Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Haerlemsche eerlycke uren, bestaende in korte sin-spreucken, kloecke antwoorden, en vreemde bejegheninghen (1661-1663)

Informatie terzijde

Titelpagina van Haerlemsche eerlycke uren, bestaende in korte sin-spreucken, kloecke antwoorden, en vreemde bejegheninghen
Afbeelding van Haerlemsche eerlycke uren, bestaende in korte sin-spreucken, kloecke antwoorden, en vreemde bejegheninghenToon afbeelding van titelpagina van Haerlemsche eerlycke uren, bestaende in korte sin-spreucken, kloecke antwoorden, en vreemde bejegheninghen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.63 MB)

ebook (3.79 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

moraliteit
anekdotes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Haerlemsche eerlycke uren, bestaende in korte sin-spreucken, kloecke antwoorden, en vreemde bejegheninghen

(1661-1663)–Anoniem Haerlemsche eerlycke uren, bestaende in korte sin-spreucken, kloecke antwoorden, en vreemde bejegheninghen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een is noodigh, dat is Sterven.

SOcrates eens Sieck sijnde, vraeghde hem yemant die hem quam besoecken: Wel vrient hoe vaert gy al? Allesins antwoorde hy: Want so ick sterve, sullen de geen die van mijn Erven, blijde sijn: Blijve ick leven, ick sal geen gebreck van Vrienden hebben. Op de selve tijt seyde hem een ander: Socrate, die van Athenen arbeyden

[pagina 157]
[p. 157]

vast om u ter Doot te brengen. Ia seyde hy, dat heeft de Natuer al lang te vooren gedaen: Willende seggen, dat hy een seer swack Mensch was. Hoorende dat een Medicus hem ter Doot, mits zijn Kranckheyt, veroordeelde, seyde: De groote hoop sal my noch houden, gy-lieden oordeelt wetende dat ick sterven moet. Maer laet het sijn dat ick toch Sterven moet, en gy blijven Leven: Wel aen, laet ons beyde dan den tijt verwachten. Een Grieck hoorende, dat men hem voorseyde, dat hy gepredestineert was in vremde Landen te sterven, begost te schreyen: Diogenes dat siende, seyde: De weg tot het Graf is in alle Landen even eens. Coning Alphonsus ghevraegt, waer door 't onderscheyt datter was, tusschen een Monarch en een Onderdaen, Rijck en Arm, kost weg-genomen worden? Antwoorde: Door de Asse. Willende seggen, dat alle Menschen na hun doot, tot Asse onder malkander heen, sonder onderscheyt verkeerden. Messodanus was alreede out gheworden, als een zijner Vrienden hem 's anderdaeghs te Gast noode, waer op hy den selven toe-voegde: Waer om noodt ghy my teghens Morgen, daer ick in soo veel Iaren geen Morgen gehad en hebbe? Vermits ick van dag tot dagh de Doot verwagt heb: Die my dus lang heeft levent gelaten, echter niet vry gescholden, hoewel sommige buyten vermoeden te vroeg overvallende. Den kloecken Chilon noemde de doot maer een eygenschap van vreese, door

[pagina 158]
[p. 158]

de Natuer in-gheschept: Dattet evenwel eens noodigh was te sterven, en voor een Mensch kloeckmoedig de Doot te verachten: Dat men in den Oorlog arbeyde om andere te dooden, en daer door te glorieren, in zijn eygen Kranckheden, de Doot beoorlogde, om door Medicamenten het Leven te behouden: Zy beyde even wel op Victorie siende, daer van Aristonus segt:

Vive memor mortis, uti sis menor salutis.

De Doot nochtans de Mensch voorstellende, dat men om de selve niet te vreesen, men altoos de quade manieren most vlieden, en leeren, dat toch alles wat hier was, maer loutere ydelheden waren, deswegen 't beste bestont om na een geluckig Leven te trachten, 'twelck in deugdelijcke wercken lach: Datter oock geen bedroefder doot als die van een boos Mensch en een sondaer was: Datte angst van een stervent goet Mensch mogt swaer vallen, maer van een quaet Persoon, was niets dan alle bangigheyt te vooren: Waer af aldus by Chilon zelfs in zijn rijmen gesongen wordt:

Tristitia cuncta exuperans aut animo, aut amico.

Besluytende met de dry achtervolgende sterf rijmpjes dit tweede deel, wenschen de redelijcke Lezers neffens ons selven, soo te lesen en te leven, dat wy begenaedigt moghen werden met zaligh EYNDE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken