De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe[p. 1] | |
[p. 2] | |
2.
Woud gy ach! mijn droeve zugjes,
Ziels gerugjes.
Die zo vlugjes
Van my gaan,
Horen: En die lieve oogjes,
Van om hoogjes,
Uit haar boogjes,
Op my slaan.
3.
Dan zo voelde ik my 't leve,
Weder geve;
't Hene streven
In verdriet
Zouw niet meer mijn geest ontstellen,
Noch my quellen
| |
[p. 3] | |
En beknellen
Als geschied.
4.
Maar of nu de Zon haar stralen,
Neer laat dalen,
En verdwalen,
Inden vloed:
Of dat zy met glants en luyster,
Weer 't gekluister,
Van het duister
Swichten doet.
5.
't Is alleens mijn droeve zinnen,
Die en vinnen
Noch beminnen,
Geen vermaak:
| |
[p. 4] | |
Zo ik missen moet op aarde,
U, O! waarde.
Ach! wat baarde
Droever zaak!
W.v.G. |
|