Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 11 (1991) (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 11 (1991)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 11 (1991)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 11 (1991)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 11 (1991)

(1992)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Handelingen Elfde Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Inleiding

De Neerlandistiek vertoont een breed spectrum van taal- en letterkundige specialismen. Aan die grote verscheidenheid voegt de Neerlandistiek extra muros nog weer andere studiegebieden toe. Docenten Nederlands aan extramurale instellingen van academisch onderwijs staan niet alleen voor de taak om kritisch nieuwe taal- en letterkundige inzichten te presenteren, maar ook om nieuwe cultuurhistorische inzichten en kennis van sociale en politieke ontwikkelingen in Nederland en Vlaanderen te integreren in hun onderwijs over land en volk. Niet zelden dienen zij zelf een taaldidactiek te ontwikkelen afgestemd op de moedertaal van hun studenten. En vaak is grondige kennis van vertaalkunde een vereiste met het oog op de arbeidsmarkt voor hun studenten.

Wie de Handelingen van het Elfde Colloquium Neerlandicum ter hand neemt, mag dan ook zeker geen compleet overzicht verwachten van al die gebieden waarin extramurale docenten Nederlands zich moeten en willen verdiepen. Wel beogen de Handelingen een juist beeld te geven van de kwaliteit waarin zij bij hun vakbeoefening geïnteresseerd zijn.

De bundel opent met ‘De dichter en de leugenaars. De oudste poetica in het Nederlands’, de tekst van de openingslezing gehouden door de Utrechtse mediaevist W.P. Gerritsen. Maerlants negatieve visie op ‘menestrele’ en Boendales waarschuwende lessen tegen dichtende ‘leken’ worden in het literaire tijdsbeeld geplaatst. En vervolgens wordt Boendales opvatting over het dichterschap geconfronteerd met de moderne conceptie van Erik Spinoy.

In de bundel staan verder vijf thema's centraal: taaldidactiek, fraseologie, vertaalkunde, literatuur en beeldende kunst en, tot slot, land en volk.

Op het terrein van de taaldidactiek bevat de bundel vier bijdragen. Het artikel ‘Talen kun je leren: theorie en praktijk’ van P. Jordens wijst op een natuurlijke volgorde in de verwerving van grammaticale regels. J.H. Hulstijn

[pagina 6]
[p. 6]

behandelt in de bijdrage ‘De ideale taalleerder’ de nieuwste opvattingen over de notie ‘taalaanleg’ en evalueert het onderwijs in taalleerstrategieën. In haar artikel ‘Het woordje er in het tweede-taalonderwijs’ presenteert A. Blom een didactiek voor er die generaliseert over de diversiteit van gebruiksmogelijkheden. Voor de didactiek van idioom doet Y. Timman een keur van voorstellen in haar bijdrage ‘Idioom: meer dan het zout in de pap. De didactiek van idioom in het vreemde-talenonderwijs’.

Het gebied van de fraseologie is met drie bijdragen in de bundel vertegenwoordigd. Voor dit werkterrein vragen extramurale docenten in toenemende mate de aandacht, zoals sterk naar voren komt in het artikel ‘Fraseologie en het onderwijs Nederlands als vreemde taal’ van Z. Klimaszweska. Om te voorzien in de ernstige fraseologische lacunes in het lexicografisch apparaat pleit J. Fenoulhet in haar bijdrage ‘Fraseologie en lexicografie’ voor de totstandkoming van een combinatie-woordenboek voor leerders van het Nederlands als vreemde taal. Door Nederlandse en Hongaarse uitdrukkingen te vergelijken bestudeert E. Mollay ‘De verhouding tussen fraseologismen en idiomatische composita: een stiefkind in de taalkunde’.

Op het terrein van de vertaalkunde bevat de bundel tien bijdragen. In haar overzicht van ‘Recente ontwikkelingen binnen de vertaalwetenschap: de doeltekst centraal’ wijst J. Hulst op de sterk groeiende aandacht voor de doeltekst en voor (inter)culturele factoren. D.C. Grit geeft inzicht in ‘De vakinhoudelijke component in de vertalersopleiding’ aan de Rijkshogeschool, Opleiding Tolk-Vertaler in Maastricht; R. Kievit en E.F. Loos belichten ‘De specialisatie vertalen van de Rijksuniversiteit Utrecht’.

Terwijl Ch. Sauer in zijn artikel ‘LSP-slalom of over het vertalen van vakteksten’ beschrijft aan welke eisen een vertaling in de doelcultuur moet voldoen, legt H.J.B. Reid in haar bijdrage ‘Ondertitelvertaling of: maar ze vertalen niet wat er gezegd wordt’ uit met wat voor beperkingen vertalers te maken hebben bij ondertitelvertalingen. R.D. Snel Trampus brengt een grote verscheidenheid aan beperkingen in kaart waarmee men geconfronteerd wordt bij ‘Het vertalen van vaktaal, in het bijzonder van juridische teksten’.

Hoe vertaalautomaten taalkundig zijn opgebouwd en wat de stand is in de ontwikkeling van geautomatiseerd vertalen, wordt belicht in het artikel over ‘Automatische vertaling’ van F.J.L. van Eynde. De werking van een geformaliseerd, maar geenszins automatisch werkend vertaalmodel wordt uitgelegd in het artikel ‘Een heuristisch vertaalmodel: twee vliegen in één klap’ van J. Walravens.

[pagina 7]
[p. 7]

Van minstens zo groot belang als de vraag hoe er vertaald moet worden, acht O. Krijtová de kwestie wat er vertaald moet worden. Het waarom van dit literair-sociologisch standpunt verdedigt zij in de bijdrage ‘Vertalen - het recht om te kiezen’. Eveneens literair-sociologisch is de beschouwing over de ontvangst van ‘Annie M.G. Schmidt in Zweden’ door I. Wikén Bonde. Zij gaat na waarom Schmidts werk van 1965 tot 1989 onvertaald bleef in Zweden.

De bundel heeft op het terrein van literatuur en beeldende kunst vijf bijdragen te bieden. Vooral op basis van uitbeeldingen van oudtestamentische verhalen bepaalt I.M. Veldman ‘De functie van verhaalmomenten in de Nederlandse kunst van de 15de eeuw tot en met de 17de eeuw’.

‘Over de betrouwbaarheid van Karel van Mander’ handelt de studie van H. Miedema. Hij onderwerpt het Schilder-boeck aan een nadere beschouwing vanuit de visie dat het lof moest opleveren voor de beroepsgroep, de schilderkunst, de Nederlanden en Haarlem in het bijzonder.

In het artikel ‘Zeventiende-eeuwse Nederlandse poëzie op schilderijen. Vondel over Willem Kalf’ onderzoekt K. Porteman de literair- en kunsthistorische betekenis van het schilderijengedicht: zo verschaft een gelegenheidsgedicht van Vondel aanwijzingen over de receptie van Willem Kalfs ‘pronkstillevens’.

‘De middelmoot is het smakelijkste van de vis. Over beeldgedichten van S. Vestdijk’ is de titel van het artikel waarin T. van Deel nagaat hoe Vestdijk werd geïnspireerd tot poëzie over beeldende kunst en hoe hij een schilderij, ets of sculptuur bij voorkeur ‘las’.

Over de programmatische en in de praktijk geconcretiseerde wisselwerking tussen ‘Experimentele schilderkunst en literatuur’ zoals die rond 1950 in Nederland zijn opgekomen, gaat de studie van H. Brems. Centraal staan hier de mogelijkheden en beperkingen van de media verf en taal.

De bundel besluit met een sectie over land en volk, waarin ‘De Lage Landen Nu’ in vier bijdragen de revue passeren.

G. van Istendael belicht ‘Enkele aspecten van de Vlaamse samenleving’. Hij analyseert de Belgische staatshervorming en de positie van de katholieke zuil. Hij signaleert een groeiend Vlaams nationalisme en hekelt het overheidsapparaat. J. Blokker neemt ‘Enkele aspecten van de Nederlandse samenleving’ onder de loep. Hij zet vraagtekens bij Huizinga's karakteristiek van Nederlands geestesmerk. Zijn Nederlanders weinig nationalistisch? Is de roem van Hollandse zindelijkheid terecht? Zijn Nederlanders tolerant? Voorts signaleert

[pagina 8]
[p. 8]

hij een tekort aan historisch besef in Nederland.

In het artikel ‘Land en krant’ schetst M.J.M. van Rooy de omwentelingen op mediagebied: eerst de verdringing van de orale cultuur door het schrift, later de uitvinding van de drukpers, nu de elektronische informatievoorziening via de TV. Naast het supersnelle op het massapubliek gerichte informatiemedium ziet hij een plaats voor een serieuze, op het individu gerichte pers die voorziet in de behoefte aan diepgravende reflectie.

Tot slot stelt W.J. van den Akker in zijn bijdrage ‘Tussen hybris en bescheidenheid’ de vraag hoe de zaak van de Nederlandstalige cultuur te behartigen. Hij ziet hier een belangrijke taak voor de extramurale neerlandistiek, die dan wel voluit steun moet krijgen van de intramurale neerlandici.

Hij bepleit daarbij een hernieuwde bezinning op de neerlandistiek als eenheid.

 

De redactie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 31 augustus 1991

  • 30 augustus 1991

  • 29 augustus 1991

  • 28 augustus 1991

  • 27 augustus 1991

  • 26 augustus 1991

  • 25 augustus 1991