Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 20 (1906-1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.81 MB)

Scans (92.88 MB)

ebook (8.08 MB)

XML (3.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Arm Vlindertje.

'T bal is in dollen gang. Feestelijk verlicht en met bloemen versierd zijn de zalen en op den gladden parketvloer glijden de dansende paren rond. 't Meerendeel der heeren bestaat uit zeeofficieren en 't donker van hunne uniformen doet de lichte japonnetjes der jonge meisjes nog beter uitkomen.

In eenen hoek der balzaal, vanwaar men het dansgewoel goed kan overzien, staat hij geduldig te wachten, op den volgenden dans dien hij met haar heeft besproken. Met haar, zijn meisje, zijn eigen lief meisje. Nog niet voor de wereld zijn ze geëngageerd, ook heeft hij haar nog nimmer van liefde gesproken, maar toch noemt hij haar (zij) in gedachten zijn meisje, want, dat voelt hij, van niemand zal hij ooit zooveel kunnen houden, als nu van haar.

Kijk, daar komt ze voorbij - hare wangen zijn door het dansen wat donkerder gekleurd dan gewoonlijk, hare oogen schitteren en vriendelijk lachend zegt ze iets tegen haren cavalier. In 't donkerblonde haar rust eene zacht-rose camelia - 't witte golvende kleedje omgeeft haar als eene wolk. - Even ontmoetten hare oogen de zijne, dan is ze voorbij.

Hoe zal hij die verschijning noemen... een vlindertje..., juist een vlindertje, dat hij in zijne armen door 't leven zou willen dragen om haar, zoo mogelijk, te behoeden voor alle aardsche droefheid en zorgen.

Een bloempje is ze, dat op een zonnigen zomerdag de tuin versiert, doch dat het kopje laat hangen bij herfstvlagen. Ze schijnt te genieten, dezen avond, hier in de balzaal, omringd door bloemen, licht en vroolijkheid schijnt ze op haren plaats te zijn. Mag hij haar vragen zijn vrouw te worden, mag hij van dit bloemetje vergen, dat hij haar zonnig leventje verwisselt voor het moeilijke, strijdvolle bestaan, dat eene zeemans-vrouw heeft!

Weer zweeft ze hem voorbij, dezelfde liefelijke, teere verschijning van zoo even en 't wordt hem bang te moede...

Maar begrijpt hij dan niet, dat het stralende, zonnige in hare verschijning slechts door zijne tegenwoordigheid is opgewekt? Dat het dansen dezen avond zoo heerlijk is, omdat ze van dien eenen dans zoo veel, zoo heel veel verwacht! Dat haar glimlach van zoo even slechts hem gold! Ach, voelt hij dat niet?

De volgende dans begint. Reeds glijden zij samen door de ruime zaal, doch trekken zich weldra terug in een afgelegen hoekje, waar zij onbespied, rustig kunnen praten.

‘Dus dit is de laatste maal, dat u hier danst door uw vertrek?’ vraagt ze langzaam

[pagina 350]
[p. 350]

en legt onwillekeurig den nadruk op het woordje ‘laatste’.

‘De laatste maal’ is zijn moedeloos antwoord, ‘overmorgen moet ik te Nieuwediep zijn, en dan moeten we ons vaderland en allen, die ons dierbaar zijn, vaarwel zeggen voor drie, lange jaren.’ Hij kijkt haar diep in de blauwe oogen en buigt zich even voorover, als wilde hij antwoord op die vele vragen, die hem verontrusten.

‘Neen’ klinkt het hem tegen, ‘ge moogt dat bloemetje niet in zooveel moeite en zorgen brengen; ge wildet haar immers voorstellen, per brief nader kennis te maken om dan na eenige maanden, als gij reeds lang vertrokken zijt, het engagement publiek te maken. Neen, neen, dat moogt ge niet. Zwijg, om harentwil.’

Maar, 't zijn niet die heldere, blauwe oogen, die hem zoo vol vertrouwen en verwachting aanblikken, welke hem dit antwoord geven. 't Is zijn eigen, goed hart, dat hem nu echter op een dwaalspoor brengt...

De volgende dans wordt gespeeld en met beleefde buiging biedt een jongmensch, dat hij niet kent, haar zijnen arm en geleidt haar naar de zaal.

Dans voort, mooi, teer bloemetje, dans voort, hier zijt gij immers op uwen plaats. Dansende zult ge immers door 't leven gaan?

Grauwe, sombere wolken, door den fellen westewind opgezweept, vliegen door 't luchtruim schuimend en bruisend, torenhoog hare golven verheffend en ze met donderend geweld op het strand neerploffend, gelijkt de zee een roofdier, dat zijne buit zal bemeesteren tot elken prijs.

Groepjes visschers en visschersvrouwen staan aan 't strand, angstig turend of er ook reeds een der pinken aankomt.

Zien ze dat tengere meisjes-figuurtje niet, dat daar, waar de zee het woestste is, vlak aan den zeerand naar de kokende baren tuurt? Waarom waarschuwen zij haar niet, dat het daar bepaald gevaarlijk is. Eenige meters achter haar vormt zich immers een kreek, die al breeder en dieper wordt en die zich in korten tijd zal vereenigen met de zee? En is 't eenmaal zoo ver, dan beuken groote golven binnen weinige oogenblikken de plek, waar nu het meisje staat.

Waarom waarschuwen die visschers haar niet? Och, ze hebben immers wel wat anders te doen? Waarschijnlijk hebben ze dat alleenstaande meisje niet eens opgelet.

Eenigszins voorover gebogen, kijkt ze naar de golven. Marmerbleek is haar strak gezichtje, slechts de blauwe oogen fonkelen, doch met een onheilspellend vuur. Daar staat ze voor hare vijanden, die hem aan haar heeft ontroofd en die nu een triomfantelijk liefde-lied zingt - geen lied is het van teedere, zachte vrouwenliefde - 't is een doodende hartstocht, die daarin klinkt.

‘Ik haat je’, zeggen die strakke, blauwe oogen, ‘ik haat je, omdat je hem aan mij hebt ontstolen. Als we samen zaten te praten, dan drong jij je tusschen ons; in je mooiste kleed verscheen je dan, met zacht krabbelende golfjes mat verlicht door de ondergaande zon, klagend en verlangend, weemoedig verlangend, ruischend. Zoo heb je hem gelokt, meegetroond, vooruit genietend van de zegepraal die je wachtte.’ Ach, en even wordt de uitdrukking in hare oogen zachter, ‘waarom heeft hij niet mij gekozen, wat heeft hem toch bewogen, gisteren te zwijgen. Wat, wat toch is de reden?’

Wanhopig vragend dwalen de blauwe oogen rond en vestigen zich dan, weer met een harde uitdrukking, vol haat op de zee.

De zee was het, die hem tegen hield, die mooie, verleidelijke en toch zoo innig valsche zee. De kreek heeft zich vereenigd met de zee en de grond, waarop zij staat, wordt onheilspellend vochtig. Ziet niemand der visschers dit.

Neen, allen kijken naar eene boot, die reeds vrij dicht bij 't strand is, maar op dit oogenblik gevaar loopt, te pletter geslagen te worden tegen de zeewering, die ver in zee is uitgebouwd. Ademloos kijkt de menigte toe. Gelukkig, het gevaarlijke punt is voorbij en eene juichkreet gaat op onder de visschers.

Hooger en hooger zweept de zee hare golven op, razend, omdat die eene prooi haar ontkwam. Met schuim bespat en bedekt ze het tengere meisjes-figuurtje. De wind, haar machtige bondgenoot, fluit gierend over 't strand. 't Is noodweer.

Woest komt weer eene golf aanrollen, 't is, alsof het geheele strand zal verzwolgen worden... Ver voorbij de plaats, waar zooeven het eenzame meisje stond, golft het water over het zand en het terugvlietend water voert met zich dat vermetele menschenkind, dat de zee had durven tarten.

En voor haar prooi ééne hulpkreet heeft kunnen slaken, smakt zij haar tegen de steenen zeewering.

En thuis wacht een brief op 't meisje. Zijne liefde bleek sterker, dan wat hij voor zijne plicht had gehouden en 't geen hij haar dien vorigen avond had willen zeggen, dat schrijft hij haar nu.

W.C.M.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken