het niet over een zoneclips, maar over de beweging van de zon tegenover die van de kosmos.Ga naar voetnoot57

Notitie 45 (bij de vv. 213-214), over de Perzische magiërs als priesters en geneesheren, die ook nog eens de koningen aanstelden, verwijst naar ‘het getuigenis van Plinius en anderen’. Bij de encyclopedist Plinius Maior (gestorven in 79 n.C.) is boek 30 van zijn Naturalis historia in zijn geheel een scherpe aanklacht tegen de geneeskundige pretenties en bemoeienissen van de magiërs die, zegt hij, van in de vroegste tijden en ook nog in zijn dagen, bij keizer Nero bijvoorbeeld (par. 14-18), veel prestige genoten. Ofschoon negatief, bewijst zijn uiteenzetting dat in heel de oudheid magiërs als geneesheren actief waren. Voor de aanstelling van de Perzische koningen door diezelfde magiërs vinden we een aanwijzing in zijn laatste boek, 37. Daar heeft hij het in par. 147 over een soort edelsteen met de exotische naam atizoë, die in Indië en Perzië gevonden wordt en die ‘voor magiërs onmisbaar is als ze een koning installeren.’Ga naar voetnoot58 Wat de ‘anderen’ betreft die Wendelinus niet nominatim vermeldt, kunnen we onder meer denken aan Plutarchus (gestorven in 120 n.C.), schrijver van een omvangrijk biografisch-historisch en filosofisch oeuvre, waaronder een reeks van 50 levensbeschrijvingen of Vitae. Wendelinus zegt zelf dat hij ‘de Levens van Plutarchus’ in het Grieks en het Latijn in zijn bezit heeft.Ga naar voetnoot59 Welnu, Plutarchus vertelt in zijn Vita Artoxer-

[pagina 100]
[p. 100]

xis [sic], cap. 3, al. 1: ‘Kort na de dood van Darius rukte de (nieuwe) koning uit naar Pasargadae, om er van de Perzische priesters de koningswijding te ontvangen.’Ga naar voetnoot60 We mogen dus wel zeggen dat Plutarchus een van de ‘anderen’ is die door onze dichter worden bedoeld.

Tot slot nog iets over de Bijbel in Wendelinus' gedicht. In vers 52 vermeldt hij die ‘heilige boeken’. Ze zijn trouwens door zijn hele betoog heen aanwijsbaar. Wij zouden onze lezers beledigen, mochten wij ons begeven aan toelichtingen bij de oudtestamentische figuren Adam, Abel, Noach, Jafet, Abra[ha]m, Isaak, Mozes, Jozua en Gideon (uit de boeken Genesis, Exodus, Jozua en Rechters), of bij de evangelische verhalen van de geboorte en het lijden van Christus. Alleen willen wij even stilstaan bij die éne bijbelse naam Daniël die Wendelinus als bron vernoemt,Ga naar voetnoot61 en bij een paar niet als zodanig aangemerkte bijbelcitaten.

De profeet Daniël komt voor in de randnotities 21 en 22 (bij de vv. 99-102). Onze dichter zegt daar dat Daniël het Perzische rijk verbeeldt met een Ram, het Assyrische met een Leeuw, en dat hij Geiten aanwijst als heilige schutsdieren van de Macedoniërs. Wie het boek Daniël erop naslaat, leest (in kap. 7) dat de profeet in een nachtelijk visioen vier grote dieren uit de zee zag rijzen die, zo blijkt verder, op vier koningen duiden die uit de aarde zullen opkomen. ‘Het eerste dier leek op een leeuw, maar dan met adelaarsvleugels’ (Dan. 7, 4). Bijbellezers of -hoorders moesten daarin zonder meer het Assyrische rijk van koning Nebukadnesar herkennen. In een daaropvolgend toekomstvisioen (kap. 8) ziet Daniël een onheilspellend gevecht tussen een ram met twee vervaarlijke horens en een harige geitenbok. Hierna geeft ‘een heilige’ aan Daniël zelf deze verklaring: ‘De ram met de twee horens die je zag, duidt op de koningen van Meden en Perzen. De harige geitenbok is de koning van Griekenland’ (Dan. 8, 20-21). Deze koning van Griekenland moet wel de veroveraar Alexander de Grote zijn, de Macedoniër, geboren in de stad Pella. In grote lijnen kloppen dus Wendelinus' beweringen met het verhaalde in het boek Daniël.

Twee andere notities van onze dichter gaan uit van de overtuiging dat zijn lezers de bijbeltekst in de Latijnse Vulgaatversie zonder meer herkennen. Dat blijkt uit notitie 7 (bij vers 52), die zonder verwijzing vers 6 van Psalm 86 citeert. Idem voor zijn notitie 49 (bij vers 230). Hier lezen we een bekende uitspraak van de apostel Paulus (Filipp. 2, 10), zij het met een subtiele aanpassing: de wens van de apostel, flectatur, is werkelijkheid geworden, flectitur.

Wendelinus' poëtische databank

Toen wij onze inleidende voorstelling van de Aries afsloten met een blik op Wendelinus' verskunst, hadden wij het over het ‘vaardige legwerk’ van zijn citaten uit de epische en elegische poëzie van zijn klassieke voorgangers. In deze laatste reeks van toelichtingen willen wij zijn gedicht van begin tot einde overlopen en de echo's en citaten die wij menen te

[pagina 101]
[p. 101]

herkennen, op een rijtje zetten, met hier en daar een toelichting in telegramstijl. Aangezien het hier gaat om grote namen uit de Latijnse poëtische traditie, hoeven wij niet telkens naar edities te verwijzen. Die zijn onze lezers voldoende bekend, of kunnen gemakkelijk worden ontdekt via een betrouwbaar lexicon.Ga naar voetnoot62 Bij het opsporen van dit soort echo's zijn niet alleen de woorden belangrijk, maar ook hun plaats binnen het vers.Ga naar voetnoot63 Daarom plaatsen wij, waar het van nut is, het teken [om een versbegin te markeren, het teken] voor een verseind.

v. 2 geminos tollit ad usque polos]. Cf. Ov., Fast. 3, 106: geminos stella serena polos].
v. 4 occiduas... Atlantis aquas]. Cf. Ov., Fast. 1, 314: occiduas subibit aquas].
v. 5 fulvo... Vellus ab auro]. Cf. Ov., Met. 14, 345: fulvo... contractus ab auro].
v. 13 quamlibet adverso scribantur carmina vento. Cf. Ov., Epist. 6, 7: quamlibet adverso signatur epistula vento. Deze brief is door Hypsipyle gericht aan Jason.
v. 14 pauca sed apta canam]. Cf. Ov., Am. 2, 2, 2: pauca sed apta vaca].
v. 15 [Inclitus ille Aries villo spectabilis aureo]. Cf. Ov., Epist. 6, 49: aries villo spectabilis aureo] en Epist. 12, 201: [aureus ille aries villo spectabilis alto]. Brief 12 is door Medea gericht aan Jason.
v. 17 [non fumum... ex fulgore. Cf. Hor., Ars 143: [non fumum ex fulgore.
v. 18 [materiámve sui. Cf. Manil. 1, 822: [materiamque sui.
v. 20 quem Virtus voluit nomen habere Boni. Cf. Anth. 630, 2: cui Virtus clarum nomen habere dedit. Een epigram op naam van Eusthenius, over de held Achilles.
v. 23 Attalicis... aulaea. Cf. Sil. 14, 659-660: Attalicis... aulaeis.
v. 25 bella parantem] = Sil. 16, 10: bella parantem].
v. 29 argumentum]. Cf. Ov., Met. 13, 684: argumento]. Opvallende spondee in de 5de voet, die de dichter zich veroorlooft op basis van Ovidius en ook van Vergilius' bekende incrementum] in Ecl. 4, 49.
v. 35 inhospita littora pinum]. Cf. Ov., Trist. 3, 11, 7: inhospita litora Ponti]. Ook Wendelinus heeft het over de kusten van Pontus.
v. 36 pandere vela mari]. Cf. Ov., Ars 3, 500: pandere vela sinu].
v. 43 taurorum aeripedum proflatos naribus ignes. Cf. Ov., Met. 7, 104-105: naribus efflant] [aeripedes tauri. Ook Ovidius heeft het over de Colchische stieren.
v. 44 squamea terga = Manil. 1, 433: squamea terga.
v. 45 de dentibus ortos]. Cf. Ov., Ib. 445: de dentibus orti]. Bij Ovidius gaat het over de tanden gezaaid door Cadmus, bij Wendelinus over die gezaaid door Jason.
v. 47 [quaeque referre mora est. Cf. Ov., Met. 3, 225: [quosque referre mora est.
v. 48 historicam non trutinanda fidem]. Cf. Ov., Am. 3, 12, 42: historica nec sua verba fide]. De formule historica fides valt op, want zeldzaam in klassiek Latijn.
v. 53 aetheris alti] = Manil. 1, 286: aetheris alti].
v. 56 tempora veris agit]. Cf. Ov., Fast. 2, 150: tempora veris erunt].
v. 66 Numina de caelo sensit. Cf. Ov., Fast. 6, 251: caelestia numina sensi.
v. 71 non futilis auctor] = Verg., Aen. 11, 339: non futtilis auctor].

[pagina 102]
[p. 102]

v. 73 surgentis brachia Cancri]. Cf. Ov., Met. 10, 127: fervebant bracchia Cancri].
v. 76 tu Capricorne = Manil. 4, 791: tu Capricorne.
v. 82 antiquâ relligione probat]. Cf. Ov., Fast. 3, 264: antiqua religione sacer].
v. 84 poscere fata deûm. Cf. Verg., Aen. 6, 45: poscere fata, en 6, 376: fata deum.
vv. 85-86 caesarum ovium sub nocte silenti] [Velleribus stratis incubuisse. Cf. Verg., Aen. 7, 87-88: caesarum ovium sub nocte silenti] [pellibus incubuit stratis.
v. 115 Docta Palaephatiâ quando mihi voce papyrus. Cf. Ciris 88 (ed. Scaliger, 1617): Docta Palaephatia testatur voce papyrus.Ga naar voetnoot64
v. 116 Mystica sacra suo]. Cf. Ov., Epist. 2, 42: mystica sacra deae].
v. 123 Solis Lunaeque laborum]. Cf. Verg., Georg. 2, 478: defectus solis varios lunaeque labores]. Zowel defectus als labor zijn typische benamingen voor een eclips.Ga naar voetnoot65
v. 128 Aeetae regia virgo. Cf. Ov., Epist. 6, 50: Aeetae regia, en Met. 7, 21: regia virgo.
v. 135 retro sublapsa referri] = Verg., Georg. 1, 200 én Aen. 2, 169: retro sublapsa referri].
v. 137 tenues veri simulaverit umbras]. Cf. Ov., Met. 6, 62: tenues parvi discriminis umbrae].
v. 139 sententia sedit] = Verg., Aen. 11, 551: sententia sedit].
v. 143 aequore currus]. Cf. Verg., Aen. 5, 819: aequora curru].
v. 152 signa secunda dedit] = Ov., Am. 3, 2, 58: signa secunda dedit].
v. 165 cogebat in agmina turmas]. Cf. Ov., Epist. 12, 155: suadebat in agmina turbae].
v. 166 aspera bella ciens]. Cf. Ov., Fast. 2, 516: aspera bella viros].
v. 167 delapsa per auras] = Ov., Met. 3, 101: delapsa per auras].
v. 168 candida forma viri]. Cf. Prop. 3, 11, 6: candida forma virum].
v. 189 [Aureus ergo Aries. Cf. Ov., Epist. 12, 201: [aureus ille aries.
v. 197 terrasque tractusque maris caelumque profundum = Verg., Ecl. 4, 51 én Georg. 4, 222: terrasque tractusque maris caelumque profundum. De beroemde hexameter van Vergilius integraal overgenomen.
v. 205 [Saturni, Iovis ac Martis. Cf. Manil. 1, 537 én 5, 6: [Saturni, Iovis et Martis.
v. 211 praelia Martis] = Stat., Theb. 8, 732: proelia Martis].
v. 214 Sua dona... tulisse]. Cf. Ov., Fast. 5, 425: sua dona ferebant].
v. 230 flexo devenerata genu]. Cf. Ov., Trist. 4, 2, 2: flexo succubuisse genu].
v. 232 servitio hoc laeti libera colla. Cf. Verg., Georg. 3, 167-168: libera colla] [servitio.
v. 234 ne non sit turpi spes quoque adempta fugae. Cf. Verg., Aen. 9, 131: nec spes ulla fugae ... adempta est.
v. 246 pectore laudis amor]. Cf. Ov., Trist. 5, 12, 38: pectora laudis amor].
v. 247 somnia vana = Ov., Met. 11, 614: somnia vana.
v. 250 Vellera fulva tulit]. Cf. Ov., Epist. 6, 14: vellera fulva manu]. Over het vlies van Jason.
v. 262 succubuisse pudet]. Cf. Ov., Fast. 6, 574: concubuisse pudet].
v. 263 pretium non vile laboris] = Ov., Epist. 18, 163: pretium non vile laboris]. Deze zinsnede was ook een leuze van de Gulden-Vliesorde: Pretium laborum non vile.

[pagina 103]
[p. 103]

v. 266 Sardanapalus habet] = Ov., Ib. 312: Sardanapallus habet].
v. 269 sic custodita Draconi]. Cf. Ov., Met. 9, 190: concustodita dracone].
v. 275 [Aere pedes solidi = Ov., Epist. 12, 43: [aere pedes solidi. Over de Colchische stieren.
v. 277 [Dentibus infrendens = Verg., Aen. 3, 664: [dentibus infrendens.
v. 278 pectore verrat humum]. Cf. Ov., Epist. 12, 102: pectore verrit humum]. Over de Colchische draak.
v. 280 turmas in nova bella novas. Cf. Manil. 4, 178: novas semper pugnas, nova bella.
v. 284 dictat amor] = Ov., Am. 2, 1, 38: dictat Amor].
v. 285 caeli Numen quoque vota secundat]. Cf. Sidon., Carm. 7, 506: di si vota secundant].
v. 286 ventos irrita ferre sinit]. Cf. Ov., Ars 1, 634: iubet... inrita ferre notos].
v. 288 Dubidis ad ripas concinit albus Olor. Cf. Manil. 4, 517: [Phasidos ad ripas (over Colchis) en Ov., Epist. 7, 2: concinit albus olor]. Bij Ovidius gaat het om de zwanenzang van wie gaat sterven. De ‘overdracht’ van Wendelinus op de zang van Chifflet is dus minder gelukkig.
v. 289 [per loca senta situ = Verg., Aen. 6, 462: [per loca senta situ.
v. 290 lenè trahentis aquas]. Cf. Ov., Fast. 2, 704: lene sonantis aquae].
v. 292 invidiamque parit]. Cf. Ov., Fast. 2, 848: invidiamque trahit].
v. 293 veterum... decora alta parentum]. Cf. Verg., Aen. 2, 448: veterum decora alta parentum].
v. 294 celebravit honos. Cf. Verg., Aen. 8, 268: celebratus honos.
v. 296 proavi fortia facta. Cf. Verg., Aen. 1, 641: fortia facta patrum.
v. 306 adiret aquas]. Cf. Ov., Trist. 1, 5, 20: adisset aquas].
v. 307 silentia servant]. Cf. Stat., Theb. 4, 423: silentia servat].
v. 308 Incipe, Cygne, Melos. Cf. Verg., Ecl. 4, 60 én 62: Incipe, parve puer. Deze indrukwekkende en wereldbekende iteratie aan het slot van Vergilius' begroeting van het goddelijke kind klinkt zéker door in de slotformule van Wendelinus, voor ons het mooiste vers dat hij schreef.

Hiermee sluiten wij ons opstel af. Het is duidelijk dat wij maar een opstap geboden hebben voor een volledige inhoudelijke commentaar. Gaarne laten wij die over aan jongere en (vooral wetenschapshistorisch) bevoegdere hermeneuten.

[pagina 104]
[p. 104]

Resümee

Obwohl Godefridus Wendelinus (1580-1667) in so unterschiedlichen Disziplinen wie Astronomie, Chronologie, Physik, Rechts- und Kirchengeschichte u.v.a.m. wissenschaftlich tätig war, hat er auch noch ein elegisches Gedicht von gut 300 Versen verfasst: Aries seu Aurei Velleris encomium (Der Widder, Loblied auf das Goldene Vlies). Mitte 1632 wurde das Poem gedruckt als ein Appendix zu den Insignia gentilitia equitum Ordinis Velleris Aurei (Die Familienwappen der Ritter des Ordens vom Goldenen Vlies) seines Gönners Jean-Jacques Chifflet. Diese panegyrisch-didaktischen Distichen weisen eine beachtliche Gelehrsamkeit auf. Sie behaupten, daß der Orden vom Goldenen Vlies sowohl in klassisch-mythologischen als auch in biblischen Traditionen wurzelt (Jason und Gideon), und betonen zugleich die göttlich bestimmte Rolle des astrologischen Zeichens Aries in der Menschheitsgeschichte und in der christlichen Heilsökonomie. Unser Aufsatz versucht in einer Präambel, das faktische Verhältnis des Aries zu den Insignia aufzuklären, um danach das Gedicht selbst vorzustellen: seine Gedankenund Darlegungslinien, die von unserem Dichter angeführten Quellen und Belege und seine eigentümliche Versifikationskunst. Als Hauptstück bietet unser Essai die Rezension nach heutigen Editionsnormen des vollständigen lateinischen Textes, samt Widmung und Randnotizen, mit gegenüberstehender Probe einer niederländischen Übersetzung. Zur Abrundung geben wir eine Reihe erklärender Notizen zu den von Wendelinus angeführten Quellen sowie eine Liste wörtlicher Anklänge aus seiner poetischen ‘Datenbank’. Diese Schlußkapitel können hoffentlich als Ansätze zu einem umfassenden, von sachkundigeren Kollegen auszuschreibenden Kommentar gelten.

Summary

Besides his scholarly oeuvre in such diverse disciplines as astronomy, chronology, physics, legal and ecclesiastical history etc., Godefridus Wendelinus (1580-1667) also composed an elegiac poem of some 300 verses, Aries seu Aurei Velleris encomium (The Ram, or Praise of the Golden Fleece). It was printed mid 1632, as an appendix to the Insignia gentilitia equitum Ordinis Velleris Aurei (The Family Arms of the Knights of the Order of the Golden Fleece) of his patron Jean-Jacques Chifflet. These panegyric and didactic distichs display a considerable erudition. They argue that the Order of the Golden Fleece has its roots as well in the classical-mythological as in the biblical tradition (Jason and Gideon), and together they stress the divinely destined role of the astrological sign of Aries in the history of mankind and of Christian Salvation. In a preamble our paper tries to elucidate the factual link between Aries and the Insignia, before dealing with the poem itself: its lines of thinking and reasoning, its references and sources as cited by the author, and its peculiar versification. The core of our essay is an edition of the complete Latin text, including the dedication and the original marginal annotations, in the line of current editorial practice. A tentative Dutch translation is printed on facing pages. Finally, a series of explanatory remarks on the sources quoted by Wendelinus, and a list of verbal echoes from his poetical ‘database’ are added as a starting point for a comprehensive scholarly commentary, to be contributed by more qualified colleagues.

margenoot1
Aureum Vellus eiusque Ordo iam Indis ac Perüanis orbique innotuit universo.
margenoot2
Eius origo prima à me diligentiùs quaesita et, ut spero, inventa, ducto principio ab ipso Arietis sacro mysterio.
margenoot3
Aulaea Bruxellensia temporibus Philippi ducis texta Gedeonis continent historiam.
margenoot4
Mens primùm Philippi fuerat eruditissimi principis Iasonem inscribere Aureo Velleri, exemplum facturus nobilitati suae praestantissimum hunc heroëm.
margenoot5
Iasonis res gestas Apollodorus prodit in Bibliothecâ suâ, itemque Diodorus, praeter Apollonium et Flaccum, Ἀργοναυτικω̑ν scriptores epicos post Orpheum.

margenoot1
Het Gulden Vlies en zijn Orde zijn al bekend aan de Indiërs, aan de Peruanen en overal ter wereld.
margenoot2
Zijn eerste oorsprong werd door mij nauwkeuriger opgezocht en, naar ik hoop, gevonden; zijn begin heb ik afgeleid van het heilige geheim zelf van de Ram.
margenoot3
De Brusselse tapijten, geweven in de tijd van hertog Filips, bevatten de geschiedenis van Gideon.
margenoot4
Eerst had de zeer erudiete vorst Filips de bedoeling Jasons naam te verbinden met het Gulden Vlies, om deze uitmuntende held tot voorbeeld te stellen voor zijn adel.
margenoot5
De geschiedenis van Jason wordt verhaald door Apollodorus in zijn ‘Bibliotheek’, alsook door Diodorus, naast Apollonius en Flaccus, epische dichters van ‘Argovaarten’ na Orpheus.

margenoot6
De Aureo Vellere multam poëtis fabulandi occasionem reconditissima veritas praebuit et religio vetustissima, atque adeò cum mundi exordio nata, quam hîc paucis delibo.
margenoot7
Dominus narrabit in scripturis populorum et principum.
margenoot8
Mundum verno Arietis tempore creatum fuisse placet sanctis nostris Patribus, et verum est.
margenoot9
Egregiè Bolducus Adamo assignat originem sacrificiorum.
margenoot10
Primum Vellus unde Adamo? à Sacris. Sic Neptunus et Apollo condidisse memorantur Troiana moenia Laomedonti, quòd de sacris horum deorum pecuniis persolutum sit manupretium.
margenoot11
Macrobius et Firmicus ex doctrinâ Aegyptiorum tradunt nascente (à Diluvii fine) mundo Arietem fuisse in medio caelo.
margenoot12
Opus meum de Diluvio propediem proditurum haec plenissimè exsequitur.
margenoot13
Thema Mundi à Diluvio renascentis die 27. Iulii Iuliani ann. 2311. ante Christi aeram non ab alio quàm ipso Noacho monumentis traditum alibi demonstro.
margenoot14
Sacrificium Noachi soteria facientis dubio mihi procul Aries fuit.

margenoot6
Over het Gulden Vlies hebben dichters heel wat gelegenheid gehad om te fantaseren, vanwege de diep verborgen waarheid en de zeer oude religie, ja zo oud als het ontstaan van de wereld zelf; die raak ik hier met enkele woorden aan.
margenoot7
De Heer zal ze verhalen in de geschriften van volkeren en vorsten.
margenoot8
Dat de wereld geschapen is in de lentetijd van de Ram is de mening van onze heilige Vaders, en dat is de waarheid.
margenoot9
Voortreffelijk schrijft Boulduc de oorsprong van de offers toe aan Adam.
margenoot10
Vanwaar kwam de eerste Vacht bij Adam? Van Offers. Zo leert de overlevering dat Neptunus en Apollo de muren van Troje gebouwd hebben voor Laomedon, omdat uit de heilige gelden van deze goden het loon van de arbeiders zou betaald zijn.
margenoot11
Macrobius en Firmicus beweren, op grond van de leer der Egyptenaren, dat bij de geboorte van de wereld (na het einde van de Zondvloed) de Ram in het midden van de hemel stond.
margenoot12
Mijn werk over de Zondvloed, dat eerstdaags zal uitkomen, werkt dit ten volle uit.
margenoot13
Dat de horoscoop van de herboren Wereld na de Zondvloed op 27 juli van de Juliaanse kalender in het jaar 2311 vóór de christelijke era door niemand anders dan door Noach zelf op monumenten is overgeleverd, toon ik elders aan.
margenoot14
Het offer dat Noach opdroeg in dank voor zijn redding, was een Ram: dat staat voor mij buiten kijf.

margenoot15
Sicut hostia ipsa, sic et Vellera pellesque sacrae profanis usibus interdictae semper fuerunt. Diphtherae dicebantur.
margenoot16
Virgilius et alii captandarum sortium ritum hunc prodiderunt.
margenoot17
Sacrorum quoque Vellerum usus ad inscribenda mysteria.
margenoot18
Herodotus hoc ipsum tradit exsertè.
margenoot19
Non stelis tantùm illis, quas memorat Iosephus, sed et Velleribus inscripsit historiam Diluvii Noachus.
margenoot20
Super Mundi Themate illo iudiciaria astrologia constructa est tota, cùm apud Chaldaeos tum Aegyptios, ut videre est apud Firmicum.
margenoot21
Daniel Persicum imperium Ariete effigiat, Assyrium Leone.
margenoot22
Daniel et Iustinus Capras Macedonibus tribuunt sacras veluti ac tutelares.
margenoot23
Primus apud Graecos Ogygus Diluvii memoriam sacravit templis ac caerimoniis, et post 240 circiter annos idem praestitit Deucalion, quem et scripsisse de Diluvio Cedrenus suggerit.
margenoot24
A Iapheto Noachi filio derivat Ogygum idem Cedrenus; et quis tandem ille fuerit, Diluvium meum aperit.
margenoot25
Anthesterionis die 13. agebant festum τω̑ν χύτρων, manibus eorum qui Diluvio perierant placandis, quod Deucalion scilicet Diluvialis religionis sacerdos instituit, regno dignatus propter hoc ipsum apud Thermopylas.
margenoot26
Solebant astrologica scribi litteris aureis, et numerus Lunae rationem indicans aureus idcircò dictus.
margenoot27
Auctor est Palaephatus Vellus aureum fuisse Aurorae signum aureum, quod astronomicon ego Noachi scriptum interpretor ex Luciano in Astrologiâ et aliis.
margenoot28
Ogygi Deucalionisque posteri ac discipuli Vellus aureum habere dicti, quotquot Noachi religionem scilicet colerent.
margenoot29
Lucianus et alii tradunt huius Velleris beneficio Atreum astronomiae peritissimum et qui eclipsin Solis praedixerit, praelatum Thyesti in regno adipiscendo.

margenoot15
Zoals het offerdier zelf, zo zijn ook heilige Vachten en huiden altijd verboden geweest voor profaan gebruik. Ze werden offerhuiden genoemd.
margenoot16
Vergilius en anderen hebben deze ritus voor het raadplegen van het lot (in hun geschriften) overgeleverd.
margenoot17
Heilige Vachten werden ook gebruikt om er geheimen op te schrijven.
margenoot18
Herodotus vermeldt ditzelfde in duidelijke taal.
margenoot19
Niet alleen op de zuilen die Josephus vermeldt, maar ook op Huiden schreef Noach de geschiedenis van de Zondvloed neer.
margenoot20
Op die Wereldhoroscoop is heel de judiciaire astrologie gebouwd, zowel bij de Chaldeeën als bij de Egyptenaren, zoals te lezen staat bij Firmicus.
margenoot21
Daniël verbeeldt het Perzische rijk met een Ram, het Assyrische met een Leeuw.
margenoot22
Daniël en Justinus wijzen aan de Macedoniërs Geiten toe als heilige en beschermende dieren.
margenoot23
Bij de Grieken was Ogygus de eerste om de gedachtenis aan de Zondvloed te vieren met tempels en plechtigheden, en ongeveer 240 jaar later deed Deucalion hetzelfde; van hem zegt Cedrenus verder dat hij ook over de Zondvloed geschreven heeft.
margenoot24
Dezelfde Cedrenus laat Ogygus afstammen van Noachs zoon Jafet; en wie hij uiteindelijk was, onthult mijn ‘Zondvloed’.
margenoot25
Op de 13de dag van Anthesterion werd het feest ‘van de potten’ gevierd, om de schimmen van hen die in de Zondvloed waren omgekomen, te verzoenen; het werd met name door Deucalion, priester van de Zondvloed-eredienst, ingesteld, en juist hierom werd hij het koningschap waardig geacht bij de Thermopylen.
margenoot26
Astrologische teksten werden normaal in gouden letters geschreven, en het getal dat de stand van de Maan aanduidt, wordt daarom het guldengetal genoemd.
margenoot27
Volgens Palaephatus was de gouden Vacht het gouden beeld van de Dageraad; ik interpreteer ze als een sterrenkundig geschrift van Noach, op grond van Lucianus, in zijn ‘Astrologie’, en anderen.
margenoot28
Men zei dat de nakomelingen en leerlingen van Ogygus en Deucalion de gouden Vacht bezaten, omdat zij namelijk allen de eredienst van Noach volgden.
margenoot29
Lucianus en anderen beweren dat Atreus dankzij dit Vlies zeer bedreven was in de sterrenkunde en dat hij, omdat hij een Zoneclips voorspeld had, boven Thyestes werd verkozen om het koningschap te verwerven.

margenoot30
Phrixus ob hoc Vellus in dignatione fuit apud Colchos duxitque regis illic filiam.
margenoot31
Circumcidebantur Colchi more Iudaeorum, teste Herodoto.
margenoot32
Ἐνυάλιος ἀάὸ τη̑ς ὑη̑ς dictus Mars putatur; sed sonat vox ista ultorem Diluvialem: Deum puta, cui templum Colchicum dicatum fuit, non Marti.
margenoot33
Religionem Noachi Diluvialem non sustulit Moses, sed sacravit, primosque honores Arieti detulit.
margenoot34
Moses exivit ex Aegypto Sole tenente Arietem, itaque et Agno fecit Paschali.
margenoot35
Iosue per siccum Iordanem est ingressus Chananaeam sub Ariete.
margenoot36
Gedeoni purganti aream apparuit angelus, utique Sole tenente Arietem, quare et per Vellus ei futura significavit.
margenoot37
Iason Deucalionis pronepos solvit verno tempore, ac multis modis eius res, sicut narrantur, Noachum exprimunt.
margenoot38
Historiam hanc admirabilem vide apud Cedrenum atque à fabulâ Iasonem vindicare disce.

margenoot30
Omwille van dit Vlies stond Phrixus in aanzien bij de Colchiërs en huwde hij de koningsdochter aldaar.
margenoot31
De Colchiërs lieten zich besnijden naar joodse zeden, zo getuigt Herodotus.
margenoot32
‘Enyalius, naar de regen’ genoemd, wordt als Mars gedacht; maar dat woord beduidt ‘wreker van de Zondvloed’: denk hierbij aan God, aan wie de Colchische tempel gewijd was, niet aan Mars.
margenoot33
Mozes heeft de Zondvloederedienst van Noach niet opgeheven, maar geheiligd, en de hoogste eer aan de Ram toegekend.
margenoot34
Mozes vertrok uit Egypte toen de Zon in het teken van de Ram stond, en zo offerde hij ook het Paaslam.
margenoot35
Jozua trok door de droge Jordaan Kanaän binnen onder de Ram.
margenoot36
Toen Gideon zijn dorsvloer reinigde, verscheen hem een engel, zeker bij de stand van de Zon in het teken van de Ram; daarom ook voorspelde hij hem de toekomst door middel van een Vacht.
margenoot37
Jason, achterkleinzoon van Deucalion, ging scheep in de lentetijd, en in vele opzichten roept het verhaal van zijn belevenissen het beeld van Noach op.
margenoot38
Zie deze wonderlijke geschiedenis bij Cedrenus, en leer zo Jason uit de sfeer van de fabel bevrijden.

margenoot39
Phrixus claruit anno Mundi 2587., ante Iasonem 120.
margenoot40
Eodem anno Mundi 2707. et Iason claruit et Madianitae grassati sunt, quos fregit Gedeon.
margenoot41
Philippus Bonus anno Christi 1431., qui fuit Mundi 5399., instituit Ordinem Aurei Velleris.
margenoot42
Non omnes illi heroës, qui feruntur à poëtis cum Iasone interfuisse expeditioni Argonauticae, eodem tempore vixerunt.
margenoot43
Christus incarnatus est die 25. Martii, Sole Arietem obtinente, anno Mundi 3964.
margenoot44
Anno Mundi 3963. mense Martio fuit magna triplicitas planetarumque omnium synodus admirabilis in Ariete; ac post annum Christus incarnatus fuit, solutâ iam triplicitate.
margenoot45
Magi Persarum reges creabant; sacerdotes erant Solis et medicinae consulti, Plinio et aliis testibus.
margenoot46
Hinc intelligimus cur Herodes occiderit infantes à bimatu et infrà, usque ad tempus novae stellae.

margenoot39
Phrixus trad op in het 2587ste Wereldjaar, 120 jaar vóór Jason.
margenoot40
In hetzelfde Wereldjaar 2707 trad Jason op en rukten ook de Midjanieten uit, die door Gideon verslagen werden.
margenoot41
Filips de Goede stichtte de Orde van het Gulden Vlies in het jaar 1431 van de christelijke era, dat het 5399ste Wereldjaar was.
margenoot42
Niet al die helden van wie de dichters beweren dat ze met Jason aan de Argo-expeditie deelnamen, leefden in dezelfde tijd.
margenoot43
Christus heeft het vlees aangenomen op de 25ste dag van maart, toen de Zon in de Ram kwam, in het Wereldjaar 3964.
margenoot44
In het Wereldjaar 3963 was er in de maand maart een grote tripliciteit en een wonderbaarlijke samenloop van alle planeten in de Ram, en in het jaar daarop heeft Christus het vlees aangenomen, toen de tripliciteit al was verdwenen.
margenoot45
In Perzië stelden magiërs de koningen aan; zij waren priesters van de Zon, en ook bedreven in de geneeskunst, naar het getuigenis van Plinius en anderen.
margenoot46
Hieruit begrijpen we waarom Herodes de knaapjes van twee jaar en jonger doodde, tot aan het tijdstip van de nieuwe ster.

margenoot47
Christus passus Sole tenente Arietem.
margenoot48
Obtulerunt milites Christo sitienti in cruce calamo impositam spongiam obvolutam Oesypo seu Ύσσώπῳ, prout medici vocant. Ita illuserunt Deo protervi scurrae.
margenoot49
In nomine Iesu omne genu flectitur.
margenoot50
Ordines varii à principibus instituti, plerique omnes in Christi Dei laudem ac gloriam.
margenoot51
Illustrissimus Aurei Velleris Ordo prae aliis omnibus exsertè eminet.
margenoot52
Corruptio nobilitatis ex contemptu verae laudis, à pietate petendae et sacrâ Militiâ.
margenoot53
Turca petendus.
margenoot54
Godefridus et Balduinus heroës omnibus imitandi.

margenoot47
Christus heeft zijn lijden ondergaan toen de Zon in de Ram stond.
margenoot48
Soldaten reikten de dorst lijdende Christus op het kruis een spons aan die op een rietstok was gestoken en gedrenkt met Wolvet of ‘Hysop’, zoals geneesheren het noemen. Zo werd met God de spot gedreven door brutale narren.
margenoot49
In de naam van Jezus buigt zich elke knie.
margenoot50
Verscheidene orden werden door vorsten ingesteld, de meeste daarvan tot lof en eer van Christus de God.
margenoot51
De zeer illustere Orde van het Gulden Vlies steekt hoog boven alle andere uit.
margenoot52
Het verderf van de adel komt voort uit verachting van de ware roem, die door vroomheid nagestreefd moet worden en door heilige Krijgsdienst.
margenoot53
De Turk moet aangepakt worden.
margenoot54
Godfried en Boudewijn zijn helden die door allen nagevolgd moeten worden.

margenoot55
Occidens terrori semper fuit Asiaticis, de quibus toties triumphavit orbis Latinae Ecclesiae.
margenoot56
Fastus et iactantia Turcica facilis debellari.
margenoot57
Idem vocabulum Iason Graecè, Iesus Hebraicè, Medicus Latinè: unicum robur sacrae Militiae.
margenoot58
Chiffletius Aurei Velleris scriptor incomparabili facilitate ac facundiâ, natus Vesontione ad Dubin.
margenoot59
Gallicè Gallis scripsit et Latinè Latinis, pari suavitate.
margenoot60
Opus adfectum iam habet de Aureo Vellere tomis magnis explicatum.
margenoot61
Chiffletii Portus Iccius, felicissimi detectus. Unde aliquando Belgae solvent in Turcam, si per malos liceat.

margenoot55
Het Westen is steeds de schrik geweest van de Aziaten, over wie de wereld van de Latijnse Kerk zo dikwijls heeft gezegevierd.
margenoot56
De Turkse praal en grootspraak zijn gemakkelijk te verslaan.
margenoot57
Grieks ‘Jason’, Hebreeuws ‘Jezus’ en Latijn ‘Geneesheer’ zijn hetzelfde woord, dat wijst op de unieke kracht van de heilige Krijgsdienst.
margenoot58
Chifflet, die over het Gulden Vlies schrijft met onvergelijkelijke vlotheid en taalvaardigheid, is geboren in Besançon aan de Doubs.
margenoot59
Voor Fransen schreef hij in het Frans, voor Latijnkenners in het Latijn, met eendere bevalligheid.
margenoot60
Hij heeft zijn werk over het Gulden Vlies reeds voltooid, over grote boekdelen verspreid.
margenoot61
De Icciushaven van Chifflet, [van] een zeer gelukkige ontdekking. Vandaar zullen de Belgen ooit tegen de Turk uitvaren, als het door de slechten tenminste wordt toegestaan.

voetnoot38
In de Teubner-editie van Richard Wagner, Apollodori Bibliotheca (Lipsiae, 1926), op p. 36-48.

voetnoot39
In de Teubner-editie van Friedrich Vogel, Diodori Bibliotheca historica, I (Lipsiae, 1888), op p. 459-487. Kort na de voltooiing van zijn Aries, nog vóór de eigenlijke druk, koopt Wendelinus zich een ‘Diodorus Siculus in fo’ bij Balthasar Moretus. Zie Plantin-Moretusmuseum, Arch. 146, p. 59 (rekening van 11 maart 1634). Gaat het om een exemplaar van de editie Rhodoman?
voetnoot40
Oxford-editie door Hermann Fränkel, Apollonii Rhodii Argonautica (Oxonii, 1961) en Budé-editie door Francis Vian, Apollonios de Rhodes, Argonautiques (Paris, 1974-1981).
voetnoot41
Zie de beschrijvingen bij Leon Voet, The Plantin Press, V (Amsterdam, Van Hoeve, 1982), p. 2318-2321, nrs. 2408-2409. Moderne Teubner-editie door Widu-Wolfgang Ehlers (Stutgardiae, 1980).
voetnoot42
Moderne editie met Franse vertaling door Georges Dottin, Les Arqonautiques d'Orphée (Paris, Les Belles Lettres, 1930), p. 3-54.
voetnoot43
Wij raadpleegden een (zeldzaam) exemplaar in de Maurits-Sabbebibliotheek te Leuven, boeknr. 221.1.
voetnoot44
Wij vertalen Math. 1, praef. 6 en 3, 1, 18, naar de Budé-editie door P. Monat, Mathesis, I (Paris, 1992), p. 52, en II (Paris, 1994), p. 21.
voetnoot45
Wij vertalen Sat. 1, 14, 3 en Somn. 1, 21, 23, naar de Teubneredities van James Willis, resp. Stutgardiae, 1994, p. 66, en Leipzig, 1970, p. 89.
voetnoot46
In de Oxford-editie van R.A.B. Mynors (Oxonii, 1969), p. 258-259. Dat Wendelinus de hele Vergilius van buiten kende staat buiten twijfel. De hier vermelde passage reikt hem trouwens een paar woordelijke echo's aan, die in onze tweede lijst van toelichtingen een plaats krijgen.
voetnoot47
Oxford-editie door Karl Hude, Historiae (Oxonii, 1927), niet gepagineerd. Zelf kocht Wendelinus zich in maart 1634 een ‘Herodotos in fo’ bij Balthasar Moretus: zelfde referentie als in noot 39.
voetnoot48
Zie Jack P. Lewis, A study of the interpretation of Noach and the Flood in Jewish and Christian literature (Leiden, E.J. Brill, 1968), p. 77-81.
voetnoot49
Teubner-editie van Josephus' geschriften door Samuel Adriaan Naber (Lipsiae, 1888-1896): de eerste passage in deel i (1888), p. 15, de tweede in deel vi (1896), p. 208.
voetnoot50
De recentste vóór 1632 waren gedrukt in Amsterdam door W. Blaeu (Caesius), 1621 (onze passage op p. 71), en in Frankfurt a.M. door M. Kempfer, 1630 (hier op p. 56). In 1632 bracht A. Elzevier in Leiden weer een Justinus-druk uit (hier op p. 74). Eigenaardig is wel dat Wendelinus in maart 1634 een Justinus bestelt bij Balthasar Moretus, die hem antwoordt dat hij het boek uit Parijs moet betrekken! Zie de in noot 39 vermelde brief. In de Teubner-editie van de Epitoma Historiarum Philippicarum, door Otto Seel bezorgd (Stutgardiae, 1972), staat onze passage op p. 70-71.
voetnoot51
Alleen deze druk kan de ‘Cedrenus in zijn eigen taal’ zijn die hij in zijn bibliotheek bezat. Zie zijn mededeling aan Puteanus, geciteerd in onze prolegomena over Wendelinus' boekenbezit.
voetnoot52
In de thans nog geldende editie van Georgius Cedrenus door Immanuel Bekker (Bonn, E. Weber, 1838) vinden we deze passages terug, resp. op p. 143, 144 en 210.
voetnoot53
Een exemplaar in de Maurits-Sabbebibliotheek te Leuven, boeknr. p875/fo aeso Vita. Zie de beschrijving door Frans Gistelinck en Luc Knapen in Early Sixteenth Century Printed Books 1501-1540 in the Library of the Leuven Faculty of Theology, Supplement (Leuven-Dudley, ma, Peeters, 2004), p. 3, nr. 2.
voetnoot54
In de Teubner-editie van de Mythographi Graeci, vol. iii, fasc. 2, door Nicola Festa bezorgd (Lipsiae, 1902), lezen we Kos in plaats van Eos. In handgeschreven Griekse kapitalen zijn κωσ en ηωσ gemakkelijk verwarbaar. Voor de essentie van de ‘ontmythologisering’ maakt dat evenwel geen verschil.
voetnoot55
Met dank aan collega Gilbert Tournoy, die ons een kopie van de bladzijden bezorgde. Hijzelf maakt nog enig voorbehoud aangaande het auteurschap van Wendelinus. Zie zijn in noot 19 vermelde bijdrage, p. 149. Voor ons is er geen twijfel: het schrift op deze pagina's is zéker in de hand van Wendelinus.
voetnoot56
Zie zijn mededeling aan Puteanus, geciteerd in onze prolegomena over Wendelinus' boekenbezit.
voetnoot57
Oxford-editie van De Astrologia in deel 3 van Luciani Opera, door M.D. Macleod (Oxonii, 1980), p. 76-84; par. 12 op p. 79.
voetnoot58
Deze passage wordt ook aangehaald door Joseph Bidez en Franz Cumont in Les Mages hellénisés [...], ii (Paris, Les Belles Lettres, 1938), p. 202, nr. 065. Voor de door ons aangevoerde teksten zijn er nu de Tusculum-uitgaven van de Naturkunde door Joachim Hopp (München-Zürich, Artemis & Winkler): boeken 29-30 (1991), waarin de par. 14-18 op p. 124-126; boek 37 (1994), waarin par. 147 op p. 145.
voetnoot59
Zie onze prolegomena over Wendelinus' boekenbezit. Een écht tweetalige, Grieks-Latijnse, editie van de Vitae kan hij niet bezeten hebben, want die was in 1634 nog niet op de markt. Hij heeft het dus blijkbaar over twee afzonderlijke publicaties, één met de Griekse tekst en één met de Latijnse vertaling. Maar van dat soort uitgaven waren er toen al heel wat, een vijftal Griekse en meer dan 20 Latijnse. Daartussen die van Wendelinus aanwijzen zonder enig nader gegeven lijkt ons onmogelijk.
voetnoot60
Teubner-editie van de Vita Artoxerxis door Konrat Ziegler - Hans Gärtner in Plutarchi Vitae parallelae, vol. 3, fasc. 1 (Stutgardiae-Lipsiae, 1996), p. 318-351; onze passage op p. 319.
voetnoot61
Daniël wordt in het bijbelboek voorgesteld als levend in de Babylonische gevangenschap, onder koning Nebukadnesar en diens opvolgers (6de eeuw v. C.). Maar het boek zelf is waarschijnlijk pas geschreven in de 2de eeuw v.C., de periode van het Makkabese verzet tegen de Griekse overheersing. Wij volgen zo getrouw mogelijk de tekst en de (zuinige) commentaar van De Bijbel. De nieuwe bijbelvertaling ('s-Hertogenbosch, Katholieke Bijbelstichting - Leuven, Vlaamse Bijbelstichting, 2005). Voor het boek Daniël, zie aldaar, p. 1251-1267.

voetnoot62
Wij durven aan te bevelen het Tusculum-Lexikon griechischer und lateinischer Autoren [...] van Wolfgang Buchwald, Armin Hohlweg en Otto Prinz, München, Artemis Verlag, 1982; voor nog recentere informatie, perfect betrouwbaar, is er The Oxford Classical Dictionary, uitgegeven door Simon Hornblower en Antony Spawforth, Oxford University Press, 2003. De afkortingen die wij gebruiken voor onze verwijzingen naar Latijnse auteurs en geschriften zijn die van de Index librorum scriptorum inscriptionum bij de Thesaurus linguae Latinae, Lipsiae, B.G. Teubner, 1990.
voetnoot63
Dat blijkt ook uit het onmisbare Lateinisches Hexameter-Lexikon [...] van Otto Schumann († 1950), postuum door de Monumenta Germaniae Historica in 7 delen uitgegeven (München, 1979-1989).
voetnoot64
De thans aanvaarde lezing van dit Ciris-vers is helemaal anders. Zie bv. de Teubner-editie van de Poetae Latini minores, bezorgd door Willy Morel (Lipsiae, 1935), p. 98: docta Palaepaphiae testatur voce Pachynus. In dit éne geval kunnen we daarom met bijna zekerheid stellen dat Wendelinus raadpleegde (en mogelijk ook bezat) de Catalecta Virgilii & aliorum Poëtarum Latinorum veterum poematia, bezorgd door Josephus Scaliger (Lugduni Batavorum, J. Maire, 1617); aldaar op p. 17 het vers, op p. 51-52 van de commentaar een geleerde uitleg.
voetnoot65
Zie André Le Boeuffle, Astronomie- astrologie. Lexique latin (Paris, Picard, 1987), p. 116, nr. 390c.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken