Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 13 (1997) (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 13 (1997)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 13 (1997)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 13 (1997)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 13 (1997)

(1997)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Nederlands 200 jaar later. Handelingen dertiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 407]
[p. 407]

Woordvolgorde in het Nederlands en de bevrediging van communicatieve behoeftes
Jan Pekelder (Parijs)

1. Inleiding

Een hardnekkig cliché dat circuleert onder niet taalkundig geschoolde Nederlanders, luidt dat het Nederlands een welhaast onleerbaar moeilijke taal is. Deze opmerkelijke overschatting van de complexiteit van het eigen taalsysteem staat in schril contrast met het spreekwoordelijke gebrek aan trots op het Nederlands als taalinstrument. De Fransen hebben een evenwichtiger kijk op hun moedertaal. Ze zijn overtuigd van de superioriteit van het Frans, zowel van het systeem als van het instrument. De taalkundige zal bij het horen van dergelijke uitspraken trachten beleefd te blijven glimlachen en - vooral - zijn mond te houden. Vervolgens trekt hij zich terug in zijn studeerkamer met de gedachte dat talen, hoewel soms zeer verschillend, gelijkwaardig zijn, omdat elke taal in principe in staat is de communicatieve behoeftes van de eigen taalgemeenschap te bevredigen.

 

De vraag die ons hier bezighoudt, luidt welke rol de woordvolgorde speelt in die behoeftebevrediging, met name in die van de Nederlandstalige native. Uit deze vraag naar de rol van woordvolgorde vloeit een andere, zeer fundamentele vraag voort, namelijk onder welke condities woordvolgorde als taalteken beschouwd dient te worden, dat wil zeggen als een arbitraire en - vanuit een synchroon standpunt - onveranderlijke combinatie van een signifiant en een signifié (De Saussure 1978: 97-108). Het spreekt voor zich dat we deze problematiek hier niet in haar algemeenheid kunnen behandelen. We beperken ons tot de bespreking van een drietal soorten communicatieve behoeftes die in het Nederlands in een aantal gevallen aantoonbaar bevredigd worden door middel van woordvolgorde. We zullen in de marge tevens nagaan hoe de Franstalige native deze drie

[pagina 408]
[p. 408]

soorten communicatieve behoeftes bevredigt. Dit is instructief omdat het ons nog eens laat zien dat de mate waarin en de manier waarop woordvolgorde daarbij een rol speelt, van taal tot taal verschilt. Alvorens we op deze materie ingaan, dienen we deze bijdrage eerst binnen een theoretisch kader te plaatsen.

2. Functies van woordvolgorde

In het voetspoor van de Franse functionalist Martinet beschouwen we de verbale interactie tussen de leden van een taalgemeenschap als het object van ons taalkundig onderzoek (1985: 16-17). We gaan ervan uit dat verbale interactie vooreerst en vooral dient ter bevrediging van communicatieve behoeftes (Martinet 1980: 20). Vanuit de zender (spreker of schrijver) geredeneerd, vindt deze bevrediging plaats door middel van een seriemeestal onbewust uitgevoerde - taalgebruikskeuzes. Wat het Nederlands aangaat, betreffen deze taalgebruikskeuzes naast de woordenschat en de prosodie soms ook de woordvolgorde. Soms, want veel uitingen bezitten een woordvolgorde die niet het resultaat is van een dergelijke keus. De vraag rijst nu hoe de behoeftes die door woordvolgorde worden bevredigd, zijn te karakteriseren. Ter beantwoording van deze vraag is het van belang na te gaan welke plaats de syntaxis inneemt in het model van Martinet. Bentolila (1977: 58), een van zijn leerlingen, maakt een onderscheid tussen factoren die bepalend zijn voor de totstandkoming van de syntactische structuur van een uiting en factoren die bepalend zijn voor de totstandkoming van de betekenisrelaties tussen de woorden van de uiting, binnen de beperkingen die de syntactische structuur oplegt. Deze redenering heeft twee consequenties voor de karakterisering van de communicatieve behoeftes. Opnieuw vanuit de zender geredeneerd, bestaat enerzijds de behoefte de hiërarchie tussen de woorden van een uiting aan te geven zodat de ontvanger (hoorder of lezer) tot een adequate syntactische interpretatie komt.Ga naar voetnoot1 Anderzijds bestaat de behoefte de

[pagina 409]
[p. 409]

betekenisrelaties tussen de woorden aan te geven zodat de ontvanger tot een adequate semantische interpretatie komt.Ga naar voetnoot2 Zoals we zullen zien, speelt in het Nederlands de woordvolgorde in beide een rol.

 

Voor de ingewijde in de Nederlandse taalkunde is dit eigenlijk niet nieuw. Zo'n kleine vijftig jaar geleden maakte De Groot reeds een onderscheid tussen taalverschijnselen die als syntactisch middel functioneren en taalverschijnselen die niet als zodanig optreden. Hierbij werd ook woordvolgorde als een van de mogelijke syntactische middelen aangewezen. Dat wil zeggen als een van de middelen die een bepaalde taal heeft om woorden te combineren tot groepen van bepaalde structuur (1949: 238). Opvallend is echter dat sinds De Groot zelden is gepoogd woordvolgorde als syntactisch middel systematisch te onderscheiden van woordvolgorde als niet-syntactisch middel. Wat het hedendaags Nederlands betreft, is Sturm (1986) bij ons weten een van de weinige consequente pogingen de syntaxis te zuiveren van allerhande niet-syntactische variabelen. Het resultaat is een minisyntaxis van het Nederlands die bestaat uit drie regels. Meer is volgens Sturm niet nodig omdat in zijn ogen de woordvolgorde in het Nederlands vanuit een syntactisch oogpunt vrij is. Dat deze laatste stelling onhoudbaar is, hebben we elders trachten aan te tonen (Pekelder 1993). Van der Horst (1996) is een andere poging de syntactische component van de grammatica op te schonen. Hij doet dit echter zo drastisch dat de syntaxis in feite wordt afgeschaft. In paragraaf 3 zullen we laten zien dat dit voorbarig is. Het zal blijken dat bij de bevrediging van communicatieve behoeftes met name woordvolgorde wel degelijk als syntactisch middel wordt ingezet. Dit neemt echter niet weg dat we het eens zijn met Van der Horst dat verschijnselen die vaak voor syntactisch worden aangezien, in feite niet-syntactisch van aard zijn.Ga naar voetnoot3 Hierop zullen we ingaan in de paragrafen 4 en 5.

[pagina 410]
[p. 410]

3. Woordvolgorde als syntactisch middel: de behoefte hiërarchie aan te geven

Als men (1) en (2) aan natives voorlegt en hun vraagt voor beide uitingen de hiërarchie tussen de twee woorden te bepalen, dan komt het antwoord van de grote meerderheid erop neer dat niet in (1) en helemaal in (2) hiërarchisch het meest prominent zijn en helemaal in (1) en niet in (2) het minst.Ga naar voetnoot4 Anders gesteld: in (1) vervult niet de syntactische functie van kern en helemaal die van bepaling, terwijl dat in (2) precies omgekeerd is (syn staat hier voor ‘syntactische functie’).

(1)   helemaal niet
  syn bepaling kern
(2)   niet helemaal
  syn bepaling kern

Vanuit de zender geredeneerd, kunnen we stellen dat hij hier woordvolgorde als syntactisch middel inzet teneinde een belangrijke communicatieve behoefte te bevredigen, namelijk het aangeven welk van de twee woorden prominent is. De woordvolgorde in (1) en (2) is met andere woorden het resultaat van een syntactische taalgebruikskeus.

[pagina 411]
[p. 411]

De stelling dat woordvolgorde in (1) en (2) als syntactisch middel optreedt, kunnen we nog verder verduidelijken aan de hand van het contrast met (3) en (4), waar woordvolgorde niet als zodanig optreedt. Als we (3) aan natives voorleggen en hun vragen de hiërarchie tussen de en man te bepalen, dan duidt men zonder aarzeling man als het meest prominente woord aan en de als het minst prominente woord. De kern staat dus opnieuw rechts. We mogen hier echter niet uit concluderen dat - opnieuw vanuit de zender redenerend - woordvolgorde in deze uiting als syntactisch middel wordt ingezet. De reden is dat er, gezien de ongrammaticaliteit van (4), geen sprake is van de bevrediging van een communicatieve behoefte door middel van de keus van een bepaalde woordvolgorde.

(3)   de man
  syn bepaling kern
*(4)   man de

De communicatieve behoefte aan te geven welke van de twee woorden hiërarchisch prominent is, wordt in (3) bevredigd op het moment dat de zender ervoor kiest de woorden de en man te uiten. In tegenstelling tot niet en helemaal die beide zowel kern als bepaling kunnen zijn, bestaat er in het geval van de combinatie van de en man immers maar één

[pagina 412]
[p. 412]

mogelijkheid. In (3) wordt de zonder meer als het minst prominente woord geïnterpreteerd omdat het een lidwoord is en dus - per definitie - een bepaling, terwijl man als het meest prominente woord geïnterpreteerd wordt omdat het, hoewel het ‘slechts’ een potentiële kern is, in combinatie met een lidwoord altijd kern is.

 

Een tweede voorbeeld van woordvolgorde als syntactisch middel is te illustreren aan de hand van (5)-(8) (d.object staat hier voor ‘direct object’).

(5)   kust Jan Marie?  
  syn   subject d. object  
(6)   vandaag kust Jan Marie
  syn     subject d. object
(7)   kust Jan Marie (, dan grijp ik in)
  syn   subject d. object  
(8)   (...), omdat Jan Marie kust
  syn   subject d. object  

Natives blijken er weinig moeite mee te hebben aan te geven welke van de twee N's hiërarchisch het meest en welke het minst prominent is. De woordvolgorde geeft de syntactische prominentieverhoudingen tussen het direct object Marie en het subject Jan immers op systematische wijze aan. De meest prominente N staat links, terwijl de minst prominente N rechts staat. De volgorde tussen de N's is met andere woorden het resultaat van een syntactische taalgebruikskeus. We wijzen erop dat in een uiting als (9) de zaken anders liggen. De meest linkse N kan hier onder invloed van context en/of situatie eventueel als direct object geïnterpreteerd worden en de meest rechtse als subject.Ga naar voetnoot5

[pagina 413]
[p. 413]

(9)   Jan kust Marie
  syn subject   d.object
    d.object   subject

We merkten reeds op dat de mate waarin en de manier waarop woordvolgorde communicatieve behoeftes bevredigt van taal tot taal verschilt. We vergelijken de Nederlandse uitingen in (1) en (2) met de Franse uitingen in (10) en (11).

(10)   pas du tout
  syn kern bepaling
(11)   pas tout à fait
  syn bepaling kern

In het Frans wordt het hiërarchische verschil tussen (1) en (2) niet door woordvolgorde uitgedrukt. In (10) staat immers het meest prominente woord links, terwijl in (11) de meest prominente woorden rechts staan. Het verschil wordt hier lexicaal uitgedrukt door twee verschillende idiomen, namelijk du tout versus tout à fait. Wat (3) betreft, verschilt het Frans niet van het Nederlands. De vertaling van (5)-(8) in het Frans geeft een identieke links-rechts-ordening van de betreffende N's te zien. De ambigue uiting in (9) daarentegen heeft geen equivalent in het Frans. Daar waar het in het Nederlands afhankelijk van een bepaalde context en/of situatie mogelijk is de meest linkse N als direct object te interpreteren en de meest rechtse N als subject, is de volgorde subjects-N - direct objects-N in het Frans absoluut. Vergelijk (9) met (12) en (13).Ga naar voetnoot6

[pagina 414]
[p. 414]

(12)   Jean embrasse Marie
  syn subject   d. object
*(13)   Jean embrasse Marie
  syn d.object   subject

De conclusie die we uit bovenstaande data dienen te trekken, luidt dat woordvolgorde, in tegenstelling tot wat Van der Horst suggereert, in bepaalde gevallen wel degelijk als syntactisch middel functioneert in het Nederlands. De zender zet woordvolgorde in om aan te geven dat het ene woord hiërarchisch prominenter is dan het andere woord. We hebben hier duidelijk met een taalteken te maken, omdat er sprake is van een arbitraire en onveranderlijke combinatie van een signifiant en een signifié. De signifiant is de zichtbare volgorde tussen de adverbia in (1) en (2) en de N's in (5)-(8). De signifié is datgene wat de native met die volgorde aangeeft, namelijk de prominentieverhoudingen tussen de betreffende adverbia en N's, ofwel de syntactische structuur. Iets onzichtbaars dus. Deze combinatie van signifiant en signifié is arbitrair omdat er geen enkele reden is voor de positie van het meest prominente adverbium rechts, noch voor de positie van de meest prominente N links. Deze posities zijn conventioneel. Het had net zo goed andersom kunnen zijn. Verder is de combinatie van signifiant en signifié in (1) en (2) onveranderlijk omdat binnen een adverbiale woordgroep het meest rechtse adverbium hiërarchisch altijd het meest prominent is. In (5)-(8) is de combinatie van signifiant en signifié onveranderlijk omdat binnen het middenstuk van de zin de meest linkse N altijd het meest prominent is. De volgorde tussen de N's in (9) mag daarentegen niet als een signifiant beschouwd worden, omdat datgene wat de native met die volgorde aangeeft afhankelijk is van de context en/of situatie en bijgevolg veranderlijk is.Ga naar voetnoot7

 

De Groot (1949: 67) wijst er terecht op dat woordvolgorde en syntactische

[pagina 415]
[p. 415]

structuur verschillende dingen zijn. Woordvolgorde treedt lang niet altijd als syntactisch middel op. Bij verschil in woordvolgorde kan de syntactische structuur immers heel goed dezelfde zijn. We hoeven maar te kijken naar de verschillende woordvolgordes tussen de twee N's en de PV in (5)-(7) en (8). Ondanks de verschillende posities van de twee N's ten opzichte van de PV blijven de hiërarchische verhoudingen tussen deze N's en de PV constant. Gaat men er bijvoorbeeld met Van der Lubbe (1978: 107) vanuit dat het subject in (5)-(7) exocentrisch is verbonden met de PV, dan zal men moeten aannemen dat dit in (8) ook zo is. Neemt men aan dat het direct object in (5)-(7) endocentrisch is verbonden met de PV, dan volgt daaruit dat dit ook geldt voor (8).Ga naar voetnoot8 De twee volgordes tussen de twee N's en de PV mogen hier dus niet als syntactisch middel worden opgevat. Anders gesteld: deze woordvolgordes zijn niet het resultaat van een syntactische taalgebruikskeus.Ga naar voetnoot9

4. Woordvolgorde als semantisch middel: de behoefte betekenisrelaties aan te geven

Behalve als syntactisch middel kan woordvolgorde optreden als semantisch middel. Ze kan met andere woorden in dienst gesteld worden van de semantische interpretatie. We gaan ervan uit dat de semantische interpretatie plaatsvindt binnen de beperkingen die de syntactische structuur oplegt. De Groot (1949: 247) stelt dat syntactische middelen onafhankelijk van context en situatie functioneren. Ons uitgangspunt is dat dit in principe ook geldt voor de semantische middelen. Laten we eens kijken naar (14) en (15) (sem staat hier voor ‘semantische functie’).Ga naar voetnoot10 Met betrekking tot de

[pagina 416]
[p. 416]

hiërarchische verhoudingen tussen glas en bier stellen natives probleemloos vast dat glas in (15) prominenter is dan bier.Ga naar voetnoot11 Over wat het meest prominente woord in (14) is, bestaat onenigheid, zowel onder natives als onder taalkundigen. Het zou te ver voeren de discussie op deze plaats te heropenen. We nemen aan dat ook in (14) glas hiërarchisch het meest prominente woord is. Voor argumenten verwijzen we naar De Vooys (1947: 163), De Groot (1949: 82), Van der Lubbe (1978: 134-137) en Bennis (1990: 188).Ga naar voetnoot12

(14)   een glas bier
  syn   kern bepaling
  sem   houder werkelijke inhoud
(15)   een bier glas
  syn   bepaling kern
  sem   bedoelde inhoud houder

We constateren verder dat natives in staat zijn aan te geven wat het semantische verschil is tussen (14) en (15). Dit bevestigt het idee dat de woordvolgorde tussen glas en bier hier als semantisch middel optreedt. Vanuit de zender geredeneerd, stellen we dat hij hier woordvolgorde inzet teneinde een communicatieve behoefte te bevredigen, namelijk het aangeven van de betekenisrelaties tussen de woorden glas en bier. De

[pagina 417]
[p. 417]

woordvolgordes in (14) en (15) zijn met andere woorden het resultaat van een semantische taalgebruikskeus.

 

In het Frans worden de zaken op een andere manier opgelost. Zie (16) en (17).

(16)   un verre de bière
  syn   kern bepaling
  sem   houder werkelijke inhoud
(17)   un verre à bière
  syn   kern bepaling
  sem   houder bedoelde inhoud

Het blijkt dat, daar waar het Nederlands woordvolgorde inzet ter onderscheiding van het onderhavige semantische verschil, het Frans twee verschillende voorzetsels gebruikt, namelijk de en à.

 

De conclusie die we ten aanzien van het Nederlands dienen te trekken, luidt dat we in (14) en (15) opnieuw met een taalteken te maken hebben. De signifiant is de volgorde tussen glas en bier. De signifié is datgene wat de zender met deze volgorde aangeeft, namelijk bepaalde betekenis-relaties. Opnieuw is hier sprake van een arbitraire en onveranderlijke band tussen de twee delen van het taalteken. Het verschijnsel dat de N met de semantische functie ‘werkelijke inhoud’ rechts staat van de N met de semantische functie ‘houder’, terwijl de N met de semantische functie ‘bedoelde inhoud’ links staat van de N met de semantische functie ‘houder’, is immers niets meer en niets minder dan een conventie. Wat de onveranderlijkheid van het betreffende taalteken betreft, wijzen we erop dat ook hier een bepaalde woordvolgorde systematisch samenvalt met een bepaalde betekenisrelatie tussen de betreffende N's.

[pagina 418]
[p. 418]

5. Woordvolgorde als pragmatisch middel: de behoefte aan focalisatie

Behalve als syntactisch en semantisch middel wordt woordvolgorde soms nog op een derde manier ingezet door de zender. Er zijn verschillende contexten en situaties denkbaar waarin de zender de communicatieve behoefte heeft een of meer woorden extra onder de aandacht van de ontvanger te brengen, ofwel te focaliseren. We spreken voortaan van woordvolgorde als pragmatisch middel. We nemen aan dat de pragmatische interpretatie plaatsvindt binnen de beperkingen die worden opgelegd door de betekenisrelaties tussen de woorden (vergelijk Janssen 1992: 344). Er volgen nu twee voorbeelden. We geven eerst een voorbeeld van aanpassing van de informatiegeleding binnen de zin. Daarna geven we een voorbeeld van doorkruising van de semantische stratificatie binnen de NP.

 

Los van enige context en situatie is (18) voor natives acceptabeler dan (19).

(18) ik heb de directeur in het zwembad ontmoet
(19) ik heb in het zwembad de directeur ontmoet

Dit ligt voor de hand omdat de informatiegeleding binnen de zin onder andere inhoudt dat definiete NP's, zoals de directeur, zo ver mogelijk vooraan staan in het middenstuk, omdat ze bekende informatie bevatten (Geerts e.a. 1984: 976). Plaatsen we (18) en (19) echter binnen een context, dan blijkt het verschil in acceptabiliteit te vervagen. In de context van (20) is de directeur nog steeds de bekende informatie, hetgeen verklaart dat (20)B dezelfde volgorde vertoont als (18) (pra staat hier voor ‘pragmatische functie’).Ga naar voetnoot13 In de context van (21) daarentegen vormt de directeur de onbekende informatie.

[pagina 419]
[p. 419]
(20)
A: waar heb je de directeur ontmoet?
B: ik heb de directeur in het zwembad ontmoet
syn   d.object   bepaling  
sem   patiens   plaats  
pra   bekend   onbekend  
(21)
A: wie heb je in het zwembad ontmoet?
B: ik heb in het zwembad de directeur ontmoet
syn     bepaling d.object  
sem     plaats patiens  
pra     bekend onbekend  

Dit verklaart dat deze NP, hoewel die definiet is, naar rechts mag verhuizen om te worden gefocaliseerd. De volgorde tussen de bepaling en het direct object in (21)B is het resultaat van een pragmatische taalgebruikskeus.

 

In (23) zien we een voorbeeld van de doorkruising van de semantische stratificatie binnen de NP. Los van enige context en situatie is (22) voor natives acceptabeler dan (23).Ga naar voetnoot14

(22) een vervelende dikke man
(23) een dikke vervelende man

Ook dit ligt voor de hand omdat de semantische stratificatie der adjectiva inhoudt dat relatieve adjectiva als dikke volgen op subjectieve adjectiva als vervelende (Roose 1956: 103, Van der Lubbe 1978: 19). Plaatsen we (22) en (23) echter binnen een context, dan blijkt het verschil in acceptabiliteit opnieuw te vervagen. Binnen de context van (24) wordt vervelende distinctief gebruikt in de zin van Van der Lubbe (1978: 119). Distinctief

[pagina 420]
[p. 420]

gebruikte voorbepalingen staan bij voorkeur links van niet-distinctief gebruikte voorbepalingen, hetgeen verklaart waarom (24) dezelfde volgorde heeft als (22).

(24) (ik heb niks tegen dikke mannen, maar)
  een vervelende dikke man (kan ik niet verdragen)
syn   bepaling bepaling  
sem   subjectieve relatieve  
    kwalificatie kwalificatie  
pra   distinctief descriptief  
(25) (ik heb niets tegen vervelende mannen, maar)
  een dikke vervelende man (kan ik niet verdragen)
syn   bepaling bepaling  
sem   relatieve subjectieve  
    kwalificatie kwalificatie  
pra   distinctief descriptief  

Binnen de context van (25) daarentegen wordt dikke distinctief gebruikt, hetgeen verklaart waarom dit adjectief, hoewel relatief, naar links mag verhuizen om te worden gefocaliseerd. De volgorde tussen de adjectiva in deze uiting is het resultaat van een pragmatische taalgebruikskeus.

 

We kijken tenslotte nog een keer naar het Frans. Het verschil tussen de uitingen (18) en (19) wordt ook in het Frans uitgedrukt door middel van woordvolgorde. Uiting (26) is los van context en/of situatie de meest acceptabele uiting.

(26) j'ai rencontré le directeur à la piscine
(27) j'ai rencontré à la piscine le directeur

Binnen de vraagcontext van hierboven is (26) acceptabel als antwoord op de waar-vraag, terwijl (27) acceptabel is als antwoord op de wie-vraag. Wat (22) en (23) betreft, staan de zaken er in het Frans enigszins anders voor. Zeer bondig geformuleerd komt het complexe probleem van de

[pagina 421]
[p. 421]

plaatsing van de Franse adjectiva erop neer dat bepaalde adjectiva altijd of bij voorkeur rechts staan van het zelfstandig naamwoord en andere altijd of bij voorkeur links. Dit is onder andere afhankelijk van de lexicale betekenis en/of het aantal lettergrepen van de adjectiva. Er zijn echter ook adjectiva die zowel links als rechts kunnen staan. In dat geval zijn er verschillende mogelijkheden. In bepaalde gevallen hangt de semantische interpretatie af van de ingenomen positie, zoals in (28) en (29). In de eerste uiting krijgt het adjectief een meer figuurlijke en/of subjectieve interpretatie, terwijl het adjectief in de tweede uiting een meer letterlijke en/of objectieve interpretatie krijgt (Grevisse 1975: 367-370). In andere gevallen is er geen sprake van betekenisverandering maar van focalisatie, zoals in (30) en (31). In de tweede uiting wordt extra de aandacht gevestigd op het adjectief bas.

(28) un simple soldat
(29) un soldat simple
(30) des prix bas
(31) des bas prix

De vertaling van (22) en (23) in het Frans zorgt voor de nodige problemen, omdat we in deze uitingen twee adjectiva hebben. Het zou te ver voeren hier nu op in te gaan.Ga naar voetnoot15 We wijzen slechts op het bekende feit dat de volgordemogelijkheden tussen adjectiva in het voorveld van N in het Frans beperkter zijn dan in het Nederlands. Dit neemt niet weg dat er een tendens is subjectieve adjectiva links te zetten van relatieve adjectiva onder andere op voorwaarde dat ze hetzelfde aantal lettergrepen hebben. Zie de oordelen van Franstalige natives in (33) en (34). Vergelijk echter (35) en (36) die als equivalenten van (22) en (23) beschouwd kunnen worden.

[pagina 422]
[p. 422]

(33)   une jolie petite fille
  sem   subjectieve relatieve  
      kwalificatie kwalificatie  
*(34)   une petite jolie fille
  sem   relatieve subjectieve  
      kwalificatie kwalificatie  
?(35)   un ennuyeux gros bonhomme
  sem   subjectieve relatieve  
      kwalificatie kwalificatie  
*(36)   un gros ennuyeux bonhomme
  SEM   relatieve subjectieve  
      kwalificatie kwalificatie  

Er zijn aanwijzingen dat het pragmatische onderscheid ‘distinctief-descriptief’ in NP's met twee adjectiva, in het Frans uitgedrukt wordt door distinctief gebruikte adjectiva in het achterveld van N te plaatsen. Deze achteropplaatsing is echter aan verschillende voorwaarden gebonden (No̸lke 1996). Zie de oordelen van Franstalige natives in (37)-(40).

(37)   une petite fille jolie
  PRA   DESCRIPTIEF   DISTINCTIEF
*(38)   une jolie fille petite
  PRA   DESCRIPTIEF   DISTINCTIEF
(39)   un gros bonhomme ennuyeux
  PRA   DESCRIPTIEF   DISTINCTIEF
*(40)   un ennuyeux bonhomme gros
  PRA   DESCRIPTIEF   DISTINCTIEF

Ten aanzien van het Nederlands trekken we de conclusie dat noch de

[pagina 423]
[p. 423]

volgordes tussen het direct object en de bepaling in (18) en (19), noch de volgordes tussen de adjectiva in (22) en (23) als taalteken mogen worden beschouwd. In de eerste plaats is er geen sprake van een onveranderlijke band tussen een bepaalde volgorde (de signifiant) en een signifié. Mits de prosodie enigszins wordt aangepast, kan de uiting in (18) namelijk als antwoord op de genoemde wie-vraag geïnterpreteerd worden en de uiting in (19) als antwoord op de waar-vraag. Dit betekent dat de volgorde tussen het direct object en de bepaling in (18) niet bindend is voor een waar-interpretatie, terwijl de volgorde in (19) niet bindend is voor een wie-interpretatie. We kunnen een soortgelijke redenering volgen voor (22) en (23). Als de prosodie wordt aangepast, kan dikke in (24) en vervelende in (25) zonder meer distinctief geïnterpreteerd worden.Ga naar voetnoot16 In de tweede plaats is er geen sprake van een arbitraire band tussen een signifiant en een signifié omdat de volgordes niet conventioneel zijn. Ze weerspiegelen namelijk vrij algemene principes die te maken hebben met hoe mensen denken. Men spreekt wel van iconiciteit (Van der Horst 1995: 143-145). We doelen op het verschijnsel dat mensen over het algemeen de neiging vertonen het onbekende te benaderen vanuit het bekende en op het verschijnsel dat mensen geneigd zijn zaken die nauw met elkaar verbonden zijn of als zodanig gepresenteerd worden, dichter bij elkaar te plaatsen dan zaken die minder nauw met elkaar zijn verbonden (Van der Horst 1995: 158-164).

6. Conclusies

Het is van fundamenteel belang een onderscheid te maken tussen de verschillende functies die woordvolgorde in het Nederlands kan vervullen. Woordvolgorde als syntactisch middel geeft de hiërarchie tussen woorden

[pagina 424]
[p. 424]

aan, terwijl woordvolgorde als semantisch middel de betekenisrelaties tussen woorden aangeeft. Maakt de syntacticus dit onderscheid niet, dan loopt hij het risico syntactische structuren te poneren waarin allerhande semantische variabelen een rol spelen. De generativiste Wiers merkte al eens op dat het riskant kan zijn een syntactische structuur voor te stellen uitsluitend op grond van een woordvolgordeverschijnsel (1978: 71). De Groot waarschuwde er nog veel eerder voor dat woordvolgorde niet verward dient te worden met syntaxis (1949: 67). Zoals we constateerden, is het desondanks nog steeds courant om woordvolgordeverschijnselen zonder meer te projecteren op syntactische structuur.

 

Woordvolgorde als syntactisch en als semantisch middel dient als taalteken beschouwd te worden, omdat we in beide gevallen te maken hebben met een arbitraire en onveranderlijke combinatie van een signifiant en een signifié. Er zijn echter ook woordvolgordeverschijnselen die niet als taalteken optreden, namelijk als woordvolgorde een pragmatisch middel is. Onder invloed van context en/of situatie kunnen een of meer woorden gefocaliseerd worden. Deze tweedeling tussen woordvolgorde als taalkundig verschijnsel en woordvolgorde als pragmatisch verschijnsel, heeft uiteraard gevolgen voor de karakterisering van de communicatieve behoeftes. Vanuit de zender redenerend, stellen we vast dat hij enerzijds gebonden is aan de regels van het taalsysteem. Hij kan niet heen om de keus voor een bepaalde hiërarchie en ook niet om de keus voor bepaalde betekenisrelaties. Anderzijds laat het taalsysteem hem een zekere vrijheid. De keus om door middel van een bepaalde woordvolgorde een of meer woorden te focaliseren hoeft immers niet per se te worden gemaakt.

 

We hopen in deze bijdrage te hebben aangetoond dat een systematisch onderscheid tussen woordvolgorde als syntactisch, semantisch en pragmatisch middel tot een scherper inzicht leidt in de verschillende rollen die hiërarchie, betekenisrelaties en focalisatie spelen bij de bevrediging van de communicatieve behoeftes van de Nederlandstalige native. Zoals we aan de hand van het Frans zagen, kan het scenario voor die rollen echter van taal tot taal verschillen. We schreven het al: talen zijn niet gelijk maar wel gelijkwaardig.

[pagina 425]
[p. 425]

Bibliografie

Bennis, H. (1990). ‘Herschrijfregels herschreven’, Spektator, 18, nr. 3, p. 169-190.
Bentolila, A. (1977). ‘Temps, aspect en modalisation dans un acte de communication’, Langue française, nr. 35, p. 58-70.
Blom, A. (1977). ‘Het kwantitatieve er’, Spektator, 6, nr. 7-8, p. 387-395.
Geerts, G., W. Haseryn, J. de Rooij en M.C. van den Toorn (1984). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen: Wolters-Noordhoff, Leuven: Wolters.
Grevisse, M. (1975). Le bon usage. Gembloux: Editions J. Duculot, s.a.
Groot, A.W. de (1949). Structurele syntaxis. Den Haag: Servire.
Horst, J.M. van der (1995). Analytische taalkunde. Groningen: Martinus Nijhoff.
Janssen, Th.A.J.M. (1992). ‘Controle: een onbeheersbaar onderwerp in de regeer-en-bindtheorie’, Spektator, 21, nr. 4, p. 327-344.
Lubbe, H.F.A. van der (1978). Woordvolgorde in het Nederlands. Een synchrone structurele beschouwing. Vierde druk van de uitgave uit 1958. Assen: Van Gorcum.
Martinet, A. (1980). Eléments de linguistique générale. Geheel herziene druk van de uitgave uit 1970. Parijs: Armand Colin.
Martinet, A. (1985). Syntaxe générale. Parijs: Armand Colin.
No̸lke, H. (1996). ‘Où placer l'adjectif épithète? Focalisation et modularité’, Langue française, nr. 111, p. 38-58.
Paardekooper, P.C. (1986). Beknopte ABN-syntaksis. Eindhoven: uitgave in eigen beheer.
[pagina 426]
[p. 426]
Pekelder, J. (1993). Conventies en functies. Aspecten van binominale woordgroepen in het hedendaagse Nederlands. Louvain-la-Neuve: Peeters.
Roose, H. (1956). ‘Categorieën van voorgeplaatste bepalingen bij substantieven’, Levende Talen, nr. 186, p. 474-483.
Saussure, F. de (1978). Cours de linguistique générale. Edition critique préparée par Tullio de Mauro. Parijs: Payot.
Sturm, A. (1986). Primaire syntactische structuren in het Nederlands. Leiden: Martinus Nijhoff.
Toorn, M.C. van den (1976). Nederlandse taalkunde. Vierde druk van de uitgave uit 1973. Utrecht, Antwerpen: Het Spectrum.
Vooys, C.G.N. de (1947). Nederlandse spraakkunst. Met medewerking van M. Schönfeld. Groningen, Batavia:. J.B. Wolters' uitgeversmaatschappij n.v.
Wiers, E. (1978). ‘Kleins' ‘Appositionele constructies’’, Spektator, 8, nr. 1-2, p. 62-80.

voetnoot1
In deze bijdrage staat de term ‘hiërarchie’ uitsluitend voor de syntactische prominentieverhoudingen tussen de woorden van een uiting.
voetnoot2
Het is niet duidelijk of de syntactische interpretatie voorafgaat aan de semantische interpretatie - of omgekeerd - of dat het gaat om één proces waarin beide min of meer tegelijkertijd plaatsvinden (vergelijk Van den Toorn 1976: 148).
voetnoot3
Elders geven we verschillende voorbeelden van dergelijke projecties van niet-syntactische verschijnselen op syntactische structuur. We zullen er hier kort twee noemen. Paardekooper (1986: 612-613) neemt aan dat in de bekende schat-van-een-kind-constructie kind de kern is, omdat de PP onscheidbaar is. Afgezien van het feit dat het met die onscheidbaarheid wel meevalt, is het aantoonbaar dat deze het gevolg is van niet-syntactische factoren (Pekelder 1993: 169-182). Binnen de generatieve school is het gewoonte om een leeg N-hoofd aan te nemen in constructies als een paar van de leerlingen, omdat de PP onscheidbaar is zonder de invoeging van er (Blom 1977: 393). Ook hier heeft deze onscheidbaarheid niets met de syntactische structuur van de partitieve NP te maken, maar is opnieuw terug te voeren op niet-syntactische verschijnselen (Pekelder 1993: 93-137).
voetnoot4
De data die aan de basis liggen van ons onderzoek, zijn ten dele ontleend aan (gebruiks)grammatica's en ten dele vergaard langs introspectieve weg. Teneinde de betrouwbaarheid van deze data te verhogen, werden ze (schriftelijk) voorgelegd aan een kleine maar representatieve groep van natives. In enkele gevallen werd de context en/of situatie waarbinnen de uiting beoordeeld moest worden, gepreciseerd. Voor het Nederlands ging het om een groep van twaalf volwassenen; voor het Frans om een groepje van zes - beide zo evenwichtig mogelijk samengesteld op grond van geslacht, leeftijd en opleiding. Wat de vraagstelling met betrekking tot de in paragraaf 3 behandelde syntactische prominentieverhoudingen betreft, kregen de natives de instructie: ‘Onderstreep het belangrijkste woord’, of: ‘Onderstreep het belangrijkste zelfstandig naamwoord’. Uitingen voorafgegaan door?, werden door minimaal de helft van de natives als twijfelachtig aangemerkt, terwijl uitingen voorafgegaan door*, door minimaal de helft als twijfelachtig of ongrammaticaal werden aangemerkt. Zoals duidelijk moge zijn, werden de overige uitingen door minimaal zeven van de twaalf Nederlandstaligen, of door minimaal vier van de zes Franstaligen als grammaticaal beschouwd. We gaan er tenslotte van uit dat de grammaticaliteitsoordelen van de natives een betrouwbare reflectie vormen van de perceptie van de ontvanger.
voetnoot5
Onder de ‘context’ van een pragmatisch te interpreteren uiting verstaan we het lexicale materiaal dat voorafgaat en volgt op de betreffende uiting. Onder ‘situatie’ verstaan we het geheel van niet-talige omstandigheden waarbinnen de betreffende uiting wordt geproduceerd.
voetnoot6
In (9) wordt de prosodie enigszins aangepast als de eerste N direct object is. In het Frans kan (13) eventueel door middel van een perifrase weergegeven worden, bestaande uit twee zinnen verbonden door de pro-N que: c'est Jean que Marie embrasse.
voetnoot7
Op de vraag waarom alleen N's op de eerste zinsplaats zowel als subject als direct object geïnterpreteerd kunnen worden, gaan we hier niet in.
voetnoot8
Van der Lubbe lijkt aan te nemen dat directe objecten endocentrisch verbonden zijn met V (1978: 95).
voetnoot9
We zullen hier niet ingaan op de vraag welke niet-syntactische functies de twee volgordes tussen de N's en de PV in (5)-(7) en (8) bekleden. Voor een voorstel verwijzen we naar Van der Horst (1995: 151-157).

voetnoot10
We zijn ons ervan bewust dat de omschrijving van de semantische functies erg summier is. Voor onze redenering is dit echter niet van belang.
voetnoot11
Het feit dat bierglas in één woord wordt geschreven en morfologisch als een samenstelling wordt beschouwd, doet niets af aan onze redenering (vgl. Van den Toorn 1976: 146).
voetnoot12
Zie echter Sturm (1986: 238-242) voor een andere visie. Terzijde wijzen we erop dat de uiting een glas bier van hetzelfde type is als een emmer water. Meteen links van bier en water kan een typische bepalingsmarkeerder ingevoegd worden: een glas met bier, een emmer met water. Voor een nominale kern is dit uitgesloten zonder dat de syntactische en de semantische interpretatie worden aangetast. Dit is te illustreren aan ambigue NP's als kartonnen speelgoed. Als de eerste N kern is, kan met ingevoegd worden: KARTONNEN met speelgoed. Als de tweede N kern is, is dat onmogelijk: *kartonnen met SPEELGOED.
voetnoot13
Voor de omschrijving van de pragmatische functies geldt hetzelfde als voor de omschrijving van de semantische functies (cf. noot 10).
voetnoot14
In alle data met twee adjectiva laten we de nevengeschikte interpretatie buiten beschouwing.
voetnoot15
No̸lke (1996) biedt een betrekkelijk nieuwe kijk op de analyse van de positie van Franse adjectiva.
voetnoot16
Vergelijk deze data met die in (1), (2), (3), (5), (6), (7), (8), (14) en (15) waar de besproken volgordes wel bindend zijn, omdat ze als syntactisch dan wel semantisch middel optreden. Eventuele aanpassing van de prosodie van deze uitingen aan een bepaalde context en/of situatie verandert daar niets aan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 30 augustus 1997

  • 29 augustus 1997

  • 28 augustus 1997

  • 27 augustus 1997

  • 26 augustus 1997

  • 25 augustus 1997

  • 24 augustus 1997


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • J. Pekelder