Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 7 (1979) (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 7 (1979)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 7 (1979)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 7 (1979)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 7 (1979)

(1980)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Verslag van het zevende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Namiddagzitting
dinsdag 28 augustus 1979

Onderwerp: Didactiek
Voorzitter: ‘Doelstellingen en verwachtingspatronen in het onderwijs Nederlands als vreemde taal’ door dr. J.G. Wilmots (Hasselt). drs. B.C. Donaldson (Melbourne).
Inleiders: Forum over: ‘Hoe wordt het onderwijs van de Nederlandse letterkunde op de middelbare school in België en Nederland tegenwoordig opgevat?’ G. Aertsens (Inspecteur Hoger Onderwijs, Brussel). J.C.A. Hawinkels (Leraar te Hilversum).
Voorzitter: Prof. dr. H. Vekeman (Keulen). (Alleen de inleidingen worden in dit verslag afgedrukt).

[pagina 61]
[p. 61]

Doelstellingen en verwachtingspatronen in het onderwijs Nederlands als vreemde taal
door dr. J.G. Wilmots (Hasselt)

Met het begrip doelstelling begeef ik me op een onderwijskundig terrein dat sinds een tiental jaren door taaldidactici her en der in cultuur is gebracht; de term verwachtingspatroon dekt een aantal waarnemingen op een aangrenzend stuk land dat nog niet helemaal ontgonnen is, en waar ik, soms in mijn eentje, soms in het gezelschap van collega's en geïnteresseerde vrienden, af en toe een kijkje ben gaan nemen.

Ik zei daarnet onrechtstreeks dat het terrein van de doelstellingen en het nog onontgonnen stuk land met de verwachtingspatronen aan elkaar grenzen. Dat betekent enerzijds dat beide naast elkaar liggen en dus niet helemaal dezelfde trekken vertonen, anderzijds dat ze met elkaar verwant zijn en voor een deel dezelfde begroeiing hebben.

 

Aan het eind van de jaren zestig maakten de Amerikaanse leerpsychologen GUILFORD (1967) en BLOOM (1969) opgang met hun beschrijving van hoe de intelligentie van de lerende mens zou kunnen functioneren, respectievelijk hoe dat leren in een hiërarchisch model van elkaar opvolgende doelstellingen kon worden vastgelegd. Zo'n hiërarchisch model van doelstellingen heet taxonomie, een term die in Van Dale van de verklaring ‘(leer van de) systematiek’ is voorzien. Het Griekse woord ‘taksos’ betekent eigenlijk ‘ordening’, ‘slagorde’. Derhalve kan de zoëven genoemde woordenboekverklaring van het begrip taxonomie in deze kontekst als volgt toegelicht en aangevuld worden: een optimale ordening van (afzonderlijke) leerdoelen die de strategie van leren én onderwijzen vooraf bepaalt; een opstelling van de leerder die het hem gemakkelijk maakt zijn doel te bereiken.

 

Ook in het Nederlandse taalgebied zaten de leerpsychologen niet stil: ik beperk me tot de namen VAN PARREREN (1972), DE BLOCK (1970) en DE KEYSER (1971). En bovendien gingen de didactici in de vreemde-talenbranche al gauw verschillende algemene taxonomische modellen in functie van hun eigen vak, het onderwijs van vreemde talen, vergelijken, interpreteren, aanpassen en uitwerken. Eén van de bekendste boeken over doelstellingen in het vreemde-talenonderwijs is dat van de beide Amerikaanse docentes VALETTE en DISICK (1972): ‘Modern language performance

[pagina 62]
[p. 62]

objectives and individualization’. In België leveren in hetzelfde jaar 1972 MERCHIERS en MOONS een aardige bijdrage tot de discussie met nun: ‘Proeve van een taxonomisch doelstellingenmodel voor moderne vreemde talen’.

 

Wat was er nu zo nieuw aan het verschijnsel? Tot dan toe had het onderwijs van vreemde talen vanzelfsprekend óók al een doel gehad. Dat stond veelal min of meer gedetailleerd opgeschreven in de leerplannen; en voor zover dat niet het geval was, wezen leerboeken en voor het onderwijs geconcipieerde grammatica's door de gedwongen selectie uit het immense taalcorpus en de ordening van het geselecteerde taalgoed, door nun inhoud en progressie, vanzelf al een weg naar de graden van taalkennis en taalvermogen die men de leerder wilde laten bereiken. Bovendien sprak men al sinds decennia over de vier vaardigheden: de twee receptieve luisteven en lezen; de twee produktieve spreken en schrijven. Nieuw was dat men deze vaardigheden niet alleen in hun inhoudelijk en onderwijsmethodisch verband wilde beschrijven, maar in functie van leerlingengedrag. Men was zich gaan afvragen wat iemand bij de verwerving van deze (vier) vaardigheden allemaal doet of zou moeten doen, welke leerhandelingen voor de verschillende onderdelen daarvan na elkaar nodig zijn. (Een anderstalige die aktief/produktief met de Nederlandse hulpwerkwoorden zijn en hebben wil leren omgaan, moet o.m. de verschillende persoonsvormen daarvan in zijn geheugen opnemen, inzicht krijgen in het contrasterende gebruik van beide werkwoorden, en deze twee verworvenheden samen in de praktijk van spreken en schrijven kunnen toepassen). En verder wilde men dat leerlingengedrag niet alleen in termen van veranderende, d.w.z. toenemende kennis van de taal en van de groeiende mogelijkheden in de communicatie door die taal in elke fase nauwkeurig beschrijven, (o.m. om het toetsen daarvan in de vier vaardigheden mogelijk te maken); men wilde ook de motivering om die taal te leren in een hiërarchie van gestructureerde onderdelen ontleden en opsommend vastleggen. In een taxonomie, een ordening van leerlingengedrag bij het leren van een vreemde taal staan naast de inhoud van de leerstof (bv. hebben en zijn) en de structuur van het leren zelf (weten, begrijpen, toepassen) de zogenaamde attitudes; naast het systeem van de leerhandelingen die naar taalkennis en taalvermogen leiden, staat de psychologische en maatschappelijke instelling tegenover de taal een de cultuurgemeenschap waar die taal een uiting van is. Men was immers tot de vaststelling gekomen dat de leerder de leerhandelingen uit een taxonomie ook moest willen stellen, en daarom ging men ook zijn motivering ordenen, programmeren.

 

Bij Valette en Disick wordt het verschil tussen de twee daarnet genoemde vormen van doelstellingen weergegeven met de termen subject-matter-goals en affective goals.

[pagina 63]
[p. 63]

In het Nederlands spreekt men wel eens van enerzijds cognitieve (weten, begrijpen, geheugen) en psychomotorische (spreken) en anderzijds van affectieve doelstellingen (gevoelens/houdingen). De eerste hebben ondermeer te maken met de vorm- en structuur-aspecten van de taal zelf (we zouden ze dus voor een deel taalspecifiek kunnen noemen), de tweede met de leerder zelf (zodat die ook leerderspecifiek zou kunnen heten).

 

Op de formulering van de zgn. affectieve doelstellingen, de beschrijving van de attitudevorming, van het opwekken of aankweken bij de leerder van een instelling of houding tegenover de vreemde taal die het leren daarvan bevordert, kom ik straks nog terug, o.m. omdat affectieve doelstellingen (de instelling, de houding tegenover de vreemde taal en tegenover het leren daarvan) te maken (kunnen) hebben met de inhoud van mijn term ‘verwachtingspatroon’. Verder bespaar ik u details over de manier waarop de andere soort, de cognitieve en de psychomotorische, hiërarchisch ingedeeld kunnen worden en hoe ze van intermediaire naar finale onderwijsdoelen evolueren. Ik ga ook niet in op de combinatie van linguï;stische componenten als vb. uitspraak, intonatie, morfosyntaxis en woordenschat enerzijds, en de verschillende al dan niet inzichtelijke kennisniveaus als weten, begrijpen en toepassen anderzijds. Ik signaleer alleen heel even tussendoor dat in een taxonomisch model een horizontale as het functioneren van taalkennis (weten, begrijpen, toepassen of kennen en kunnen) met een verticale as, de leerstofordening (uitspraak, vorm, woordvolgorde, enz..) tot een stelsel van coördinaten samenvoegt. Het lijkt allemaal nogal ingewikkeld, maar wie er het fijne van wil weten, kan bij de geciteerde auteurs terecht.

 

De belangrijkste verdienste van de taxonomiepromotoren is dat ze allerlei latente en intuï;tieve inzichten en verworvenheden van begaafde en toegewijde leraren op basis van een wetenschappelijke theorie in een hogere graad van bewustzijn voor een groter onderwijsverstrekkend publiek toegankelijk hebben gemaakt. Natuurlijk heeft ook dit positieve verschijnsel een tijd lang tot een al de andere aspecten van het vreemde-talenonderwijs verdrukkende en bedreigende mode geleid, maar het evenwicht herstelt meestal zich zelf. En ook op dit gebied zijn de overdrijvingen voorbij. Bruikbaar blijven, voor wie er kennis van wil nemen, de gezonde reflexies op wat er in de loop van een leergang allemaal gebeurt, wat de leerder allemaal na elkaar en/of in combinatie met andere leerhandelingen presteert, hoe het ene het andere ondersteunt en aanvult, wat moeilijker is dan iets anders omdat het in de hiërarchie van de doelstellingen een duidelijk hogere plaats inneemt. En ook de omgang met een bepaald leerboek, een bepaalde leermethode, wordt makkelijker als de docent die het/ze gebruikt door zijn inzicht in mogelijke intermediaire doelstellingen herkent wat de schrijver met de opbouw in zijn geheel en met de verschillende soorten van teksten en oefeningen

[pagina 64]
[p. 64]

bedoelt. Geen enkel leerboek kan op zo'n manier kant en klaar materiaal aanbieden dat het door de gebruiker, op de eerste plaats de docent (want die wordt verondersteld de andere gebruikers ermee te laten werken) niet meer geï;nterpreteerd hoeft te worden. Die interpretatie, dat oordeel, kan alleen tot stand komen door bezinning over wat via elk onderdeel van de syllabus aan taalkennis en taalvermogen bereikt kan worden; over wat bv. luistervaardigheid of spreekvaardigheid als finale doelstelling eigenlijk is en welk soort van oefeningen die vaardigheden kunnen bevorderen. De docent moet zich afvragen wat iemand tijdens een conversatieoefening nu eigenlijk bij kan leren (alleen wat de leerder weet en begrijpt, kan hij toepassen; zo kan hij bezwaarlijk woorden die hij niet kent, tijdens zo'n conversatie opeens ‘uitvinden’). Er is bovendien de vraag welk pensum van inspanning en tijd men waarschijnlijk moet uittrekken als de doelstelling van een cursus ook een vrij goede produktieve kennis van de grammatica (van morfologie, structuur en lineaire ordening) beoogt (de ‘norm’ ligt dan bij het niveau van wat de leerder moet kunnen toepassen). En een gelijkaardige bezinning achteraf, over wat wèl en niet bereikt is, kan evenmin kwaad. Ook al blijkt het in de praktijk veelal onmogelijk de resultaten van die tweede vorm van bezinning voor elke deelnemer aan een leergang quantitatief te meten, toch maakt ze het desgewenst mogelijk tips tot individuele bijsturing te formuleren en het eigen oordeel van de leerder over zijn kennis van en vaardigheden in de vreemde taal te corrigeren.

 

Aan het begin al suggereerde ik dat de affectieve doelstellingen uit de bekende literatuur en het door mij gekozen begrip verwachtingspatroon elkaar niet helemaal vreemd zijn. Onder affectieve doelstellingen of attitudes wordt, zoals ik al zei, een geheel van psychologische en maatschappelijke ingesteldheden tegenover de vreemde taal en de vreemde-taalverwerving verstaan. In de affectieve taxonomie van Valette en Disick komen onder meer de volgende stadia voor: om te beginnen schenkt de leerder aandacht aan het verschijnsel vreemde taal; vervolgens vindt hij de vreemde taal en de mensen die ze spreken op zijn minst niet belachelijk (in termen van klinische transplantatie zou men kunnen stellen dat er geen afstotingsverschijnselen zijn); daarna gaat hij het fijn vinden die taal te kunnen leren; in een nog verder stadium vindt hij het de moeite waard om er zich voor in te spannen en doet hij vrijwillig meer dan voor de leergang, voor het examen, eigenlijk nodig is; en ten slotte wil hij naar het desbetreffende buitenland om er met de mensen zijn doeltaal te kunnen spreken.

Ook hier streef ik bij de weergave van de hiërarchie geen volledigheid na. Veel interessanter is dat u, ook als u met zo'n affectieve taxonomie niet vertrouwd bent, zonder veel moeite een aantal concrete voorbeelden en tegenvoorbeelden kunt bedenken

[pagina 65]
[p. 65]

(gisteren hebt u trouwens Prins Claus voortreffelijk Nederlands horen spreken). Zelf heb ik een fervente Franstalige Brusselaar voor ogen die verliefd raakt op een beeld van een Vlaams meisje en er in slaagt goed Nederlands te leren omdat hij het stadium van de afstoting achter zich laat, het de moeite waard gaat vinden en zich zelfs ten dele met haar taal en cultuurachtergronden gaat identificeren. Verder denk ik aan een fictieve Duitse echtgenote van een even denkbeeldige ‘multinationalsmanager’ in Limburg, die het klankbeeld van het Nederlands niet kan losmaken van één of ander in haar oren plat klinkend Noordduits dialect en het weinige Nederlands dat ze heeft geleerd, zelf voortdurend ridiculiseert. Maar ook aan een Finse jongeman die zo geboeid raakt door die andere Germaanse taal, tussen Engels en Duits, dat hij zonder dat zulks voor zijn studie eigenlijk hoeft, al het mogelijke doet om ze goed te leren. En hoewel het volgende tegenvoorbeeld eigenlijk buiten ons bestek valt, zijn er de vele Nederlanders en Vlamingen die er nooit toe komen de morfosyntaxis van het Duits te beheersen omdat ze vinden en blijven vinden dat die taal maar niet zo'n ingewikkeld vormensysteem moest hebben.

 

Ik heb tot nog toe over doelstellingen in het onderwijs van vreemde talen gesproken, over cognitieve (die inzicht in structuren en systemen beogen), over psychomotorische (die o.m. met het spreken te maken hebben) en over affectieve doelstellingen (die de instelling tegenover de doeltaal en het leren daarvan bepalen). Nu - eindelijk, denkt u misschien - kom ik tot wat ik verwachtingspatronen heb genoemd. De term verwachtingspatroon is me o.m. ingegeven door de lectuur van psycholinguistische en sociolinguistische geschriften en door waarneming van de invloed die ze de jongste jaren op het onderwijs van vreemde talen, ook van het Nederlands extra muros of op de opvattingen daarover, zijn gaan uitoefenen. Ik vermeld vier namen: JAKOBOVITS (1970), SELINKER (1972), HYMES (1972) en CORDER (1976).

Twee punten uit de taalverwervingstheorie van Jakobovits luiden als volgt: 1. het afzonderlijk inoefenen van oppervlaktestructuren en oppervlaktekenmerken draagt niet bij tot de ontwikkeling van het communicatieve taalvermogen; 2. het nastreven van grammaticale juistheid of nauwkeurigheid is een esthetische overweging die bij het ontwikkelen van de communicative competence helemaal overbodig is. - U hoort dat dit een heel andere golflengte is, dan die waarop over intermediaire doelstellingen met betrekking tot het verwerven van de onderscheiden taalcomponenten uitgezonden wordt. Als je afzonderlijke oefeningen op de vorm- en structuurkenmerken van de doeltaal principeel afwijst, is het zinloos doelstellingen te formuleren als bv. inzicht in de verschillen tussen de vervoeging van klankwisselende en nietklankwisselende werkwoorden of toepassing van de verschillende soorten ‘er’.

Selinker gaat er in zijn tussentaaltheorie van uit dat maar 5 %

[pagina 66]
[p. 66]

van de vreemde-talenleerders erin slaagt het peil van de moedertaalspreker te halen en dat men uit de manier waarop die 5 % de vreemde taal leert, niet mag afleiden hoe de anderen het zouden moeten of kunnen doen. In dat verband - en dat is erg belangrijk - wil hij het leren van een vreemde taal losmaken van de factor succes. Dat de gemiddelde leerder fouten maakt en màg maken, heeft bij wijze van spreken door de theorie van Selinker kracht van wet gekregen. U mag er me trouwens niet van verdenken dat ik bij de goedkeuring van die wet zou hebben tegengestemd. Tegen het begrip correct taalgebruik op basis van grammaticale regels zijn nog hardere klappen uitgedeeld door sociolinguisten als Hymes. Taalbeschrijving is volgens hem onmogelijk zonder rekening te houden met socioculturele variabelen. Corder ten slotte, die een gedeelte van de psycho- en sociolinguistische theorie naar de praktijk van het onderwijs toe vertaalt, wil dat er een nieuwe accentverschuiving plaats vindt, van de grammatica naar het communicatieve aspect van de vreemdetaalverwerving. Ik citeer: ‘More important however is a shift of emphasis in teaching away from preoccupation with the grammar of the target language towards a concern with communication in the target language. The progressive elaboration of the interlanguage system of the learner is a response to his developing need to handle even more complex communicative tasks. If we can control the level of these correctly, the grammar will look after itself’. Hiermee reageert Corder natuurlijk in de eerste plaats tegen een overdreven grammatica-onderwijs, dat geen of weinig aandacht besteedt aan het gebruik van die grammatica; hij wil nog eens de vanzelfsprekende waarheid beklemtonen dat iemand die de grammatica van een taal kent, die taal daarom nog niet kan spreken. Van de andere kant houdt Corder ons echter ook voor dat de kennis van de grammatica er wel zal komen, als we er maar voor zorgen dat de leerder communicatief kan groeien. En dat is een stelling die veel verder gaat dan we tot dan toe gewend waren. Niet direct in verband met het onderwijs zelf, maar met het doen van experimenten op het gebied van de leertheorie had Selinker bovendien al eerder geschreven dat we zouden moeten weten ‘(...) where the learner will tend to end up, not where we would like him to end up’.

 

Bij wijze van tussentijds resumee kunnen we deze opvattingen in een paar punten samenvatten: 1. alleen de communicatieve draagkracht van het taalgebruik is van belang; 2. fouten maken behoort tot de natuur van het leren; 3. het socioculturele aspect van het taalgebruik moet meer klemtoon krijgen; 4. het leeraanbod moet op de leerder zijn afgestemd en niet omgekeerd.

 

Als men aanneemt dat er altijd weer iets van de theoretische hemel op de onderwijsakker neerdruppelt, is het besluit gauw gemaakt. De vaardigheden van de vreemde-taalgebruiker worden

[pagina 67]
[p. 67]

anders beoordeeld dan vroeger, vanuit een ander verwachtingspatroon. Wij zijn als docenten toleranter geworden. Zelf behoren we ten dele nog tot een generatie die het zich aantrok als ze fouten maakte; dat was immers in vele gevallen iets als een schande. Je leed eronder en wilde alles zo goed mogelijk doen als maar enigszins kon.

Nu ziet het ernaar uit dat hier door een Vlaming een Nederlands vingertje wordt opgestoken. Maar de voorbeelden die ik ga geven, hoeven niet eens een appreciatie van mijn waarnemingen, o.m. ter gelegenheid van een bepaalde zomercursus, in te houden. Als iemand die al een jaar of langer Nederlands leert, geen idee heeft van de d-t-spellingsregels of van enkelvoudige en dubbele e/ee en o/oo, als ik heef/ik heev in zijn of haar tussentaal tot de zgn. fossielen van Selinker gaat behoren, als iemand na drie, vier jaar studie van onze taal bijna systematisch de inversieregels van de woordvolgorde veronachtzaamt, als het steeds meer van dat soort ‘afwijkingen’ geeft, en als dat noch de docent noch de leerder hindert, zijn we aan een andere interpretatie van het begrip taalverwerving toe. Ongetwijfeld is het goed dat Nederlandsleerders in het buitenland niet hoeven te wachten tot ze perfect Nederlands kennen om iets over land en volk te horen of op bescheiden wijze met de letterkunde kennis te maken. Ik juich het toe dat de stelregel ‘eerst to be en dan to be or not to be’, die vroeger in het onderwijs Engels illustreerde dat je niet zo maar Shakespeare kon lezen, een beetje is afgezwakt. Maar blijkbaar kan toch niet alles tegelijk en kan men een bepaalde fase van taalverwerving niet overslaan, een fase van hard werken om de structuren en vormkenmerken van de vreemde taal, in casu van het Nederlands, tot een geïnternaliseerd regelsysteem te laten groeien, waarmee de (bijna) geautomatiseerde taalbeheersing kan gaan functioneren. Ik laat in het midden wanneer die fase begint of eindigt, maar als we de ambitie hebben de taalvaardigheld (de vier vaardigheden als u wilt) van ons Nederlands lerend publiek in het buitenland van het predikaat ‘goed’ te kunnen voorzien, dan moet ons eigen verwachtingspatroon op zijn minst inhouden dat die ‘kwaliteit’ haalbaar is. Ik geloof niet dat ik hiermee op een ouderwets standpunt sta. Dan moeten we inzien dat ‘leuke dingen voor de mensen’ en gezelligheid alléén niet kunnen volstaan om dat te bereiken. We scheppen - weer op een ander gebied - een verkeerd verwachtingspatroon als we onze studenten wijsmaken dat Nederlands leren geen inspanning kost. Dat leren moet vanzelfsprekend niet als een straf der helle worden afgeschilderd; het kan veel beter als een haalbare doelstelling binnen duidelijke afspraken worden voorgesteld. En daarbij speelt naar mijn gevoel (vooral bij cursussen zonder prestatiedwang vanwege het ontbreken van een examen) de overtuigingskracht van de docent een even grote rol als het gekozen leerboek of de gebruikte leermethode.

[pagina 68]
[p. 68]

Nog een ander soort verwachtingspatroon heeft te maken met de opvattingen die men in de onderscheiden landen en cultuurgebieden over het leren van vreemde talen heeft. We kunnen in dit verband ook spreken van verschillen in verwachtingspatroon met betrekking tot de vorm en de graad van taalverwerving. Ook wat ik hierover ga zeggen, moet u niet als een denigrerend oordeel van mijn kant opvatten. - Als uit de resultaten van de proeven ‘Examen en Getuigschrift Nederlands - elementair niveau’ blijkt dat van de vier vaardigheden het spreken het laagst scoort, dan is dat op het eerste gezicht en in zekere zin ook bij nader inzien vanzelfsprekend. Ook het feit dat sommige taalgebieden lager scoren dan andere, kan nog toegeschreven worden aan de grotere moeilijkheden die bepaalde groepen van moedertaalsprekers met de Nederlandse spreekvaardigheid hebben. Maar toch kan die laatste vaststelling een andere instelling van het hele onderwijsbestel van zo'n land tegenover de vreemde-taalverwerving weerspiegelen. Ik heb me laten vertellen (en ik hoop dat ik met het doorvertellen daarvan geen onheil sticht) dat de werkgroep ‘Examen en Getuigschrift Nederlands’ overweegt de spreekvaardigheid van het nu komende basisniveau niet meer in principe centraal te beoordelen, maar de appreciatie daarvan (bij wijze van experiment en voor zover daartoe bereidheid wordt gevonden) aan de docent van de kandidaat of aan één examinator per land over te laten.

 

Weer een ander voorbeeld van wat zoal onder de term verwachtingspatroon kan vallen, hoor en voel ik wel eens leven bij Nederlandse extra-muros-docenten en bij randstedelingen en noordelijke Nederlandstaligen in het algemeen. Ze hebben (soms onbewust) de neiging de standaarduitspraak van onze taal (als dieé bestaat) te beperken tot een verzameling van hun vertrouwde varianten. Dat kan zelfs zover gaan dat een buitenlander die nooit in België is geweest en nooit een Nederlandstalige Belg (als die bestaat) heeft horen praten, ervan ‘verdacht’ wordt een Vlaams accent te hebben. Het Nederlands dat hij produceert klinkt niet Bovenmoerdijks en zal dus wel Vlaams getint zijn. Dit is op zich een vrij onschuldig vooroordeel, maar het kenschetst toch een zekere mentaliteit. Omgekeerd zijn Belgische neerlandici overigens niet altijd tolerant tegenover een naar hun smaak en gehoor te verregaande noordelijke diftongering van [e:] en [o:] en andere volgens hen al te Hollandse uitspraakverschijnselen. Belgen die Nederlands hebben geleerd (neerlandici en nieuwslezers van de B.R.T. bijvoorbeeld), vinden in het algemeen dat de uitspraak binnen hun groep veel homogener is dan in het Noorden en bestempelen een verregaande diftongering van [e:] en [o:] als dialectisch. Zelf geef ik in dit verband hier ter plekke rouwmoedig toe dat mij die onmiddellijk opvalt, dat ik ze op zijn minst vreemd en in de meeste gevallen niet mooi vind.

[pagina 69]
[p. 69]

Tot slot wil ik de termen doelstelling en verwachtingspatroon nog eens met elkaar in verband brengen, en wel met het oog op de dagelijkse onderwijspraktijk. Het spreekt vanzelf dat niet alleen de docent (via de inhoud en de methode van zijn onderwijs) het bereiken van bepaalde leerdoelen door zijn studenten nastreeft. Ook die studenten hebben zich (min of meer bewust) een doel gesteld (dat ze al dan niet kunnen formuleren). Op zijn minst leeft er bij de leerder een zekere verwachting over het resultaat van zijn pogingen tot verwerven van de doeltaal, over zijn toekomstige vaardigheden in de vreemde taal en over de progressie van zijn leren. Binnen een groep kunnen de verwachtingen daaromtrent vrij sterk variëren, al was het maar omdat er zoveel verschillende types van mensen en dus ook van leerders zijn. Een van nature uit zwijgzaam buitenlander zal ook als hij Nederlands leert, waarschijnlijk niet opeens honderd uit gaan praten. Maar hij kan best opschieten in zijn kennis van onze taal, en met het oordeel dat hij nooit iets zegt, wordt hem naar mijn gevoel onrecht aangedaan. Tegenover zulke Nederlands-leerders, die soms helemaal zeker willen zijn dat een zin correct in hun hoofd zit eer ze hem uitspreken, staan de bekende babbelaars die in de communicatie nergens last van hebben, ook niet van een eventuele aaneenrijging van wat eigenlijk allemaal fout gerekend zou moeten worden. En van iemand die nooit een andere vreemde taal geleerd heeft (wat in volkshogescholen en avondcursussen wel eens voorkomt), mag men niet verwachten dat hij op het doelstellingenniveau van het begrijpen even vlot tot inzicht in structuren komt als een aankomend academicus die Nederlands als vak of bijvak gekozen heeft. Het zou dan ook onrechtvaardig zijn de eerste voor dom te verslijten en hem binnen de kortste tijd stilzwijgend af te schrijven.

Er zijn mensen die graag grammatica leren en grammaticale oefeningen doen, en er zijn er die dat verafschuwen. Sommigen zijn gek op een rollenspelletje over een gelezen tekst en anderen vinden dat zonder meer flauw en belachelijk. Er zijn er die een discussie rond een afgesproken thema gewetensvol voorbereiden en er volgens alle regels van de afspraak aan deelnemen; anderen weer komen niet verder dan enig commentaar na afloop, in een bij het instituut gelegen café en in hun moedertaal.

Als de docent al deze verschijnselen - en ik heb u lang geen uitputtende opsomming gegeven - moet opvangen in een idealistisch homogeen verwachtingspatroon over de Nederlands lerende mens, is hij al van te voren gedoemd om een teleurgesteld bestaan te leiden. Aan elke cursusdeelnemer scheelt dan immers iets waar hij wakker van moet liggen. Ik geloof dat we ons verwachtingspatroon in dat opzicht maar het best zo sterk mogelijk differentiëren, ook als we met wat we zelf aanbieden en met de manier waarop we dat doen, vrij concreet geformuleerde en operationaliseerbare doelstellingen voor ogen hebben. Dan vinden we via een pluriform leeraanbod en een realistische kijk op wat

[pagina 70]
[p. 70]

haalbaar lijkt, vanzelf een evenwicht en de nodige gemoedsrust.

 

Ik hoop dat mijn benadering van wat ik verwachtingspatroon heb genoemd, niet depreciërend heeft geklonken (in de kladversie van mijn lezing was een merkwaardige tikfout geslopen: er stond opeens ‘verachtingspatroon’). Ik heb te veel waardering voor het werk dat de collega's extra muros in vaak moeilijke omstandigheden doen, om hun inspanningen en toewijding te onderschatten. Ik heb hier ook geen status questionis van nieuwe en eventueel verkeerde tendensen gemaakt. Mijn enige bedoeling was u te signaleren wat me de jongste tijd is opgevallen en aan het denken heeft gezet. Dat denken bestaat voor een groot deel uit vraagtekens waar ik geen pasklaar antwoord bij heb. Ik heb geen doelstelling geformuleerd die uw onderwijsgedrag in welke zin dan ook zou moeten veranderen of u van wat dan ook zou willen overtuigen. Zelfs in verband met uw reacties op mijn verhaal heb ik bij mezelf geen enkel verwachtingspatroon kunnen vaststellen. Wel dank ik u van harte voor uw luistervaardigheid.

Bibliografie

BLOOM, B.S. (1969): Taxonomy of educational objectives, Handbook I: Cognitive domain, New York.
CORDER, S.P. (1976): The study of interlanguage. In: NICKEL, G. (ed.): Proceedings of the fourth international congress of applied linguistics, vol. 2, Stuttgart.
DE BLOCK, A. (1970): Voorstel van taxonomie. In: Onderwijs en Media, jrg. 2, nr. 1.
DE KEYSER, C. (1971): Nadenken over een raamschema voor een structuurhervorming van ons secundair onderwijs. In: Nova et vetera 1971.
GUILFORD, J.P. (1967): The nature of human intelligence, New York.
HYMES, D.H. (1972): On communicative Competence. In: PRIDE, J.B. & HOLMES, J. (ed.): Sociolinguistics, Penguin Modern Sociolinguistic Readings.
JAKOBOVITS, L.A. (1970): Foreign language learning. A psycholinguistic analysis of the issues, Massachussets.
MERCHIERS, M. & MOONS, J. (1972): Proeve (van) taxonomisch doelstellingenmodel vreemde talen, Hasselt.
[pagina 71]
[p. 71]
SELINKER, L. (1972): Interlanguage. In: IRAL, vol. X/3, 1972.
VALETTE, R. & DISICK, R. (1972): Modern language performance objectives and individualization, New York.
VAN PARREREN, C.F. (1972): Leren op school, Groningen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1979

  • 30 augustus 1979

  • 29 augustus 1979

  • 27 augustus 1979

  • 28 augustus 1979


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J.G. Wilmots