Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 20 (1906-1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.81 MB)

Scans (92.88 MB)

ebook (8.08 MB)

XML (3.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbeoordeeling.

Van Oude Menschen. De dingen die voorbijgaan, door Louis Couperus. Uitgever L.J. Veen, Amsterdam.

 

Jawel, 't is zoo, Couperus heeft nommer zooveel de wereld ingestuurd, twee deelen, wijd-gedrukt, en met de bekende korte regeltjes, aangevuld met stippeltjes, waaruit zijn stijl hoe langer hoe meer begint te bestaan; twee deelen met een van die veelbelovende, de aandacht trekkende titels, in het uitdenken waarvan hij meester is, en die, als je ze uit hebt gelezen, ('t geen je in een kwartier uur tijd kunt doen,) den indruk nalaten van de meest mogelijke oppervlakkigheid, leegheid, holheid!

Toen ik dezen winter schreef over zijn zoo geheel niet in zijn genre vallenden roman: De Berg van Licht, maakte ik de opmerking, dat niemand beter dan hij de kunst verstaat, het publiek en de critici voor den mal te houden zoo nu en dan, door het fabriceeren van quasi diepzinnigheden in den geest van Dionyzos, en dergelijke wartaal. En ik voegde er bij, hoe zijn eigenlijke kracht ligt in het ten papiere brengen van Haagsche verhaaltjes, over mondaine menschen, met ‘kleine

[pagina 390]
[p. 390]

zielen’, die te beschrijven, ná te voelen, levendig uit te beelden, hij meesterlijk verstaat. Van-daar dat hij er met Eline Vere dadelijk insloeg. In zoo'n boek geeft hij het beste wat hij eigenlijk vermag te geven, zonder zich zelf te forceeren. Want zeker, hij heeft talent genoeg om zich tot op zekere hoogte te kunnen forceeren; als hij heel ernstig wil, kan hij méér dan een flansromannetje als b.v. Van Oude menschen, welke twee deelen van September tot December in Nice zijn neergepend, tusschen de genoegens in van reis- en Riviera-leven! 't Geen echter niet wegneemt, hoe je in al dat ander werk voortdurend de inspanning, het gewilde, voelt; terwijl zijn mondaine romannetjes den stempel dragen van een èchtheid, van een uit zijn eigen mondain zieltje zijn voortgekomen, waaraan, bij al hun onnoozele oppervlakkigheid, toch tegelijkertijd een groote bekoring, die er van uitgaat, is toe te schrijven.

Immers, die eer moet men dezen romanschrijver bij uitnemendheid laten, een eer die alleen kinderachtige jaloezie hem kan willen betwisten, dat hij als geen ander de kunst verstaat u te charmeeren, door het natuurlijke, het levende van zijn personen, en van het milieu waarin hij u binnenleidt. - Van oude menschen is eigenlijk, alles saamgenomen, schaamteloos prullig van brutale nietszeggendheid. De schrijver, als gewoonlijk zijn toevlucht nemend tot dat Indisch-Haagsch côterietje, waartoe hij-zelf behoort, naar zijn afkomst en huwelijk, heeft eenige stok-oude mannetjes en vrouwtjes aan elkaar gelijmd, door een griezelig, langgeleden moordgevalletje in Indië gebeurd! Om dit even kinderachtig gekozen, als onafgewerkt gebleven gegeven heen, groepeeren zich dan allerlei menschen, die even snel weer verdwijnen als ze verschijnen, wier heele optreden geen ander doel heeft, dan de magere bladzijden vol te maken.

Tot dit laatste doel ontziet de schrijver zich niet hulpmiddelen ter hand te nemen, in het genre van Thérèse Hoven, waarvoor iemand van zijn stijl en rang als auteur te hoog staat. Ik bedoel, waar hij 'n Indische dame er alléén in te pas brengt, om haar te laten praten van ‘Gholland’, en van ‘onbeghrijpelijk’, en dergelijke afgezaagde geestigheden van dien aard; waar hij er ellenlange en onmogelijke meidenpraatjes inlascht, die niet eens de verdienste hebben van origineel of amusant te zijn, zooals b.v. die eener Cornelie Noordwal in Intra Nos. - Als men daarenboven een beetje gewoon is geraakt aan de maniertjes en trucs van Couperus, dan vindt men zijn methoden geregeld terug in al zijn werken. Daar heb je b.v. zijn handigheid van de grenzenlooze oppervlakkigheid zijner onderwerpen bemantelen, door een schijnvertoon van iets geheimzinnigs en bovennatuurlijks. In De stille kracht wist hij in dit opzicht meesterlijk te werken met het bekende Indische verhaal dezer nu en dan voorkomende verwonderlijkheden! In de Kleine zielen speelde hij een kunstig spelletje met den ouden gestorven grootvader, dien de meisjes op de achtertrap hoorden. Hypnose óók is hem altijd een welkom hulpmiddeltje, om over zijn hoogst gewone romannetjes een waas van mystiek te werpen, dat de durchschnitt-lezer gelijkelijk aantrekt en imponeert. En zoo is Van oude menschen gansch en al gebouwd op 'n kinderachtig griezelig maken willen met ‘Het Ding.’ Voortdurend wordt ‘Het Ding’, steeds met kolossale letters gedrukt, in den geest van een Engelschen detective-roman, je voor oogen gesleept, met bijvoegingen van ‘Hij wist’, óók weer steeds met vette letters gedrukt, of: ‘Daar was het weer, Het Ding’, enz., enz.! De winkeljuffrouwen, en niets te doen hebbende oude en jonge dames, die over het algemeen een groot contingent leveren van het romanlezend publiek, en die op ‘een nieuw boek van Couperus’ steeds plegen af te vliegen, als op het neusje van den zalm, zij zullen zonder twijfel de heele twee deelen dóór genieten van de akeligheid en zenuwspannende geheimzinnigheid, die hij hen opdischt. Ondertusschen is ‘Het Ding’ niets anders, dan 'n goedkoop te pas brengen van wat Indisch schandaalnieuws. Jaren geleden - aldus blijkt uit het verhaal, - heeft mevrouw Dercksz haar man bij ongeluk vermoord, terwijl hij haar en haar amant, meneer Takma, betrapte, en dezen met 'n kris aanviel. Alleen de baboe heeft het geweten, en de dokter, die het lijk, den volgenden dag aan de rivier gevonden, schouwde, en die terstond de waarheid vermoedde! Ieder op zijn eigen wijze maakte gebruik van die wetenschap, de éérste om er geld mee te winnen van haar meesteres, de tweede als man, om zich zijn stilzwijgendheid te laten betalen door in Takma's rechten te deelen! - Dat alles is al o zoo lang geleden gebeurd, als de roman aanvangt, maar het is ‘Het Ding’, waaraan de herinnering rondwaart, om de schuldigen te verschrikken, en de niet-

[pagina 391]
[p. 391]

schuldigen te pijnigen. De heele manier van daarmee griezelig maken is eigenlijk beneden àlle critiek van smakeloosheid, hoort thuis in draak-romans van den tienden lang!

En toch, en toch! Er zit een charme in zoo'n prulromannetje van Couperus, een charme in zijn stijl en zijn vlugge karakterontleding, die hem maakt tot een in den grond veel genialer artist, dan een o zoo degelijk arbeidenden Marcellus Emants, of een met het woord ‘kunst’ steeds schetterenden Henri Borel, of een zich door groote wilskracht en energie tot een goed-schrijvende auteur opwerkende Augusta de Wit, om maar een paar voorbeelden te noemen! De blik op de menschen, op de dingen, op de beweegredenen, die hen besturen, op de gedachten, die in hen omgaan, is hem aangeboren, evenals de gave zijn opmerkingen in woord te brengen vereenigd tot een handig samengelijmd geheel. Dat aangeborene maakt, dat hij ook nooit moeite doet, zooals de anderen, zich uit te geven voor 'n goddelijk geïnspireerd ‘kunstenaar’, die geen hooger levensdoel kent, dan ‘de kunst te dienen’, en zich ‘aan de kunst te wijden’, en al die kinderachtigheden meer, waarachter de Heyermansen en Borel, (die hem daarom beschimpt, maar het zelf even hard doet van tijd tot tijd), hun jacht naar de dubbeltjes, die hun ‘kunst’ betalen moeten, trachten te verbergen. Juist omdat Couperus schrijft, zooals een ander uit aangeboren liefde tot het vak ingenieur of officier wordt of dokter, juist dààrom stelt hij zich zelf nooit op het standpunt van den met zijn ‘liefde voor de kunst’ te koop loopenden artist. Integendeel, er is een zekere moeheid, een onmiskenbare onvoldaanheid met alles in zijn personen, waarin je hem-zelf héél dikwijls terugvindt; zooals b.v. in dit laatste boek in de karakterteekening van ‘Lot’ Pauws, ‘in wier vrouwelijkheid van ziel was de filozofie van een artiest, die het àl aanziet om zich en in zich, zonder om wat ook op te bruischen in hevigheid en heftigheid.’ - Want dat is wèl dikwijls de ziel van zich zelf, die hij daar voor je ontleedt in dien jongen, vrouwelijken, verwijfden man, die heel mooie, vlugge artikels voor couranten kan schrijven over Italië en kunst, die óók 'n paar erin-gegane romans, één over Den Haag en één over Indië, heeft gepubliceerd, en die toch niet in zich voelt de begeerte tot ernstig ‘degelijk’ werken, veel liever in plaats daarvan rondreist, en op 'n tamelijk matte manier het leven leeft, zonder eigenlijk intens ervan te genieten! Als ‘Lot’ aan het filosofeeren raakt, en van die vage, vermoeide, ijdele, en tegelijk bittere uitingen achteloos heen zegt, als zijn zuster Ottilie, met een paar juiste termen, schildert het benauwende, grijze, opsluitende, dat Holland voor haar heeft, en haar deed wegvluchten, dan herken je in hen, als in zoo menig ander persoon, de geest van Couperus, geest die hem schrijver máákte uit geboren-zijn-daartoe, en niet uit zichzelf een bestemming gekozen hebben! Ware dat laatste het geval, hij zou waarschijnlijk, evenals de rest, zichzelf verteren van eerzucht en jaloezie en eigenwaan. Nu is hij daarvoor te zeer een door de omstandigheden-zelf gemáákt mensch, die zich beweegt langs de lijn, waarin zijn leven nu eenmaal gaat, niet vrijwillig, en met 'n groot geloof in het ‘nuttige voor de toekomst’ van zijn kunstenaarzijn, maar alleen maar omdat hij, als buiten zich zelf om, voelt in die richting te moeten gaan. En ik herhaal, wat ik wel eens meer heb gezegd: Als men ziet, hoe al de andere ‘genieën’ zich opblazen, en in 'n voortdurenden angst verkeeren dat anderen hen niet zóó serieus nemen, als zijzelf (wil b.v. Borel je niet wijsmaken, in 'n ‘voorwoord’, als hij zijn bundeltje Telegraaf-recensies verzamelt tot 'n extra-uitgave, om er nog een klein geld-zaakje uit te slaan, dat hij het werk van een journalist zoo hoog opneemt, en je dáárvoor en voor de beteekenis dáárvan wil interesseeren), waar die anderen zich in het zweet huns aanschijns afbeulen, om nieuwe woorden te maken, en de aandacht te trekken door woordkunstbrabbeltaal of achterbuurt-vuilheid en gemeenheid, waar zij reclame-achtig elkaar opvijzelen en tot wereldwonderen verheffen, totdat ze op het laatst zelf gelooven in de diepe beteekenis hunner voor èlk verstandig mensch zichtbare onbeteekenendheid, daar kan men niet anders, dan zich oprecht verheugen over het gezonde en door geen ‘school’ belemmerde scheppingsvermogen van een artist pursang als Couperus, die, juist omdat hij dit is, zijn ‘Lot’ zoo wáár in den mond legt:

‘Kunst is heusch in het leven niet alles... kunstenaars hebben, met heel veel pretentie, eigenlijk een klein levensdoel... Maak je toch niet wijs, dat er veel invloed uitgaat van kunstenaars... Al die malle definities gegeven van kunst, kunst is dit... kunst is dat, het is één serie van opgeschroefde zinnen. Kunst is amuzement, en een schilder is een amuzeur, een componist ook, een romancier ook... Artisten

[pagina 392]
[p. 392]

zijn amuzeurs, voor zich en voor anderen... Halve goden, zooals wij ze denken, als we drie en twintig zijn, ach neen, dat zijn geen artisten. Een amuzeur voor zich en voor anderen, meestal klein, ijdel, nijdig, jaloersch, niets gunnend aan een mede amuzeur, opgeblazen van zijn principes en zijn kunst, edel levensdoel, even klein en jaloersch als wie ook in een ander vak tegen een anderen collega.’

Dat is eerlijk, en het is wáàr! En alleen een, die zelf wezenlijk artist is, zal den moed en de zelfkennis hebben die wáárheid zóó te zien en zóó te zeggen. Hoe minder men beteekent, hoe verwatener en ijdeler men is; nergens is dat méér waar dikwijls, dan onder de zoogenaamde ‘artisten’ en ‘genieën’.

 

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan...


auteurs

  • Anna de Savornin Lohman