Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 3 (1967) (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 3 (1967)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 3 (1967)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 3 (1967)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 3 (1967)

(1969)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het derde colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 110]
[p. 110]

Verslag van de discussie op de derde werkvergadering

De Voorzitter: U hebt dus een en ander gehoord uit de persoonlijke ervaringen van Collega Lagerwey. Ik geloof dat hij zelf ons een beetje uitgedaagd heeft en ik verwacht dan ook een levendige discussie. Zijn er vragen aan Professor Lagerwey?

Dr. G.D. Jonker (V.U. Amsterdam): Mijnheer de Voorzitter, dat ik het woord vraag is niet om in discussie te treden met Prof. Lagerwey, want dan zou ik mezelf het gras voor de voeten wegmaaien voor morgenochtend, terwijl hij dat al genoeg gedaan heeft vanmorgen. Maar ik heb het woord gevraagd om mijn waardering te tonen voor wat hij gezegd heeft. Prof. Lagerwey wil, naar ik uit zijn referaat meen beluisterd te hebben, al heel spoedig beginnen met de poëzie. Dat lijkt mij een beetje angstwekkend, om de poëzie in de eerste plaats, in de tweede plaats om de kennis van de taal. Ik dacht namelijk dat deze moderne methode, of die nu audio-linguaal of audio-visueel is, zich richt op slechts een gedeelte van wat de taal is, namelijk op datgene wat zich laat tellen en meten. Al deze cursussen die met veel moeite zijn gemaakt en waarvoor ik veel waardering heb, berusten, althans gedeeltelijk, op statistische gegevens. Datgene wat wij van de taal weten is nog steeds heel weinig. Ik ben waarschijnlijk de domste filoloog die hier aanwezig is, want ik moet bekennen dat ik niet weet wat taal is. Wel meen ik, dat wij aan wat wij taal noemen verschillende aspecten kunnen onderscheiden en dat het arithmetische en het ruimtelijke aspect in elk geval niet ons de taal zelf in de greep geven. Wanneer wij dus, met welke methode dan ook, juist dat telbare en meetbare als zeer waardevolle springplank naar de kennis van de taal voor onze leerlingen gaan gebruiken en naar voren brengen en door een soort sympathieke hersenspoeling hun eigen maken, dan geloof ik, dat wij bezig zijn met iets van de taal waar de poëzie zo oneindig ver bovenuit rijst, dat ik de poëzie er in dat stadium beslist buiten zou willen laten. Niet alleen terwille van de poëzie zelve, maar ook terwille van de kennis

[pagina 111]
[p. 111]

die wij onze leerlingen trachten bij te brengen. Dank U.

Ik zou er nog aan toe kunnen voegen. Mijnheer de Voorzitter, dat nu er één schaap over de dam is, laten nu de wijzen ook het woord nemen.

Mevr. M.H. Eliassen-de Kat (Oslo): Ik zou toch graag een klein pleidooi voor het gebruik van poëzie willen houden, omdat ik geloof dat in de eerste plaats bij degenen die zich interesseren voor een taal en zich daarin verdiepen, toch altijd een gevoel voor poëzie aanwezig is. In de tweede plaats meen ik dat taal ook muziek is en dat dus het ritme dat in poëzie zo'n overweldigend grote rol speelt, een beroep doet op de belangstelling en het taalgevoel van de studenten. Dus voorzover ik kan nagaan en zover ik ook uit mijn korte praktijk zelf weet, is het gebruik van, laten we dan zeggen eenvoudige poëzie, toch wel een heel dankbaar onderwerp, zowel voor de leerlingen als voor de docent. Juist doordat het van de leerlingen eist een zich stellen boven het mechanisme en een met elkaar bekijken wat de poëzie van een taal eigenlijk kan zijn, en ik geloof dat je daarmee toch ook in de taal die geleerd moet worden wel degelijk dieper kan doordringen. Door het samen bespreken en het samen leren begrijpen van de poëtische mogelijkheden die een taal bezit. Dank U.

De Heer H. Dörner (Heidelberg): Mijnheer de Voorzitter, Dr. Jonker meende aanspraak te mogen maken op de titel van de domste filoloog, maar op deze titel zou ik toch voor mezelf beslag willen leggen. Ik ben nog bepaald geen vakman. Maar wat Prof. Lagerwey gezegd heeft over de verschillende methodes vreemde talen te leren lijkt mij zo belangrijk, dat ik hem zou willen vragen naast de Engelstalige boeken die hij heeft opgesomd, ook enkele Duitse werken te willen noemen die de docenten in het Duitse taalgebied op deze weg zouden kunnen voorthelpen.

De Heer F. Wachendorff (Djakarta): Ik zou graag iets willen zeggen over de opmerking van Prof. Lagerwey, dat het Nederlands ondanks verschillende accenten en intonaties toch verstaanbaar is voor Nederlanders. Ik zou zeggen: dat is geen nadeel, het is een zeer groot voordeel. Als men kijkt naar het Engels, dat toch een wereldtaal is, dan ziet men hoe flexibel, hoe buigzaam deze taal is. En juist door de verbreidheid van het Engels zijn er zoveel variaties en toch verstaan Engelssprekenden elkaar heel goed. Ik zou zeggen dat men daarin niet al te scrupuleus moet zijn. Zo herinner ik mij dat er voor de oorlog bijvoorbeeld in Indonesië een polemiek was in een blad van de Christen-onderwijzersvereniging betreffende het onderwijs in het Nederlands, waarbij werd voorgestaan dat het Nederlands, de schone moedertaal - zo noemde men die - zo zuiver mogelijk moest onderwezen worden en dus alleen maar door Nederlanders. Ik heb toen meegedaan aan die polemiek omdat ik wist dat dit een onjuist standpunt was. Want in Indonesië met een bevolking van over de 100 miljoen

[pagina 112]
[p. 112]

kon men moeilijk verwachten dat iedereen zijn Nederlands zuiver sprak. En het merkwaardige was dat ik ook voor de oorlog collega's kende, Nederlanders, die niet zeiden ‘zij’, maar ‘zullie’ en die met verschillende accenten spraken. Ik zou zeggen: we moeten natuurlijk trachten naar de grootst mogelijke taalzuiverheid, maar tegelijk moeten we ook beseffen dat studenten of leerlingen het onmogelijk beter kunnen doen dan de leraren, professoren of lectoren die hun de taal onderwijzen. Voorzover die docenten native-speaker zijn, mensen voor wie de taal die zij onderwijzen de eigen moedertaal is, kan men zuiver Nederlands verwachten, maar in landen waar ze niet zoveel contact hebben met Nederland, kunnen wij het doen zoals de Engelsen het doen: verstaanbaar zijn. Iets anders is, in Indonesië werd ook voor de oorlog gevraagd van mensen die in Indonesië geboren en getogen waren, dat ze het Nederlands beheersten, het algemeen beschaafd. Ik zou zeggen: in bepaalde landen kunnen we misschien wat meer tolerant zijn.

Dr. G.-H. Arendt (Keulen): Ik ben het met de Heer Wachendorff wel eens, maar toch vind ik het aan de andere kant jammer dat er niet een betere norm bestaat voor de uitspraak van het Nederlands. Voor het Duits heb je b.v. Duden, en Sieb, Die Deutsche Hochsprache, voor het Engels heb je Jones, en ik zou het toch wel toejuichen als er ook eens voor het Nederlands een dergelijk boek zou verschijnen, dat voor de toenadering tussen Noord en Zuid variaties zou toestaan en dat toch een beetje meer norm voor de uitspraak van het Nederlands zou geven.

Prof. Dr. J.E. Loubser (Port Elizabeth): Mijnheer de Voorzitter, ik wilde aan Prof. Lagerwey een vraag stellen over de didactiek. Als ik het goed heb begrepen gaat Prof. Lagerwey uit van de verschillen tussen de moedertaal van de studenten en het Nederlands in dit geval. Zou dit een juiste benadering zijn, of moeten wij uitgaan van het Nederlands als zodanig, afgezien van welke andere taal dan ook? Ik geloof dat het Franse CRÉDIF-stelsel dit laatste doet. Die methode gaat uit van bepaalde frequenties van verschijnselen, in het Frans dan, van bepaalde constructies, bepaalde uitdrukkingen en precies dezelfde cursus wordt dan gebruikt, afgezien van wat de moedertaal van de student is, of dat nu Arabisch, Russisch of welke taal ook is. Ik heb mij niet in de problematiek verdiept zoals Prof. Lagerwey dat gedaan heeft, en ik zou graag van hem hier iets over horen.

Prof. Lagerwey: Ik ben U zeer dankbaar voor die vraag. Mag ik nu maar meteen hierop antwoorden? Hebt U het proefwerk ontvangen? Laat ik dan eerst beginnen daarover iets te zeggen. Ik geloof dat U gelijk hebt, dat men zoveel mogelijk van het Nederlands uit moet gaan, maar U zult ook moeten toegeven dat het op de een of andere wijze de student

[pagina 113]
[p. 113]

duidelijk zal moeten worden wat de betekenis, wat de gevoelswaarde van de woorden is. Dit is altijd weer het probleem. Nu ben ik niet goed op de hoogte van de audio-visuele cursus; ik meen dat daarmee veel bereikt is en kan worden. Ik heb alleen de cursus gezien die in België wordt voorbereid, of althans een gedeelte daarvan, en ik zou hier nog veel meer over willen weten. Het lijkt mij echter bijzonder moeilijk om door tekeningen, foto's of dia's al de mogelijke verschillen aan te geven waardoor het de student duidelijk wordt wat er precies in een bepaalde situatie gezegd moet worden. Die situaties verschillen onderling zo enorm en ook dacht ik dat een bepaalde situatie niet altijd hetzelfde respons oproept. Dan moet ik ook nog dit zeggen. U spreekt Nederlands en ik spreek Nederlands, ik als Amerikaan die Nederlands geleerd heeft. En wat valt mij nu steeds weer op, ook in mijn eigen gebruik van het Nederlands? Zodra ik maar even aarzel en niet weet wat ik zeggen moet, verval ik automatisch in het Engels patroon. Daar kan ik niets aan doen, die transfer, die overschakeling gaat automatisch. En daarom is het, denk ik, ook uiterst belangrijk dat de docent steeds aandacht hiervoor heeft. Men heeft mij daarop nooit gewezen totdat ik met de studie van de toegepaste taalwetenschap begonnen ben. Jarenlang heb ik studenten zinnen laten vertalen, heb ik ze naar het bord laten komen en hebben wij die zinnen gecorrigeerd. Later kregen ze die zinnetjes nog eens in gewijzigde vorm en ik zat 's avonds te corrigeren en nog eens te corrigeren. En nu laat ik de studenten werk maken; nu ga ik echter ook steeds kijken: wat voor fouten maken ze? Ik kan van tevoren zeggen, als ik een opgave geef, welke fouten de studenten zullen maken. In 90% van de gevallen weet ik van tevoren, ook als ik de student iets laat vertellen, welke fouten hij zal maken. Bij deze nieuwe aanpak gebeurt dat minder. Het wordt natuurlijk niet geheel vermeden. Zelfs mij overkomen die fouten, maar het gebeurt minder vaak en daarom vind ik het zo belangrijk. Het is niet een kwestie dat wij alleen maar daarop wijzen, maar U kent allen de oudere taalboeken. Ik herinner het mij nog goed. Je begint b.v. met een hoofdstuk over het meervoud. Ik zal U een voorbeeld geven - ik zal de naam van de auteur niet noemen, hij is echter hier niet aanwezig, zodat ik het hier gerust kan zeggen. Ik kom dan b.v. in hoofdstuk 3 een les tegen over het meervoud in het Nederlands. Als ik me niet vergis, staan er in dit lesje 14 regels voor de meervoudsvorming van het Nederlands. En als de student dan die regels misschien in zijn hoofd geprent heeft of die gelezen heeft, dan krijgt hij wat zinnetjes ter vertaling van het Nederlands in het Engels en van het Engels in het Nederlands. En wat beogen die zinnetjes? Alleen maar een controle of de student nu die regels, veertien regels asjeblieft, al kent. Ik zeg dat die didaktiek nonsens is. Dat bestaat niet; dat kan niemand leren

[pagina 114]
[p. 114]

en de studenten zullen steeds fouten maken. Ik heb vroeger hier op de ULO gezeten en ik weet nog goed: bij de Duitse les kregen we ook een heel grote kaart met de meervoudsvormen in het Duits. En ik kan U nog sommige rijtjes opzeggen na 30 jaar. Als ik echter zat te lezen of een vertaling zat te maken, dan dacht ik: in welke rij staat dat woordje nu toch ook weer? Eindelijk vond ik het. Ik heb hetzelfde gedaan bij het Frans. We kregen een boekje waar 1500 woorden in stonden, 30 woordjes per les, 50 lessen, en die heb ik uit mijn hoofd geleerd. Die woorden stonden altijd in een verband: etenswaren, meubilair, en je deed het maar. Je probeerde er een soort ritme aan te geven, dan kon je het tenminste nog een beetje beter onthouden. Maar kwam ik die woorden dan tegen, dan herkende ik er niet een. Zo leert men, geloof ik, een taal niet. Ik moet ook zeggen, ik schaam me een beetje dat ik hier sta in Nederland, waar men toch zoveel doet aan talenstudie. Ik geloof dat nergens ter wereld zoveel aan vreemde-talenstudie wordt gedaan als hier. En ik heb ook verbaasd geluisterd naar Nederlandse hoogleraren of dominees die naar ons land kwamen. Prof. Heeroma schrijft een boek in het Duits, anderen schrijven in het Frans; Huizinga, ik weet niet hoeveel talen hij gemakkelijk gebruikte. Maar ik heb ook naar die hoogleraren en dominees moeten luisteren die bij ons in het Engels kwamen preken. Vroeger bewonderde ik dat nogal, maar nu ben ik eens gaan luisteren wat voor taal ze eigenlijk gebruiken. Nu ga ik naar de klank, naar de intonatie van die man luisteren, naar de zinsbouw, en wat valt me op? Ik kan ze niet eens meer verstaan. De kennis die zij van de taal hebben, is in de grond van de zaak boekenkennis, schriftelijke kennis. En nu moet ik toegeven dat U hier in de gelegenheid bent vaak naar het buitenland te gaan. Die gelegenheid bestaat er voor ons niet, behalve dan naar een Spaanstalig land. Daarom geloof ik, dat het vooral voor ons van groot belang is, voor ons die in het buitenland wonen, om heel goed op de hoogte te zijn en ik weet, als U straks dat papier nog krijgt, zult U zien dat er door mijn studenten in 25 zinnetjes fouten zijn gemaakt, en ik zou U willen vragen: wat voor fout is hier gemaakt? En als ik dan die zinnetjes naga - en ik heb een willekeurige keuze gemaakt - dan zult U zien dat elke fout die in die 25 zinnen gemaakt is, is ontstaan door letterlijk overbrengen van het Engels in het Nederlands.

De Voorzitter: Ik heb eerst twee zakelijke mededelingen. Er is bericht van verhindering binnengekomen van Zijne Excellentie de Heer J. Grauls, Gevolmachtigd Minister van België. Verder dat wij voor de tweede helft van onze discussie als gast hebben de Heer van Kerkhove van de Vlaamse Televisie. Onze Collega Wilmots heeft het woord gevraagd voor een mededeling.

[pagina 115]
[p. 115]

Lic. J.C. Wilmots (voorh. Frankfort a.d. Main): Mijnheer de Voorzitter, Hooggeleerde Heren, geachte Collega's, ik ben wel enigszins in verlegenheid, omdat hier vanmorgen al iets gezegd is over boeken van heren professoren uit het Duitse taalgebied. Maar nu krijg ik van de Voorzitter de gelegenheid iets te zeggen over mijn eigen boekje. Dit doe ik graag in aansluiting op wat Prof. Lagerwey in zijn inleiding heeft te berde gebracht. De cursus die ik U zou willen voorstellen, is ontstaan tijdens de drie jaren dat ik in Frankfort aan de Main gelegenheid heb gehad Nederlands te onderwijzen aan Duitsers. De cursus berust op een directe methode en gaat uit van wat ik noem spraakkunstverhaaltjes en die verhaaltjes zijn ontworpen naar de concentrische ontwikkeling of wel naar de progressiviteit, zowel wat de woordenschat als wat de vormleer en de taalpatronen betreft. Concentrische ontwikkeling of progressiviteit betekent dat in de eerste lessen geen enkele vorm, geen enkel taalpatroon wordt gebruikt dat nog in de volgende lessen aan de orde moet komen. Op die manier wordt de aandacht van de student altijd weer toegespitst op bepaalde vormen en taalpatronen die min of meer op de bekende wijze worden aangebracht. De lesjes en de tekst zijn geen eigenlijke conversatie, maar kunnen daar wel voor dienen. Ook is telkens na het geheel van tekst, verder afgeleide spraakkunst en oefeningen een voorbeeld van conversatie gegeven. Een conversatie opstellen zoals die moet verlopen, is natuurlijk helemaal onmogelijk; maar het is alleen een suggestie van eventueel controle uitoefenen op de antwoorden van de student. De student kan dit voorbeeld ook voor zichzelf gebruiken en dan b.v. de rechterhelft van het blad bedekken, zodat hij het antwoord niet dadelijk ziet. Wat afleiden van de grammatica betreft, heb ik steeds naar eenvoudigheid en soberheid gestreefd; geen ingewikkelde regels, vooral geen regels zonder dat er voorbeelden aan vooraf zijn gegaan en waar geen uitleg nodig was, is die ook niet gegeven. Sommige van deze oefeningen - natuurlijk niet allemaal - zijn, naar ik meen, zonder meer te gebruiken in het talenpracticum; dat is gemakkelijk te merken als men enige ervaring heeft met een talenpracticum. Er is nergens aan vertaalwerk gedaan, omdat ik mij baseerde op de directe methode en ik ervan overtuigd ben dat het vertalen in een vreemde taal het resultaat moet zijn van moeizaam verworven taalkennis en niet het middel om daartoe te komen. Mocht iemand van U belangstelling hebben voor deze cursus, dan ben ik altijd bereid hem die op verzoek te sturen. Ik heb er een kleine gebruiksaanwijzing bij geschreven. Daarin kunt U in wat uitgebreider vorm lezen hoe het zou kunnen. De teksten zijn altijd zo geschreven dat, geloof ik, niemand erbij in slaap zal vallen. Het was namelijk de bedoeling de zaak zo boeiend mogelijk te maken. Hier en daar zijn er wat grapjes in verwerkt. Het

[pagina 116]
[p. 116]

nuttige is dus zoveel mogelijk met het aangename verenigd, wat toch ook van betekenis is voor de studie van een taal. Ik ben de Voorzitter heel dankbaar voor de gelegenheid die ik hier heb gehad mijn cursus bij U bekend te mogen maken. Ik vraag excuus als dit op enige vorm van propaganda zou lijken; dat is niet de bedoeling. Ik wilde U alleen in kennis stellen van mijn project. U kunt het allemaal inzien en voor elke vorm van kritiek zal ik steeds dankbaar blijven.

De Voorzitter: U zult wel gemerkt hebben dat de test van Prof. Lagerwey inmiddels is klaargekomen. Ik nodig hem gaarne uit om, wanneer er iets aan toe te voegen is, dat nu te willen doen.

Prof. Lagerwey: Ik zou graag Uw aandacht even willen vragen voor Oefening 10. Dan wordt het wel een beetje een les, maar dat vindt U misschien ook wel eens prettig, want U wilt hier toch ook wel wat leren. Ik zou U willen vragen om die zinnetjes van mij te corrigeren. Dat kunt U natuurlijk allemaal gemakkelijk doen, maar ik veronderstel dat de meesten van U wel Engels kennen en dan zou ik U willen vragen: waarom heeft de student deze fout gemaakt? Waarom zegt hij en schrijft hij: ik voel vanmorgen heel goed? In het Engels luidt deze zin: I feel very well this morning. Het werkwoord is in het Engels niet reflexief. Daarom zegt hij hier niet: ik voel me..., maar ik voel vanmorgen heel goed. Maar de betekenis wordt daardoor totaal anders. Iemand zou dit b.v. kunnen zeggen, die aan het boetseren is of iets dergelijks.

Ben je erg druk met examens? dat moet natuurlijk zijn: heb je het erg druk met examens? Waarom maakt hij die kromme vertaling? Omdat men in het Engels zegt: are you very busy? Hij gebruikt weer het Engels patroon. Dit zijn geen voorbeelden die ik gemaakt heb, maar die ik uit proefwerken van mijn studenten overgenomen heb.

Wil je met mijn elektrisch apparaat scheren? Weer een werkwoord dat in het Nederlands reflexief is, in het Engels niet. Do you want to shave with my electric shaving apparatus?

Ik loop colleges alleen 's middags. Waarom is hier een fout gemaakt en wat is hier de fout? Goed Nederlands zou zijn: Ik loop alleen 's middags college. College lopen is evenwel een samengesteld werkwoord, waarvan de delen anders dan in de Engelse overeenkomstige uitdrukking: to attend lectures, scheidbaar zijn. Vandaar de fout.

Na het ontbijt we gaan naar de stad - After breakfast we go to the city. Na een bepaling treedt in het Nederlands inversie op, in het Engels niet.

Ik ben niet gewend naar dat - I am nat accustomed to that. Goed Nederlands is: Ik ben daar niet aan gewend. U moet zich indenken welke moeilijkheden hieraan voor een Engelstalige die Nederlands wil leren, vastzitten.

Ze wonen in dezelfde dorp - They live in the same village. Het onderscheid

[pagina 117]
[p. 117]

tussen de- en het-woorden kennen wij niet. Vader is op het kantoor - Vader is op kantoor. Zowel in het Engels als in het Nederlands laat men in sommige uitdrukkingen het lidwoord weg. Doch niet altijd in dezelfde. De grootste moeilijkheden geven wel de voorzetsels. Mag ik U hier nog een interessant voorbeeld van geven? In een van de lessen staat: Vader is op kantoor, Jan is op school. Toen vroeg ik de studenten in het Nederlands te zeggen: Mother is at the grocer. In het Engels zeg je: Father is at the office - Children are at school. Toen kreeg ik: Moeder is op de kruidenier.

Daar ben je gelijk in - You are right about that.

Ga je mee met me? - Ga je met me mee? - Are you going along with me? Ik rij liever met een taxi zelf - I prefer to ride with a taxi myself. Het pronomen komt in het Engels meestal aan het einde.

Deze fiets is mijn - This bicycle is mine.

Daar mag je mee scheren - weer het reflexief pronomen vergeten - You may shave with it.

Dan gaan we naar de kapper samen - Then we go to the barber together. Ook achter deze vertaling zit het Engels zinspatroon.

De brief is op de schoorsteenmantel. U zegt: De brief ligt op de schoorsteenmantel. Wij zeggen: The letter is on the mantelpiece. Ik lijk te lezen Hollandse boeken - I like to read Dutch books. Hij wacht voor zijn vriend Marie. Twee fouten: vriend i.p.v. vriendin en voor i.p.v. op. Weer een voorzetsel dat de betreffende student parten speelt.

Hoe moeilijk deze taal is - How difficult this language is! En ik heb ze toch wel degelijk geleerd dat een uitroepende zin meestal begint met: Wat is.

Die zijn moderne woningen, denk je niet? Dit moet natuurlijk zijn: Dat zijn moderne woningen, nietwaar? Those are... Ik heb nog nooit een Nederlander Engels horen spreken in de Verenigde Staten - ik spreek dus niet over een van de aanwezigen - die dit van het Nederlands afwijkend gebruik van het aanwijzend voornaamwoord in het Engels beheerste. That are hoor in steeds. That are my friends, omdat U zegt: dat zijn mijn vrienden. Ik heb nog nooit een Nederlander in de Verenigde Staten gehoord die dit automatisch juist deed.

Zo smaakt de thee lekkerst, i.p.v. Zo smaakt de thee het lekkerst. In het Engels: tea tastes best.

Ze zijn wachtende beneden ons - They are waiting for us downstairs.

Jan trekt aan zijn mantel - John puts on his coat - i.p.v. Jan trekt zijn jas aan.

Wij kennen het onderscheid niet tussen mantel en jas.

Ik denk hij morgen komt, i.p.v. Ik denk dat hij morgen komt. In het Engels: I think he is coming to-morrow. Je kunt ook zeggen: I think that he is..., maar in het gewone gesprek zeggen wij: I think he.

Wie logeer je bij? i.p.v. Bij wie logeer je? Wij zeggen: Who are you staying with?

[pagina 118]
[p. 118]

Een hout huis is meer duur dan een steen huis - A wooden house is more expensive than a brick house.

Ik hoop dat U nu overtuigd bent.

Dr. Delfos: Mijnheer de Voorzitter., ik zou Prof. Lagerwey een vraag willen stellen. Is het juist de studenten de fouten te laten opzoeken, hen met fouten te confronteren? Hoe leren wij de studenten correct schrijven en spreken?

Prof. Lagerwey: Ik zeg mijn studenten niet dat ze de fouten moeten opzoeken, maar ik maak zelf een lijst van de fouten die gemaakt zijn en laat daarna de studenten zeggen wát er nu fout is. Dan laat ik hen zelf de correcties maken, die ze dan in hun collegeschrift optekenen.

Dr. Delfos: Ik heb een zekere ervaring. Ik ben 37 jaar lang docent in Duitsland geweest en nog 6 jaar in Roemenië. Ik voel er niets voor de studenten in de gelegenheid te stellen met fouten geconfronteerd te worden. Het is altijd goed hun een patroon te geven, hen tien keer achtereen een zinnetje te laten lezen dat juist is. De taal moet geleerd worden zoals een kind van drie, vier jaar de taal thuis leert. Ik geloof dat een moeder wel honderd keer herhaalt hoe het moet zijn. En dus zou een biologische grammatica voor buitenlanders dit proces in verkorte vorm moeten herhalen. Men zou een lijst moeten hebben waar alle mogelijkheden in voorkomen. Dan nog een kwestie: ik heb niets tegen audio-linguale en ook niets tegen audio-visuele methoden. Ik heb er veel over gelezen, ik heb er nooit in de praktijk mee gewerkt. Maar ik vraag mij af - gezien de korte tijd die men eraan besteden kan in de loop van een semester, in Duitsland b.v. zijn dat 24 uren van drie kwartier - wàt doet de student buiten die 24 uurtjes? Hij moet teksten hebben, hij moet kunnen herhalen wat hij zo dagelijks in de collegebanken heeft vernomen. Dat is toch een probleem en ik geloof dat de beste grammatica voor buitenlanders zou zijn een boek, vergelijkbaar met een methode om piano te leren spelen, met de volgende eenvoudige zinnetjes:

Ik heb gelezen - ik heb de krant gelezen - ik heb dat artikel gelezen - ik heb dat boek gelezen, en dan met de negatie: ik heb niet gelezen - ik heb nog niet gelezen - ik heb dat boek nog niet gelezen. Als ze iedere dag tien minuten hardop zo'n bladzijde hebben gelezen, dan zullen ze waarschijnlijk wel in de situatie komen dat ze hun eigen fouten gaan horen. Ik zou hier nog wel uren lang over kunnen praten, maar ik wilde dit alleen noemen als suggestie.

Prof. Lagerwey: Mijnheer de Voorzitter, mag ik hier kort op antwoorden? U hebt nu hier deze foute zinnetjes zien staan. Nu geef ik direct toe dat ik deze zinnen met mijn studenten heb besproken. Ik had daar een psychologisch doel mee. Mijn studenten hebben deze zinnen bijna alle-

[pagina 119]
[p. 119]

maal de juiste vorm gegeven. Het was voor mij meer de bedoeling om hun te laten zien: die fouten hebben jullie vroeger gemaakt, maar die maken jullie nu niet meer. Het was dus een gelegenheid voor hen om te zien: zó is het fout, maar wij weten wel hoe het moet. Het is dus een gelegenheid hun psychologisch te tonen: wij zouden zelf de plaats van de leraar kunnen innemen. Dat is mijn bedoeling geweest.

De Heer P.K. King, M.A. (Cambridge): Mag ik mij even bij de bezwaren van de Heer Delfos aansluiten, in die zin, dat iedereen die als leraar optreedt, weet dat het corrigeren van slecht gebruikte taal maakt, dat hij op de duur duizelig wordt van de fouten en zelf niet meer weet wat wel en wat niet goed Nederlands is. Mijns inziens is er altijd iets op tegen een student foutieve vormen voor te zetten. Die blijven in zijn geest gegrift als iets dat eventueel onthouden moet worden en daardoor komt hij in een tweespalt te verkeren. Veel beter is het naar mijn mening om de student met een zeker zelfvertrouwen te laten doorgaan omdat hij steeds minder gecorrigeerd wordt en dat hij dus positief gesproken alles alleen maar zuiver voor zich ziet dan dat de correcties in zijn geheugen worden gegrift.

Dr. Jonker: Mijnheer de Voorzitter, ik heb bezwaar tegen één opmerking van Prof. Lagerwey, tenminste als ik die goed heb geïnterpreteerd. Hij heeft zoëven gezegd: ‘als ik een bepaald proefwerk geef, dan kan ik van tevoren zeggen welke fouten er gemaakt zullen worden’. Nu zou ik zeggen - ik mag wel ondeugend zijn, we kennen elkaar langzamerhand al goed - dan zijn niet de studenten fout, maar dan is het opgegeven proefwerk fout. Men moet streven naar een proefwerk waarin de studenten geen enkele fout maken. Dat is de beste test die U heeft over het niveau van hun kennis. En anders zou ik het direct eens zijn met de Heer King en zeggen: geef dan asjeblieft helemaal geen proefwerk, want confronteer ze asjeblieft niet met verkeerd taalgebruik. Wij streven ernaar om wanneer wij een test afnemen, die zo op te stellen dat wij voor meer dan 90% zekerheid hebben, dat ze allemaal de test helemaal goed doen. Dan zult U zeggen: Wat kinderachtig! Ja, kleine kinderen leren nu eenmaal een taal.

Mevr. J.J.A. Baartman-Runckel (Buenos Aires): Ik zou daar graag een paar woorden over willen zeggen. Ik pas ongeveer dezelfde methode als die welke Prof. Lagerwey uiteengezet heeft, zelf ook toe. En ik ga dus nu iets zeggen wat een aanvulling daarop betekent. Ik geloof dat het heel belangrijk is dat we rekening houden met de leerling, met de student. Wat de laatste spreker gezegd heeft, is voor de gemiddelde leerling van groot belang, want volgens mijn psychologische ervaring is niets belangrijker dan positieve sanctie. Ik heb als systeem dan ook het volgende. Ik

[pagina 120]
[p. 120]

prijs de student zoveel mogelijk, zeg dat hij goed vooruit gaat en wanneer hij een fout maakt, herhaal ik de zin in de juiste vorm, zonder nadruk en geef verder geen commentaar. Wanneer ik dus onderscheid maak tussen de leerlingen, dan bedoel ik dit: het is mijns inziens bij deze methode onvermijdelijk dat men in de toelichting Nederlandse zinnen gebruikt die gecompliceerder zijn dan de zinnen die men toelicht. En de intelligente leerling zal dus zeggen: ‘Ja maar, wat U daar net gezegd heeft klopt niet met de regel die U uitlegt’. En daarom heb ik in mijn leerboek de Nederlandse teksten, die gewoon brieven zijn waarin de leerlingen georiënteerd worden over allerlei cultuuraspecten, veel moeilijker gemaakt dan het vertaalwerk dat ze zelf moeten doen. Het vertaalwerk bevat alleen dingen die behandeld zijn. De regels worden simpeler voorgesteld dan ze zijn; de uitzonderingen komen later wel. De teksten zijn dus ingewikkelder. De intelligente leerling gaat vragen: ‘Ja, maar waarom staat het in de tekst anders?’ Ik heb deze teksten zo opgesteld dat ze moeilijkheden bevatten die in de volgende les worden uitgelegd. Wanneer dus een leerling begint te vragen, kan ik zeggen dat dat punt in de volgende les aan de orde komt. Zo wordt dus de behoefte opgewekt aan een regel, hij vraagt om een regel. De minder intelligente leerling reageert automatisch en herhaalt de teksten die in het boek te vinden zijn. Daarin staan ook de vragen en de herhalingen. Hij kan dus zo de zinnen overnemen in het systeem zoals Dr. Delfos dat zoëven noemde: ik heb gelezen - ik heb dat boek gelezen. Ik geloof dat men wel degelijk zeer veel rekening moet houden met het gehoor.

De Voorzitter: Ik vrees dat ik de discussie hier moet afbreken, aangezien wij nog meer op het programma hebben staan. Collega Loubser heeft ook nog het woord gevraagd voor een mededeling.

Prof. Loubser: Mijnheer de Voorzitter, ik dank U voor de gelegenheid mij geboden iets onder Uw aandacht te brengen dat misschien toch wel belangrijk is. Momenteel zijn in Zuid-Afrika twee lectoraten vacant, een in de Nederlandse Taalwetenschap, het andere in de Algemene Taalwetenschap. Misschien wilt U dit doorgeven aan collega's.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 9 september 1967

  • 8 september 1967

  • 7 september 1967

  • 5 september 1967

  • 6 september 1967