Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 20 (1906-1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.81 MB)

Scans (92.88 MB)

ebook (8.08 MB)

XML (3.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Geluk door Willy.

‘Juffrouw, hier is een briefje van Papa, of ik om half twaalf naar huis mag gaan? Mag ik?’

De blauwe oogen van het aardig, levendig kind keken de onderwijzeres verlangend aan, terwijl deze het briefje las.

‘Zeker mag je,’ zeide zij vriendelijk, ‘ik vind het heel prettig voor je. Hoe is het kleine zusje?’

‘O zoo lief, Juffrouw! ze heeft zulke héél donkerblauwe oogen, maar nog niets geen haar, zoo grappig!’

‘Nu, dat zal wel gaan groeien, ze krijgt later misschien even lange krullen als jij. Ga nu naar binnen, Nelly, en let maar dubbel goed op.’

‘Ja Juffrouw, heusch....’ de blonde krullen dansten op haar rug, toen ze de klasse binnensprong. Want gewoon loopen deed Nelly zelden of nooit, en stilzitten was akelig moeilijk. Vanmorgen nòg, meer dan anders: om half twaalf al gehaald, en Moeder voor 't eerst beneden... hoe kon ze nu opletten? Toch wilde ze 't heuschjes probeeren, maar 't kostte moeite: och! dat kleine hoofdje was zoo vol gedachten en plannen.

[pagina 459]
[p. 459]

Den geheelen winter was Moeder ziek geweest; altijd lag ze op de rustbank in de huiskamer. Als Vader met haar stoeide, kon Moeder alleen maar toekijken en lachen, en niet haar komen helpen als vroeger. Maakte ze met de vriendinnetjes een sneeuwpop in den tuin, of leerde ze schaatsenrijden op een slootje vlak bij huis, Moeder kon niet eens voor het raam komen om te kijken. Toch was het een prettige winter geweest, want Maatje verzon dikwijls iets gezelligs om samen te spelen; en dan het handwerkuurtje, haar kleine stoeltje héel dicht bij de rustbank, dat was altijd zoo verrukkelijk geweest. Oma en de Tantes kwamen ook telkens logeeren om Moes gezelschap te houden, en dan mocht Nelly, ‘omdat ze nu al zoo'n groot meisje was,’ meegaan, als er boodschappen te doen waren. Het was dan echt-prettig om iets te helpen koopen, bloemen of lekkers of iets anders, voor die arme zieke Moes op de canapee.

Zoo was de winter voorbijgegaan, en nu, de laatste weekjes was Moeder zelfs heelemaal in bed gebleven en was het heel ongezellig geweest beneden. Maar nu, peinsde het kind, tusschen sommen en aardrijkskunde door, nu werd Moedertje gauw heelemaal beter. Dat had Papa haar verteld, en dat kwam, omdat ze allemaal zoo heel blij waren met het nieuwe, kleine zusje, dat de ooievaar al zoo lang beloofd en nu eindelijk gebracht had. O, het was zoo'n aardig kindje, zoo fijn en zoo mollig. Ze had het al bewonderd boven bij Moeder, en eens had de baker haar Adaatje héél voorzichtig in de armen gelegd, snoezig lief was ze.

Nu, vandaag kwamen Mama en zusje voor het eerst beneden, daarom mocht de groote zus om half twaalf al naar huis. Hoe klopte het kinderhartje, toen, om elf uur na het vrij kwartiertje, de leesles begon. Al de vriendinnetjes wisten het groote feit natuurlijk, en niemand was verwonderd, toen er een poosje later aan de deur werd getikt: ‘Nelly van Oorden wordt gehaald.’

‘Ga maar, Nelly, veel plezier kind,’ zei de juffrouw, die schik had in haar stralend gezichtje, en ‘veel plezier!’ riep de heele klas haar na, toen zij huppelend wegsprong. Nu nog hoed en mantel gegrepen, en daar vloog ze de trap af. In de wachtkamer vond ze echter niet Aaltje of Mina, maar... Papa! Dat was een verrassing!

‘Wel Nelly, kindje, wat zeg je dààrvan? Ik kwam toch langs, en dacht zoo bij mezelve: ik zal mijn oudste dochtertje meteen maar meenemen.’

‘Hoe heerlijk Paatje, ik vind het echt dolletjes... Heeft Oma de bloemen al van buiten gestuurd en hebt u niets vergeten te bestellen? Ik hoop maar dat alles op tijd komt.’

Papa moest lachen om deze gewichtige verzuchting.

‘Ik heb om alles gedacht, huismoedertje! Je moet alles zelf maar aan Maatje vertellen, ook dat jij 't menu voor vanmiddag bedacht hebt.’

‘Neen, dat heb ik toch eigenlijk niet zelf bedacht, 't Is precies 't zelfde, wat we verleden bij Oma gegeten hebben, toen die arme Moes niet mee kon. Alléen, toen hadden we chocoladepudding, waar ik veel van houd, en nu amandeltaart, want daar houdt Moeder zooveel van. Weet u wel? We hebben samen alles zoo afgesproken. - - En Paatje, zult u heusch een gulden uit mijn spaarpot nemen, om de taart mee te betalen, heusch?’

‘Ik zal het werkelijk doen, klein vleistertje.’ Hij was heel trotsch op zijn zevenjarige wijsheid, tot kort geleden zijn eenig kind. Glimlachend luisterde hij naar 't aardig gebabbel.

‘O, Papaatje, hier zijn we al in onze straat. Moeder mag me niet hooren, dus zal ik heel zachtjes loopen, en dan moet u de deur dicht maken en de sabel afdoen, allemaal heel hard, dan denkt Moeder natuurlijk, dat u alleen thuiskomt. Gezellig toch dat u me gehaald hebt, nu komen we met den sleutel: misschien had anders Maatje gevraagd, wie daar belde.’

Papa opende de deur met den veelgeroemden sleutel, en gedroeg zich geheel volgens de wenschen van de kleine plannenmaakster. Op de teenen liep ze de gang door, deed met alle mogelijke en onmogelijke voorzorgen de keukendeur open en legde den vinger op de lippen.

‘Sst Aaltje. Moeder mag niet weten, dat ik nu al thuis ben. Zijn de bloemen er al?’ Ze vroeg het zoo fluisterend, dat de keukenmeid het meer begreep dan verstond.

‘Ja Nelly,’ zei ze glimlachend, ‘ze zijn gekomen, ik heb alles in de eetkamer gelegd.’

‘Heerlijk! toe, help je me even aan mijn mantel en hang 'm dan even op. Dank je wel,’ en heel voorzichtig liep ze de trap op. De kleine wildzang bleef zelfs volle vijf tellen onbeweeglijk staan, toen er een tree kraakte, maar eindelijk, in de eetkamer aangeland, vergat ze alle stilte. ‘O hoe prachtig!’ zei ze hardop, en geen wonder! In bonte wanorde

[pagina 460]
[p. 460]

lagen daar op tafel een overvloed van groote takken gouden regen en seringen met tal van andere zacht-geurende voorjaarsbloemen.

‘Vader, vader!’ riep ze fluisterend, ‘kijk toch eens hoe mooi, rozen ook al voor Maatje's eigen vaasje en een mandje van Oma met echte plantjes lelietjes. Dat heeft tante Mies zeker verzonnen. - Kom, nu gaan we schikken!’

Vader en dochter gingen ijverig aan het werk: Nelly vond het absoluut noodig, dat Maatje's stoel en Zusje's wieg groen gemaakt werden, en met behulp van Papa en zijn zakmes bracht het handige kleine ding en snoeperig geheel tot stand met de wuivende gouden trossen en geurige witte pluimen.

‘Heerlijk toch, Papaatje, dat de ooievaar kleine Ada in de lente gebracht heeft; nu zijn er zóóveel bloemen. O, wat een mooie bouquet hebt u daar gemaakt! Wacht! nu nog wat bloemen boven aan de wieg... een voetenbankje...? ja nu kan ik er net bij. Toe, bindt u dat touwtje eens vast. Dank u wel,’ en nu dribbelde ze weer naar Maatje's stoel terwijl Papa wat bloemen stak tusschen de plantjes van een zeker mandje, dat een eereplaats had temidden der andere kweekelingen zijner vrouw, al was het mandenwerk ook verschoten en leelijk.

‘He, dat mandje heeft Moes nu toch al zeven en een half jaar. Hebt u haar dat gegeven, toen ik voor 't eerst beneden in de wieg mocht liggen, of wanneer?’

‘Ja juist, toen je 'teerst naar beneden gedragen werd,’ stemde hij toe, en lachte tegen zijn nu zoo heerlijk-gezond meiske. Maar ach, zij was zoo'n teer poppetje geweest, en toen hij dit mandje besteld had, was hij lang niet zoo vol gelukkige hoop geweest, als nu. Met een dankbaar gemoed kon hij zijn oudste dochtertje laten helpen om alles in orde te brengen voor het blijde oogenblik, dat Moeder weer voor het eerst beneden zou zijn met het zusje. Dit tweede kindje was een lekker dikkerdje, ondanks al de zorg en onrust van dezen winter. En in de vreugde zijns harten stoorde hij Nelly in haar drukke bezigheden om haar eens flink te knuffelen. Wel gaf zij hem zijn zoenen met woeker terug, maar toch maakte het kleine vrouwtje gauw een eind aan zulk tijdverspillen.

‘Stil Paatje, als Moes ons eens hoorde, en... er is nog zooveel te doen!’

Natuurlijk gehoorzaamde hij haar, lachend om haar bedrijvigheid en daar Mina naar boven kwam om te dekken, ging hij naar zijne kamer.

‘Mina, vindt je alles niet mooi? En mag ik je helpen dekken? Er zijn nog genoeg bloemen om op tafel en om den tulband te leggen. Lief van Oma, he? om zooveel moois te sturen!’

Mina bewonderde, dekte en vloog heen en weer, zoodat alles heel gauw klaar was. Toen ging Nelly haar vader halen.

‘He Paatje komt u nu eens kijken hoe mooi alles is.’ En natuurlijk ging hij mee en prees kleine Nell naar hartelust. Nog stonden de twee samenzweerders in volle bewondering, toen deftig, plechtig de baker binnentrad met het kleintje. Adaatje sliep rustig door, ook toen ze onder de gouden regens in de wieg gelegd werd. Nelly kwam als een klein moedertje ernaar kijken en vroeg fluisterend aan Baker of alles niet ‘beeldig’ was. Deze bewonderde met waardigheid.

‘Meheir,’ zei ze toen, ‘mefrou is klear en wach op u.’ ‘Meheir’ haastte zich naar boven en... daar kwam eindelijk Moeder binnen, leunend op Paatje's arm. Zij keek zoo gelukkig naar haar oudste lieveling, dat deze haar in een oogenblik om den hals hing.

‘Zachtjes kindje, laat Moesje eerst gaan zitten,’ maar Moesje zat reeds in den versierden stoel, Nelly hield ze echter bij zich. Eerst moest Baker's statige gelukwensch nog aangehoord worden en... ja nu eindelijk waren ze alleen.

Hoe vriendelijk lachte de huiskamer hersteld Moedertje toe! Bloemen, overal bloemen! Lieflijke bouquetjes meldden zich bescheiden aan tusschen schotels en glazen, heerlijke seringen bloeiden in de vazen en als beschermend hingen over het sluimerend kleintje de gulden trossen. Nieuwsgierig tuurde de voorjaarszon door het venster, als wilde zij al die boden van liefde en lente nog schooner doen zijn en ook haren groet brengen aan deze jonge menschen.

Zacht kuste het vrouwtje haar oudste kind en toen zij den blik van haar man opving, die haar over Ada's wiegje met zoo veel liefde toeknikte, glimlachte zij vol zaligheid...

‘Moesje,’ riep eensklaps Nelly's hel kinderstemmetje. ‘U hebt tranen in de oogen; waarom huilt u?’

't Zijn tranen van geluk, lieveling,’ fluisterde Moedertje zachtjes, maar dàt begreep Nelly niet. Wie huilt er nu van plezier?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken