Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
Afbeelding van De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van MosesToon afbeelding van titelpagina van De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.34 MB)

ebook (4.81 MB)

XML (2.86 MB)

tekstbestand






Vertaler

P.L. Dessens



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses

(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 513]
[p. 513]


illustratie

Het Boek Numeri of der getallen.

Inleiding.

Het vierde Boek van Moses ontleent zijnen naam aan de getallen der volkstelling, waarmede het aanvangt, of wel heet het zoo volgens anderen naar de twee daarin beschreven volkstellingen, welke de getalsterkte van geheel Israël aangeven.

Numeri is grootendeels geschiedverhaal en als zoodanig eene voortzetting vooral van Exodus, want in Leviticus met zijn talrijke wetten vorderde de geschiedenis weinig. Immers werd in het tweede jaar na den Uittocht, den eersten dag der eerste maand, de tabernakel opgericht en geheiligd, bij dat besluit van Exodus voegt Leviticus alleen de daarmede samenhangende zevendaagsche wijding van brandofferaltaar en priesters, het eerste optreden des hoogepriesters op den volgenden achtsten dag der zelfde eerste maand en de straf van Nadab en Abiu (Lev. VIII-X 2). Het begin nu van Numeri dagteekent van den eersten dag der tweede maand in hetzelfde tweede jaar, terwijl daarenboven enkele, eveneens in Numeri (VII en VIII) verhaalde gebeurtenissen wellicht reeds in de eerste maand plaats grepen. Derhalve sluit zich het Boek der Getallen onmiddellijk aan bij de twee voorgaande Boeken en beslaat het, gelijk bij vergelijking van Deut. I 3 blijkt, eene tijdruimte van bijkans negen en dertig jaren.

[pagina 514]
[p. 514]

Israël's leven in de woestijn vormt van dit vierde Boek den hoofdinhoud, welke naar de tijdsorde in drie gedeelten gescheiden kan worden.

Het eerste gedeelte (I-XIV 45) reikt tot het vonnis, waarbij het schuldige volk door God veroordeeld wordt in de woestijn te sterven. - Naar Gods bevel geschiedt de telling der strijdbare mannen en aan elken der twaalf stammen wordt zijne plaats in het legerkamp en op de reis aangewezen. Hetzelfde gebeurt met den afzonderlijk getelden stam Levi, wiens drie geslachten nauwkeurig aangaande hunne heilige verplichtingen onderricht worden. Hierbij komen verschillende, waarschijnlijk terzelfder tijd uitgevaardigde wetten over de wering der onreinen buiten de legerplaats en het schuldoffer met schadevergoeding na gepleegd onrecht, alsmede over het offer der ijverzucht, het nazareaat en den priesterlijken zegen. Na deze verordeningen der tweede maand keert thans volgens sommigen het verhaal terug tot de eerste maand, dat dan verder zonder belangrijke onderbreking geregeld wordt voortgezet. Volgens anderen echter is die ommekeer in de tijdsorde (VII-IX 1-14) een onnoodige veronderstelling en kan de daar beschreven aanbieding van geschenken ten dienste des heiligdoms door de stamvorsten, de onderrichting aangaande de plaatsing des kandelaars alsook de wijding der levieten en de wet op hun diensttijd eveneens uit de tweede maand dagteekenen. Wel schijnt daarmede de vermelding van het tweede Paaschfeest in strijd, dat zeker in de helft der eerste maand gevierd werd, maar daarvan is misschien slechts gewag gemaakt wegens het hier gegeven voorschrift om, bij verhindering in de eerste maand, eene maand later Paschen te houden. Alvorens nu Israël wegtrekt, maakt het verhaal nog melding van de wonderbare wolk, welke naar Gods beschikking het sein geeft tot optocht en legering, alsmede van de zilveren trompetten, wier klank de legers in rangorde doet optrekken of de menigte ter volksvergadering uitnoodigt of op de feesten de vreugde moet heiligen. Dan gaat de tocht van Sinaï naar de zuidergrenzen van Chanaän door de woestijn van Pharan. Onderweg mort het volk over de bezwaren der reis en tot straf woedt een brand in de legerplaats. Ook vraagt het, met verachting van het manna, om vleeschspijzen en God, die aan Moses zeventig medehelpers in het bestuur geeft, zendt eene menigte kwakkels over het kamp, maar voor velen verandert door hunne begeerlijkheid die weldaad in eene spijze des doods. Geene tuchtiging maakt blijvenden indruk. Een weinig later verheffen zich zelfs tegen Moses zijne zuster en zijn broeder, waarom God hen berispt en Maria voor een tijd met melaatschheid slaat. Ten laatste komt Israël aan het einde der groote woestijn en zendt Moses om het naburige Chanaän te verkennen twaalf verspieders, die na veertig dagen terugkeeren en allen, alleen Josue en Caleb uitgezonderd, door hun ontmoedigend verslag de menigte opnieuw tot opstand tegen God verleiden. Het gevolg is schrikkelijk. Behalve Josue en Caleb moeten allen, die den leeftijd van twintig jaren bereikt hebben, buiten het beloofde land sterven, terwijl de valsche berichtgevers onmiddellijk met den dood gestraft worden. Eerst het volgende geslacht zal, na veertig jaren, Chanaän binnengaan. Daardoor komt Israël tot andere, maar niet tot betere gedachten. Tegen Gods gebod poogt het de grenzen

[pagina 515]
[p. 515]

binnen te rukken en de waarschuwing van Moses wordt vervuld. De Amalekieten en Chanaänieten versperren den weg en Israël lijdt een smadelijke nederlaag.

Het tweede gedeelte (XV-XIX 22) behelst slechts eenige wetten en gewichtige feiten uit den langen straftijd, waarvan overigens de heilige geschiedenis bijkans geheel zwijgt. - Er worden voorschriften gegeven aangaande de spijs- en drankoffers bij de bloedige offeranden, aangaande de hefoffers der eerste vruchten en de offers voor bepaalde zonden van onwetendheid. Op moedwillige verachting der Wet zal de doodstraf volgen en een sabbatschenner wordt om zijn misdrijf gesteenigd. Ook omtrent de kleeding geeft God enkele bepalingen. Maar vooral belangrijk is uit dien tijd het oproer van Core, Dathan en Abiron, en hunne straf, waardoor het gezag van Moses en vooral het priesterschap van Aäron nadrukkelijk gehandhaafd worden. Nog op een andere wijze schittert dat priesterschap bij het wonder van Aäron's bloeienden staf. Hierop volgen nog wettelijke verordeningen aangaande den dienst der priesters en de verhouding der levieten tot hen, aangaande het priesterlijke deel der offeranden en de tienden als inkomsten der levieten en priesters, waarna ten slotte gehandeld wordt over het offer der roode koe en het zuiveringswater.

Het derde gedeelte (XX-XXXVI 13) verhaalt wat er in het veertigste jaar, het laatste buiten Chanaän, van de eerste tot de elfde maand gebeurd is. - Wederom staat in het begin van dat jaar het volk Israël te Cades aan Chanaän's zuidergrenzen. Daar sterft Maria en vernemen ook Moses en Aäron, dat zij buiten het beloofde land zullen sterven, omdat zij God niet genoeg verheerlijkten, toen Hij ten tweeden male aan het klagende volk, wederom door hunnen dienst, water uit de steenrots gaf. Nogmaals gaat nu de tocht zuidwaarts, want ijdel blijkt de hoop om langs den kortsten weg Chanaän aan den oostkant te naderen. Edom weigert den doortocht. Op die laatste reis door de woestijn sterft Aäron en wordt voor den eersten keer op een Chanaänietischen koning, den koning van Arad, de overwinning bevochten. Nog eenmaal slaat het volk, het woestijnleven moede, aan het muiten en wordt het met een plaag van vergiftige slangen bezocht, welke eerst door het oprichten der koperen slang op wonderbare wijze wordt weggenomen. Nadat nu Israël het gebergte van Edom ten westen en ten zuiden omgetrokken en dan noordwaarts ten oosten van Edom en Moab tot over den Arnon voortgerukt is, verslaat het de Amorrheesche koningen van Hesebon en van Basan en verovert beider gebied, het Overjordaansche land. Vergeefs poogt Balaäm, op last van den koning van Moab, Gods heilig volk in zijn zegetocht door vervloeking te stuiten. Door God gedwongen, moet hij tot driemaal toe zegenen en voorspelt hij de Ster uit Jacob, den Schepter uit Israël, den Messias. Alleen ontrouw aan God brengt verderf. Dat blijkt te Beëlphegor, waar duizenden, door de Madianieten verleid, hunne afgoderij en ontucht met den dood bekoopen. In de vlakten van Moab tegenover Jericho wordt thans een nieuwe volkstelling gehouden en legt Moses, wiens dood aanstaande is, zijnen opvolger Josue ten aanschouwen der menigte de handen op. Wederom wordt dan de wetgeving aangevuld en volgen velerlei veror-

[pagina 516]
[p. 516]

deningen aangaande den offerdienst op elken dag, op den sabbat en op de feestgetijden, terwijl een wet betreffende de verplichting der geloften deze wettenreeks sluit. Na den verdelgingstocht tegen de Madianieten, wier gansche bezitting als oorlogsbuit den Israëlieten in handen valt, en na de toewijzing van het Overjordaansche land aan de stammen van Ruben en Gad en aan den halven stam van Manasses komt vervolgens de lijst der legerplaatsen van den Uittocht af tot aan de legering in de vlakten van Moab, waarachter het bevel Gods om de Chanaänieten uit te roeien, de afbakening van Chanaän's grenzen, de verordening der levietensteden en der vrijsteden, alsmede de wet op het huwelijk der erfdochters het besluit van het gansche Boek uitmaken.

Tegen de historische waarheid van Numeri is vooral aangevoerd, dat het voor een volk van ongeveer twee millioen zielen met talrijke kudden onmogelijk moet zijn geweest veertig jaren lang in een dor woestijnland te leven. Waarschijnlijk bezat echter het Sinaïtische schiereiland ten tijde van Moses veel meer waterbronnen en grasrijke oasen dan thans. Zelfs nog in den christelijken, Byzantijnschen tijd woonde daar een veel sterker bevolking, zoodat ongetwijfeld de onvruchtbaarheid van den bodem niet zoo volslagen was, als men zich die gewoonlijk voorstelt. De plantengroei, welke ook nu niet geheel ontbreekt, was vermoedelijk krachtiger, en Israël vond in de wadi's of valleien voedsel voor het vee, terwijl mogelijk, bij langer vertoef op dezelfde plaats gedurende den acht en dertigjarigen straftijd, hier en daar een plek om te zaaien en te oogsten niet heeft ontbroken. Bovendien konden, althans aan den oostkant van Edom (Deut. II 6 en 29), levensmiddelen gekocht worden. Hetzelfde is ook voor den westkant aannemelijk, te meer daar wegens het drukke handelsverkeer tusschen Egypte en Azië, dikwijls genoeg karavanen de vlakten doorkruist zullen hebben. Bij dit alles blijft het evenwel waar, dat aan zulk een overgroote menigte, naarmate zij zich van het bewoonde land verder verwijderde en ‘de vreeselijke en uitgestrekte wildernis’ (Deut. I 19) dieper binnendrong, de natuurlijke hulpbronnen menigmaal ontbraken. Op de vraag, hoe dan toch Israël daar kon leven, geeft echter Numeri zelf, waar het zoo herhaaldelijk van Gods wonderbare hulp verhaalt, een afdoend antwoord.

Dat het Boek der Getallen voor ons geen verouderd en vergeten boek mag zijn, leert in het bijzonder de H. Paulus, wanneer hij meermalen aan de daar verhaalde gebeurtenissen in zijne brieven herinnert. Zoo doet hij, omdat, gelijk de H. Augustinus zegt, het Nieuwe Testament in het Oude verscholen ligt. Hoe vreeselijk immers openbaart zich ook aan het Israël der Nieuwe Wet in de strafgerichten der woestijn het ongeluk der zonde en de gerechtigheid Gods! Op éénen dag sterven er om hunne ontuchtige afgoderij drie en twintig duizend; een talrijke menigte vindt eveneens om hare versmading van het hemelsche manna een rampzalig einde door den beet van venijnige slangen (Num. XXV 9 en XXI 6); veertien duizend zevenhonderd worden in hun goddeloos gemor door den verderfengel verslagen (Num. XVI 49) en zelfs moet geheel dat weerbarstige geslacht, dat toch eens aan de oevers der Roode Zee den zegezang der verlosten had aangeheven, om zijn ongeloovig mistrouwen en verzet tegen God buiten Chanaän in de woestijn (Num.

[pagina 517]
[p. 517]

XIV 28-35) omkomen. Vgl. hierbij I Cor. X 8-10 er Hebr. III 11. Zoo leert ons Numeri heilige vreeze, maar ook, gelijk de Apostel eveneens aanwijst, onwrikbaar vertrouwen, zooals dat past aan de kinderen Gods. Niet tegen allen toch, die uit Egypte waren getrokken, maar alleen tegen de hardnekkige zondaars zwoer God in zijne gramschap, dat zij het land der rust niet zouden binnengaan (Hebr. III 16, 17), en wanneer het met de asch der jonge koe bereide zuiveringswater (Num. XIX) de door wettelijke onreinheid bezoedelden rein maakte en wederom recht gaf tot den tabernakel te naderen, hoeveel meer dan zal het bloed van Christus onze zielen reinigen van de doode werken der zonden (vgl. ook Joan. III 14) en ons in staat stellen den levenden God te dienen (Hebr. IX 13, 14). Blijvend derhalve is de waarde van het Boek Numeri, omdat het zooveel bevat, dat (I Cor. X 6 en 11) bij wijze van voorafschaduwing geschied en tot vermaning voor ons geschreven is.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken