Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
Afbeelding van De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der PsalmenToon afbeelding van titelpagina van De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (3.88 MB)

XML (1.43 MB)

tekstbestand






Vertaler

J.H. Drehmanns



Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen

(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Psalm XVI.
Psalm XVI.
Gebed van een vervolgden gerechtige.

Blijkens den inhoud werd deze Psalm door David als een gebed tot God gericht ten tijde zijner vervolging door Saül en diens handlangers. - Bede om verhooring ter wille van zijn streven naar gerechtigheid (v. 1-4). Bede om hulp tegen de aanslagen der vervolgers (v. 5-12). Dringende bede om beteugeling der vijanden; hoop op een hoog er geluk; (v. 13-15).

1. Oratio David.
Exaudi Domine justitiam meam: intende deprecationem meam.
1. Een gebed van David.
Verhoor, o Heer, mijne gerechtigheid; geef acht op mijne smeeking;

[pagina 50]
[p. 50]

Auribus percipe orationem meam, non in labiis dolosis. leen het oor aan mijn gebed van lippen zonder arglistGa naar voetnoot1).
2. De vulto tuo judicium meum prodeat: oculi tui videant aequitates. 2. Van uw aanschijn ga mijn oordeel uit; dat uwe oogen zien wat recht isGa naar voetnoot2)!
3. Probasti cor meum, et visitasti nocte: igne me examinasti, et non est inventa in me iniquitas. 3. Getoetst hebt Gij mijn hart en onderzocht des nachtsGa naar voetnoot3); door het vuur hebt Gij mij beproefd, en geene ongerechtigheid is er in mij gevonden.
4. Ut non loquatur os meum opera hominum: propter verba labiorum tuorum ego custodivi vias duras. 4. Opdat mijn mond geen werken der menschen sprak, hield ik ter wille van de woorden uwer lippen ruwe wegenGa naar voetnoot4).
5. Perfice gressus meos in semitis tuis: ut non moveantur vestigia mea. 5. Bevestig mijne schreden op uwe paden, opdat nijne voetstappen niet wankelenGa naar voetnoot5).
6. Ego clamavi, quoniam exaudisti me Deus: inclina aurem tuam mihi, et exaudi verba mea. 6. Ik riep, want Gij verhoordet mij, o God! Neig tot mij uw oor en luister naar mijn woorden.
7. Mirifica misericordias tuas, qui salvos facis sperantes in te. 7. Maak wonderbaar uwe barmhartigheden, Gij, die redding schenkt aan die op U vertrouwenGa naar voetnoot6).
8. A resistentibus dexterae tuae custodi me, ut pupillam oculi.
Sub umbra alarum tuarum protege me:
8. Voor wie aan uwe rechterhand weerstaan behoed mij als een oogappel.
Onder de schaduw uwer vleugelen beschut mijGa naar voetnoot7)

[pagina 51]
[p. 51]

9. A facie impiorum qui me afflixerunt.
Inimici mei animam meam circumdederunt,
9. voor de goddeloozen, die mij kwellen.
Mijne haters houden mij omsingeld;
10. Adipem suum concluserunt: os eorum locutum est superbiam. 10. hun vet hebben zij toegesloten; hun mond spreekt hoovaardijGa naar voetnoot8).
11. Projicientes me nunc circumdederunt me: oculos suos statuerunt declinare in terram. 11. Die mij uitgestooten hadden, omsingelen mij nu; hunne oogen hebben zij er op gericht om (mij) ter aarde neer te buigenGa naar voetnoot9).
12. Susceperunt me sicut leo paratus ad praedam: et sicut catulus leonis habitans in abditis. 12. Zij hebben mij in het oog, gelijk een leeuw, die tuk op roof is, en als een jonge leeuw, die in spelonken huist.
13. Exsurge Domine, praeveni eum, et supplanta eum: eripe animam meam ab impio, frameam tuam 13. Sta op, Heer, overrompel hem en werp hem overhoop; ontruk den goddelooze mijne ziel, uw zwaard
14. Ab inimicis manus tuae.
Domine a paucis de terra divide eos in vita eorum: de absconditis tuis adimpletus est venter eorum.
Saturati sunt filiis: et dimiserunt reliquias suas parvulis suis.
14. den tegenstanders van uw handGa naar voetnoot10).
Heer, van het luttel aantal (vromen) in den lande scheid hen in hun leven afGa naar voetnoot11); met uwe schatten is hun buik gevuld;
zij hebben zonen naar genoegen, en laten hunne overblijfsels achter aan hunne kleinenGa naar voetnoot12).
15. Ego autem in justitia apparebo conspectui tuo: satiabor cum apparuerit gloria tua. 15. Ik echter, ik zal in gerechtigheid verschijnen voor uw aangezicht; ik zal verzadigd worden, als uwe heerlijkheid zich zal vertoonenGa naar voetnoot13).

voetnoot1)
David's gerechtigheid is hier, zooals het parallelisme zulks aanduidt, het gebed, dat hij in vertrouwen op zijne goede zaak tot God gaat richten; hij doet dit in alle oprechtheid, zonder arglist; want van den arglistige gruwt de Heer. Ps. V 7.
voetnoot2)
Mogen zij mijne onschuld zien! Zoolang de booze zijn lust kan botvieren, schijnt God geene oogen te hebben voor het recht. De zin van v. 1-2 is dus: Heer, verhoor mijn oprecht gebed; Gij ziet alles: laat dus uwe alwetendheid het vonnis strijken, en dit zal rechtvaardig zijn; immers (v. 3) Gij kent mijn hart.
voetnoot3)
Gij zaagt, welke gedachten en plannen des nachts, ten tijde der stille overpeinzing (vgl. Ps. IV 5 en XV 7), in mijn hart opkwamen. Of wel: des nachts d.i. ongestoord, grondig hebt Gij mijn hart onderzocht. De Septuagint heeft: ‘door het vuur hebt Gij mij gelouterd’. Sommigen verbinden dit met (v. 4) opdat enz.
voetnoot4)
Om niet te spreken en te handelen gelijk zondige menschen; of: om geen zondige werken goed te keuren, heb ik, ter vervulling uwer geboden, het moeielijke pad der deugd en der zelfverloochening, den ruwen weg der ballingschap bewandeld.
voetnoot5)
Geef mij nu uwe genade, opdat ik getrouw uwe geboden blijve vervullen. Naar den grondtekst luidt de zin van v. 4-5 waarschijnlijk: Gij hebt mij onderzocht en Gij vondt niets. Het (booze) zal niet mijnen mond overschrijden. Bij de handelingen der menschen (richtte ik mij) naar het woord uwer lippen; de paden des overtreders (den weg des kwaads) heb ik vermeden.
voetnoot6)
Uwe barmhartigheid, mij zoo dikwijls in het verleden betoond, deed mij (v. 1) tot U roepen. Geef mij nu schitterende bewijzen van die barmhartigheid. Hebr.: ‘Gij, die degenen, welke op U vertrouwen, bewaart tegen (v. 8) hen, die weerstand bieden aan uwe rechterhand’, d.i. die zich verzetten tegen uwen wil.
voetnoot7)
De Psalmist koppelt hier twee beelden samen: de vleugelen verleenen bescherming tegen den vijand en schaduw tegen de zonnehitte.
voetnoot8)
Het vet is een beeld van gevoelloosheid (vgl. Ps. CXVIII 70) of van rijkdom gepaard met hardvochtigheid. De zin is: hun hart is gevoel- en meedoogenloos geworden en zij voeren gesprekken vol van trotschheid. Vgl. Deut. XXXII 15.
voetnoot9)
Zij noopten mij eerst tot de vlucht; thans vervolgen zij mij om mij tot val te brengen.
voetnoot10)
Red mij het leven en ontneem aan Saül uw zwaard, d.i. de macht, die hij van U ontving, en die hij en de zijnen tegen uwe hand, d.i. tegen den drager van uw gezag, misbruiken door mij naar het leven te staan. Naar den grondtekst is de zin: ‘Ontruk mijne ziel aan den booze door uw zwaard, aan de boozen door uwe hand, Jehova, aan de menschen dezer wereld, wier aandeel in dit leven is’.
voetnoot11)
Stel de bevrijding van mij en de mijnen niet uit tot een toekomstig leven. Of wel: straf de boozen nu en scheid hen zoodoende af van de vromen, opdat niemand meene, dat Gij U om dezen niet bekreunt. Anderen vertalen hier: wegens het klein getal vromen (die mij volgen), breng tusschen mijne vijanden verdeeldheid en scheid hen af van deze aarde.
voetnoot12)
De zin is: Die boozen hebben van U allen tijdelijken voorspoed ontvangen: zij zijn gezegend met schatten en kinderen, zoodat zij aan dezen hunne overblijfsels, d.i. hunnen overvloed, ten erfdeel achterlaten. Ontneem hun die schijnbare verzadiging; ik zal de mijne (v. 15) vinden bij het aanschouwen uwer heerlijkheid. De Septuagint heeft hier: ‘zij zijn verzadigd met varkensvleesch en hebben de brokken aan hun kleinen overgelaten’.
voetnoot13)
Hebr.: ‘Ik zal in gerechtigheid uw aangezicht zien, en bij mijn ontwaken mij verzadigen aan uw beeld’. Klaarblijkelijk wordt hier het ontwaken in een ander leven bedoeld; 's menschen dorst naar geluk is hier op aarde onmogelijk te stillen; leeft hij echter in gerechtigheid en verschijnt hij zoo voor God, dan zal het gezicht en het genot van Gods heerlijkheid hem eeuwig verzadigen.
- De HH. Hiëronymus, Augustinus en anderen vatten dezen Psalm op als een gebed van Christus en zijne Kerk; de Heiland klaagt over de vervolgingen der Joden; de Kerk over die der ongeloovigen en ketters.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken