Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 20 (1906-1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.81 MB)

Scans (92.88 MB)

ebook (8.08 MB)

XML (3.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Dorpsleven.

Er hing drukkende stilte in 't vertrek met de groote, vierkant-plompe tafel in 't midden en de hooge, ouderwetsche stoelen met matten zittingen in stijve rijen langs den muur geplaatst, flauw oplevend in 't vale licht, dat door de kleine, enge vensters naar binnen gleed.

Van de asschigen haard onder de vierkante, roetige schouw stegen kringeltjes rook op, naar boven aandampend tot grauwigwazige rookmassa's, 't vertrek nog versomberend door hun donkeren aanblik.

In 't half duister lag een vrouw op den roodsteenen vloer zand te strooien. 't Was een stoere, vierkante vrouw in de kracht van het leven met breede, bonkige schouders en een lang, bleek, beenig gezicht, door stormen en zwaren veldarbeid onder aanhoudende zonnehitte verweerd en gegroefd, en misschien door verdriet norsch en strak geworden.

Uit een zandbak onder de tafel greep ze een handje-vol zand en strooide het onverschillig rond, terwijl haar oogen bleven staren naar de tegels aan den muur, die als ouderwetsch behangsel allerlei allegorische beelden voorstelden en onwillekeurig bleef ze turen naar een grooten, blauwen tegel in 't midden, waarop de maaier met z'n korte, scherpe sikkel over den schouder, en haar starre, stompe blik staarde op 't onderschrift ‘Memento mori’ zonder te begrijpen.

Eindelijk bukte ze weer haar breeden rug, die altijd gekromd ging onder zwoegende zorgen, en veegde 't vuil van den vloer, opdat de modder van vuile voeten niet de gladde, roode steenen zou beschadigen.

Er zweefde een vunze lucht van aangebrande pap door 't voorhuis.

De vrouw stond op, veegde haar zanderige handen tegen het zwarte schort en schoof op de kousen naar den haard.

Met een houten lepel, waarmee ze juist wit en zwart zand door elkaar gemengd had, krabde ze even in den pot, die boven 't rookende haardvuur hing.

Ja, de pap was al weer aangebrand; en de mannen bromden dan altijd en scholden op haar en de kinderen zouden 't ook niet lusten.

Misschien kon ze nog andere maken; deze was dan goed genoeg voor de kippen. De mannen kwamen toch eerst om negen uur thuis van 't veld. Maar de kinder! De kinder moesten naar school.

Ze keek even naar de groote, oude, beschilderde hangklok, die juist acht doffe slagen bromde met schorren metaalnagalm als van verroest uurwerk. Bij den eersten slag draaide knarsend een vierkant luikje los onder den middelsten koperen knop, die

[pagina 329]
[p. 329]

boven op de klok tot versiering diende, en er kwam een zwart kereltje op een groenbruin steigerend paard naar buiten op het kleine, ronde uitbouwtje schuivelen dat op een duiventil-plankje geleek. Daar hield het de wacht, totdat de laatste slag uitgedreund was. Toen met druk beweeg en geklep van 't deurtje wipten ruiter en ros weer naar binnen in hun duister woninkje.

De klok was al eeuwen oud en altijd de trots der familie geweest.

Vrouw Luten keek lang met ontzag naar het oude, trouwe familiestuk; vóór ze tot 't besef kwam, hoe laat het was. En ze dacht aan alles, wat het al mee gemaakt had. In den grootsten nood en ellende was altijd de klok gespaard gebleven, steeds met eerbied behandeld worden. En ze was gehecht aan het oude stuk, dat het leven van haar ouders en voorouders kende en zelf zijn leven offerde aan haar familie, om steeds opgesloten te blijven in een bedompt, rookerig vertrek, en nooit weigerde het, deed altijd getrouw z'n plicht in regelmatig, rusteloos getik. Op eens werd 't haar duidelijk hoe laat het was.

Acht uur in den morgen. De kinder moesten gauw komen pap eten, dan toch maar de aangebrande, want voor nieuwe te maken, was 't te laat.

‘Trientien! Aaltien!’ riep ze door 't voorhuis.

Maar toen er geen antwoord kwam, liep ze naar 't raam, verschoof de geelachtige, berookte gordijntjes, in 't midden strak weggetrokken door een band, en opende 't venster met heel kleine vierkante ruitjes in verveloos kozijn.

't Vale, koude licht van den bleeken dag kreeg nu meer toegang tot de kamer en werd, als 't ware op wieken, van den scherpen, wild-snijdenden wind naar binnen gewaaid.

De hemel stond strak-ernstig en grauw boven het landschap van bloeiende hoeven met kleurige vensters en deuren, waar tegen de gevels groenende, trossende wijnranken slingerden tot boven aan de nok der rieten daken, half verscholen tusschen takken met aankomend, jong groen. En onder den dreigenden hemel scheen alles toch nog zoo vriendelijk en tevreden.

Er kwamen donkere, bijna zwarte wolken aan 't luchtruim drijven, als onheilspellende voorboden.

‘Aaltien, Trientien!’ schreeuwde vrouw Lutten door 't venster naar buiten over 't stille, groene erf, waar 't mulle zand opstoof door den sterken, fellen wind.

Maar de kinderen bleven 't antwoord schuldig, hoe vaak ook ze hun namen uitgilde.

Toen sloeg ze toornig het venster dicht, in zich zelf brommend en mompelend en ging naar de deur, die in de boerderij uitkwam.

En bij zich zelf overlegde ze al, wat voor straf ze hen zou geven. 't Beste zou zijn, dacht ze, om ze van nacht in 't varkenskot op te sluiten.

Met een nijdigen ruk trok ze de deur los. Een dichte, zwarte rook kwam haar te gemoet en lekkende vuurtongen sloegen haar in 't gezicht.

In ontzetting staarde ze in de vlammen, die onverstoord hun vernielingswerk voortzetten, niet rekenend de moeite en de zorgen en den langen arbeid aan hun prooi besteed, die ze nu in één oogenblik vernietigden.

Zoo stond ze met wijd-open, verwilderde oogen en scheefgetrokken mond van schrik, en op eens met een rauwen gil sloeg ze achterover en bleef lang-uit bewusteloos liggen op den grond, haar hoofd verwondend aan den zandbak, terwijl de begeerige vlammen hun gretige klauwen over haar heen strekten en alles aantastten, wat hun in den weg stond.

Hoog sloegen de vlammen op uit het rieten dak, dat nu in lichte laaie stond. De boeren in den omtrek zagen 't gevaar en, terwijl de vrouwen alles uit hun eigen huizen naar buiten sleepten en in veiligheid brachten, in geval de brand zich uitbreiden zou over meer rieten daken, liepen de mannen naar de brandende hoeve, om nog zooveel mooglijk te redden.

Een akelig, waanzinnig geloei, vermengd met smartelijk geklaag van dieren, steeg op uit de boerderij, waarvan de groote, gebogen staldeuren al verbrand waren.

De koeien stonden vastgebonden achter in den stal midden tusschen de opslaande vlammen, en niemand durfde door het vuur om de arme dieren te bevrijden, overtuigd dat hij z'n eigen leven er zou moeten laten.

Toen trokken de boeren naar 't voorhuis, sloegen de ruiten met de half vermolmde, houten latjes in, en klommen door de vensteropening naar binnen, want de deur kon niet open. Gewoonlijk werd altijd de staldeur gebruikt als doorgang naar buiten.

Ze stikten haast in rook en gretig sloegen de vlammen boven hun hoofd samen.

Van binnen beukten ze tegen de deur, dat die openvloog; nu kwam er wel meer frissche lucht bij, maar ook hevige wind, die den brand aanwakkerde. Krakend vielen

[pagina 330]
[p. 330]

verkoolde balken neer en versplinterden op den grond.

‘Potdomme, doar leit zien wief!’ riep een der boeren. Ze openden alle vier hun oogen zoo wijd, als de scherpe rook het toeliet, en strekten hun halzen uit. Nu zagen ze 't ook.

Op den roodsteenen vloer lag languit een roerlooze, bleeke gedaante, het hoofd in een plas bloed tegen den zandbak gedrukt en boven haar lichtte de tafel op in lange roode vlammen, die reeds hun vurige klauwen begeerig naar haar uitstrekten.

Stilzwijgend baanden de mannen zich een weg door de vlammen, nu vergetend hun eigen gevaar, slechts denkend aan dit eene vrouwenleven, dat hier op 't spel stond. En ze naderden haar, terwijl hun eigen kleeren vlam begonnen te vatten. Toen bukten ze zich en, als of 't afgesproken was, wist ieder z'n plaats, om haar aan te pakken.

Zoo droegen ze haar tusschen zich in door het brandende voorhuis naar buiten en legden haar zacht neer in het weeke, jonge gras.

Op eens, tot het leven teruggeroepen door de frissche, koele lucht, opende ze de oogen en staarde wild rond, haar handen om zich slaande, als zoekend een zeker punt, waar ze zich aan vast kon hechten. Maar haar verwarde gedachten herinnerden zich niets. Toen eensklaps zag ze in de vlammen en een wreede, pijnlijke herinnering flitste door haar hoofd. Woest huilend richtte ze zich op.

‘De klok, de klok!’ gilde ze en vloog in 't brandende huis, niets achtend de neervallende balken, die haar met één slag zouden kunnen verpletteren.

En toen sterke handen haar grepen, krabde en beet ze wild van zich af en scheurde zich los. Met onstuimige vaart rende ze door 't voorhuis, niet voelend de pijn aan haar verwonde hoofd, niet lettend op de vlammen, die op vele plaatsen diep haar vel schroeiden.

Als een woedend dier vloog ze tegen den muur en rukte aan den slinger der reeds brandende klok, die niet losliet van den wand. Ze sprong in de hoogte en sloeg met kracht tegen de vlammende klokkekast, die krakend naar beneden viel.

Met haar voeten trapte ze op de vlammen tot ze dood gingen en, het smeulende, dierbare stuk stevig onder den arm, haastte ze zich weer door den vuurgloed naar buiten.

‘Mensch, je verbrandt!’ riep de burgemeester, die intusschen aan 't hoofd van twee primitieve brandspuiten was aangekomen, en gaf bevel aan de spuitgasten, de kleinste spuit op haar te richten.

De forsche waterstraal hielp spoedig mee, het vuur uit te dooven, dat in vlammen opsloeg uit haar kleeren. Toen de gloed gebluscht was, hing het natte goed in zwart-verschroeide, rafelige lompen langs haar lichaam. Door het kille water was ze op eens tot het volle bewustzijn teruggekeerd en ze voelde nu de gloeiende brandwonden en de schrijnende pijn aan haar hoofd; ze zag voor zich de verwoeste hoeve in vlammen opgaan, de vrucht van jarenlangen arbeid, en zij stond daar machteloos tegen dien alles vernielenden, niets ontzienden vijand, die met gulzige klauwen vernietigde al wat haar dierbaar was geworden, verkregen door eigen vlijt en hard werk van 's morgens vroeg tot 's avonds laat.

En met zacht, klagend geween als van een hulpeloos kind liet ze zich zwaar in 't gras zinken.

Dadelijk schoten een paar andere boerinnen toe, die haar wegdroegen naar een veilige hoeve, waar haar wonden verzorgd werden.

Intusschen had de brand zich snel verspreid over vijf andere hoeven, geholpen door den wind, die de vlammen overwaaide op de rieten daken, spoedig brandend, nog voor de kleine, primitieve spuiten waren gekomen. Nu deden ze wel al hun best, om den brand tegen te gaan, maar hoe ze zich ook inspanden, er was geen blusschen tegen, waar de aanhoudende wind telkens weer aanwakkerde. De spuiten konden de vlammen slechts verhinderen, nog meer buit te maken en de brand woedde door, tot alle hoeven in puin lagen en bleef doorsmeulen in 't hooi, dat, nog van den wintervoorraad overgebleven, bij stapels in de schuren had gestaan en nu met lange vorken uit elkaar werd getrokken door alle boeren, die maar wilden helpen. En de kleine kinder moesten emmers water er op gooien, telkens als de wind weer vlammen er uit opblies.

Toen kwam Luten met z'n zoons van 't veld, in radelooze woede, veroorzaakt door smart.

Hij wist al, wat onheil er gebeurd was, want zijn jongste kinder, Aal en Trien, waren 't hem komen vertellen.

Zij zelf waren de oorzaak van den brand, hadden gespeeld met lucifers in de schuur, omdat de geit er zoo bang voor was en dan zoo grappig sprong, en toen daaruit een hooge vuur-gloeiende vlam opsloeg, waren

[pagina 331]
[p. 331]

ze zoo bang geworden, zóó bang, dat ze achter elkaar naar 't veld draafden, niet er aan denkend, dat moeder in 't voorhuis zat.

En nu Luten voor de ruïne van zijn huis stond, daar sprongen hem de tranen in de oogen; 't was hard voor hem, het werk zijner handen, waarvoor hij bij nijpende kou en doordringende, scherpe regens, onder heete, afmattende zonnestralen in 't zweet zijns aanschijns had gearbeid en gezwoegd, zóó te zien vergaan in puin en asch. Met den rug van z'n ruwe werkhand veegde hij ze haastig weg van z'n wang, want hij schaamde zich er voor.

Toen nam hij een vork en haalde evenals de anderen hel nu en dan opflikkerende hooi uiteen.

De vijf hoeven waren in wilde wanorde naast en achter elkaar gebouwd geweest, ieder met een klein erf, omheind door groene prikkelhagen. Een zandige landweg, zijtak van de dorpsstraat, voerde er midden tusschen door naar de weiden, die afgeschoten waren van de hoeven door een groep boomen.

Overal stonden troepjes boerinnen; alle breede, vierkante vrouwen met half-lange, geplooide, blauwe rokken, waaronder de stevige, rechte beenen en lompe voeten in lage schoenen met groote zilveren gespen. En om de hals droegen allen een rood doek in een punt over borst en rug gespeld, en een glad zwart kapje op het kort geknipte haar. En over allen lag de strakke afgematheid van stoere, harde werksters voor hun dagelijks brood.

De meesten van hen waren nu dakloos en staarden droevig in de verwoesting.

Er was nog zooveel mooglijk huisraad gered. Dat stond nu geborgen op het bosschige veldje voor de weilanden. Door de grijze, dichte rookwolken, die opwelden uit de puinhoopen en 't hooi, blikkerden kleurig op rood en blauw geruit beddegoed, hoog gestapeld op kruiwagens en karren.

Aan de boomen vast gebonden, stonden de geredde koeien, paarden en geiten. Drie koeien en een paar geiten waren in de vlammen omgekomen en lagen nu als verkoolde boomstrompels met krom getrokken pooten van angst en pijn, die verrieden een vreeselijken doodstrijd.

Tusschen de struiken troonden op kruiwagens een paar bissekisten, groote, geelgeverfde, houten kisten, met ouderwetsche figuren besneden en beschilderd, waarin het beste goed der familie wordt geborgen, de kleeren, die ze aantrekken naar de markt.

Tusschen alles door krioelden over 't groene, natte veld kippen, varkens, biggen, en heel kleine kinder.

En achter tegen de haag leunde de oude hangklok, beschadigd en aan enkele plaatsen verkoold, maar toch nog gespaard.

Het oude familiestuk, dat al zooveel tegenspoed en terugslag had bijgewoond, ging nu meeleven de droevige, zorgvolle dagen, die volgden op den ondergang, en 't zou zien de groote uitputting, die kwam na te veel krachtsinspanning, en toch zou het altijd tevreden menschen om zich zien.

Ze waren er al aan gewoon, dat al hun moeilijk verkregen goed verging, om, na zwaren, langen arbeid, weer nieuw te verrijzen, en ze legden zich er bij neer.

Wat God hen aandeed was goed en daartegen mochten ze niet mokken.

De wind was gaan liggen, en van achter dichte wolkensluiers verscheen op eens de zon en schoot z'n bundels licht over de verkoolde hoeven, waar nu al 't vuur gedoofd was, en over 't bosschige met de groepjes menschen in bonte kleederdracht en 't ouderwetsche huisraad onder de hooge, statige boomen, die zacht ruischten hun eeuwig, eentonig lied.

En de boeren met hun wonder-ernstige, strakke gezichten gingen stil-zwoegend voort langs hun moeilijke levensbaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken