Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 20 (1906-1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.81 MB)

Scans (92.88 MB)

ebook (8.08 MB)

XML (3.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Delilah. Uit het Engelsch.

In een eenzame, kleine kamer, ingericht als een studeervertrek en blijk gevende van een harden strijd tusschen armoede en een artistieken smaak, zat een jonge knappe vrouw, ijverig, alsof haar leven ervan afhing, op eene schrijfmachine te tikken. En den geheelen langen dag als hare lange dunne vingers over de toetsen vlogen, ergerde het voortdurende tik, tik, tik, dat zich eentonig

[pagina 675]
[p. 675]

herhaalde, de overgevoelige ooren van hare hospita, de oude Martha Stock.

Er heerschte een korte tusschenpoos van gezegende stilte toen zij het magere middagmaal binnenbracht, en het met haar gewone stilzwijgendheid voor haar jonge bewoonster neerzettende, ving zij een flauw lachje op uit de sombere, donkere oogen die vroeger, zooals zij zich nog goed herinnerde, toch zoo vol vuur konden schitteren, terwijl nu ook de perzikkleur uit de wangen was verdwenen.

‘Ik hoop toch niet dat ge al een kooper voor Garçon hebt gevonden, Martha?’ zei het meisje, terwijl zij de flauwe soep langzaam opslurpte en een vermoeide zucht onderdrukte.

‘Ik haat het idée om hem te moeten verkoopen, maar nood breekt wetten. We zijn bijna aan het eind van het jaar en ik heb al het geld dat ik deze maand kan krijgen zoo dringend noodig. Mijne ellebogen zijn er bijna door. Helaas!’ een zweem van een lachje gleed over hare lippen, ‘ik kan niet, zooals Garçon, mijn geheele leven éen kleed dragen, maar het is hard van hem te moeten scheiden.’

Zij bukte zich en klopte haar wel-doorvoeden poedel, die zich in de vouwen van haar rok genesteld had, op den kop. Daarna begon ze weer op de machine te tikken.

‘Ik heb een kooper gevonden, juffrouw Delilah. Hij wou vijf pond geven, zei hij, daar hij zag dat het een goede rashond was, en ik sloot den koop direct, want het is een oud beest, denk ik, en heeft zijn beste dagen gehad. Ik kreeg het geld dadelijk, maar de mijnheer dacht dat U misschien nog gaarne op uwe manier van den hond afscheid zou willen nemen, zoodat hij hem hier nog tot van avond zeven uur wil laten blijven om dan iemand te sturen hem te halen.

Hier is het geld en ik geloof wel dat het erg welkom zal zijn, want geld is een macht in het land, maar wat iemand ooit in een stom dier zou kunnen zien, gaat mijn begrip te boven, ik kon hem nooit goed uitstaan.’

‘Ja, dat weet ik,’ antwoordde Delilah, ‘maar wij hebben verschillende gevoelens, in dit opzicht althans. Nu ge kunt de tafel wel afnemen, Martha, ik heb voldoende gehad. Als de bel van avond overgaat, zal ik Garcon in de keuken brengen en gij moet alles maar in orde maken, als 't u belieft, ik zou er nooit bij kunnen zijn, als hij meegenomen wordt.’

‘Hebt ge dezen nacht goed geslapen?’ vroeg Martha bij de deur, meer uit beleefdheid, dan wel dat het antwoord haar belang inboezemde.

‘Dank je, ja een weinig. Maar ik moest een slaapmiddel innemen en dat geeft je den volgenden dag een vervelend gevoel, het is zoo zwaar en verward in mijn hoofd.’

‘Ja, ja,’ zei Martha brommende, terwijl zij met het blad de deur uitging.

Daarna klonk het eentonig getik weer door de kamer. De tafel was beladen met artikels voor modejournalen etc. terwijl de schrijfmachine nu bezig was een pessimistisch verhaal te verwerken voor de kolommen van een provinciaal weekblad.

‘De ziel,’ tikte ze scherp, ‘is slechts een soort van parfum dat zich aan het menschelijk omhulsel vasthecht,’ daarop klonk het belletje als een lachje zonder vroolijkheid, ‘en er zijn wezens die zonder ziel geboren zijn, als er bloemen zijn zonder geur, en de Almachtige, verantwoordelijk zoowel voor den een als voor den andere, kan geen rechtvaardige voorkeur hebben voor elk -’

Plotseling trad de schemering in en de vermoeide oogen vielen dicht, Delilah stootte de machine een weinig op zij om plaats te maken voor haar ellebogen, en, haar armen op de tafel vouwende, boog zij haar kloppend hoofd erover en viel kort daarop vast in slaap. Buiten woei een harde wind door het sleutelgat en de spleten van de deur; na een half uur ontwaakte Delilah huiverend, het was koud en donker in de kamer geworden.

Garçon van haar japon nemende, stond zij op, stookte het half vergane vuurtje op en keek in de gele flikkerende vlammen die oprezen en weer verdwenen. Zij zat zoo een langen, langen tijd, in diep gepeins verzonken, tot de kolen eindelijk begonnen te gloeien. Daarna nam zij de kop van den hardnekkig haar flikflooienden hond tusschen de handen en keek in zijn smeekende oogen.

‘Ja,’ zei zij, ‘het is vaarwel, oude jongen, vaarwel voor altijd! Niet ter wille van een afgedragen kleedje, alsof zoo iets ons kon scheiden, terwijl zelfs de honger het ons niet deed! Maar alleen ter wille van een versleten hart, uitgeteerde hoop en verloren ambitie. Zie zoo, vaarwel, beste, oude Garçon! Lig nu stil en ga slapen tot we de bel zullen hooren.’

Vaag verontrust door het glinsteren van niet vergoten tranen in de groote, droevige oogen, en door het beven van haar stem, huilde de hond zachtjes, lei zijn pooten op haar dunne, witte armen, en onderwierp zich,

[pagina 676]
[p. 676]

na slechts een zachte tik op de kop als antwoord ontvangen te hebben, gehoorzaam aan haar bevel om te gaan liggen en bleef met melancholieke oogen in het flikkerend vuur staren.

Op haar laag stoeltje voor den haard zat het meisje aan het verleden te denken en vele herinneringen bestormden haar. Zij zag zich zelf, zooals zij in die dagen was geweest, toen het succès zoo nabij leek, zoo nabij, toen haar eerste roman: ‘Alles is goed op de wereld,’ in een invloedrijk en wijd verspreid tijdschrift werd afgedrukt en veel opzien baarde bij de lezers. Want het was een zonnig boek, waarin de karakters schenen te leven, terwijl menigeen er kracht uit putte om tegen de nietigheden die het leven dikwijls biedt, meer bestand te zijn en het goede meer te waardeeren.

Zij zag door haar succès de rimpels van haars vaders gezicht verdwijnen, gebukt als hij ging door armoede en zorgen; zij zag haar vroolijke studeerkamer terug waar zij hem al hare plannen en droomen vertelde en hem haar laatste werk voorlas; zij zag zich weer in het kleine Boheemsche gezelschap teruggekeerd, waarvan zij door haar succès het middenpunt vormde en waar zij Geoff Morris, de artist, ontmoette, die haar liefkreeg; hij was toen nog arm maar veelbelovend en had sedert dien tijd veel naam gemaakt als schilder. Zij was de vroolijkste van allen, altijd bereid te dansen en te zingen, dikwijls in fantastische costumes, door haar zelf vervaardigd, zoodat ze allen meesleepte door hare buitensporige invallen. Maar daarna werden de beelden van het verleden donkerder, er kwamen wolken opzetten aan haar stralende liefdeshemel, want zij was trotsch in haar vast geloof dat een vrouw onbuigzaam moet zijn, en hij was onstuimig en dikwijls achterdochtig over hare coquette manieren.

Maar ten slotte trad geheel en al verkoeling in toen hij aanmerkingen maakte op hare verhouding met de opvallende mevrouw Vidal, die, om minder aangename redenen gescheiden van haar echtgenoot leefde, maar toch mooi en geestig genoeg was om nog genoeg vrienden over te houden haar eene positie te verschaffen.

‘Het is onmogelijk dat ge van deze vrouw kunt houden en haar achten, Delilah,’ zei hij.

‘Zij is goed als studie!’ antwoordde Delilah luchtig. ‘Zij is mijn model voor de hoofdpersoon in mijn nieuwe roman.’

‘Ik meen het in ernst, heusch,’ zei hij.

‘Laat de roman schieten! Wees voor alles vrouw en daarna schrijfster. En een vrouw moet boven alles oprecht zijn!’

Die woorden staken haar en een warme blos steeg in haar wangen.

‘Ik hoop,’ antwoordde zij koud, ‘dat ik niet een man noodig heb om mij te leeren een vrouw te zijn. Ge hebt in den laatsten tijd zooveel op mij aan te merken, Geoff, dat ik het maar beter vind dat ge bij iemand anders naar Uw ideaal uitziet. Ik kan niet op zulk een hoog voetstuk klimmen.’

‘Delilah, dan heb je me ook niet lief,’ riep hij, ‘als je zoo van me kunt gaan.’

‘Ik bid je, laten we er geen woord meer over verspillen,’ antwoordde zij met een zorgeloos lachje.

Een langen tijd stond hij zwijgend haar aan te zien. Toen zei hij eenvoudig: ‘Ge zult toch zeker nog wel toestaan voor me te poseeren om dat schilderij voor de academie af te maken?

‘Ik verbreek nooit mijne beloften,’ antwoordde ze, ‘en ben ten allen tijde bereid,’

‘Dank U, indien mijn werk een succès zal worden, zal ik blij zijn het aan U te danken te hebben en ik zal U een kleine copie voor Uwe studeerkamer maken als eene herinnering aan mijne dankbaarheid. En als ge daarnaar ziet, Delilah, onthoud dan dit: ‘Ik heb geen ander ideaal dan jou noodig, het innerlijkste van je zelf, dat je zoo zorgvuldig voor ons allen verborgen houdt, de Hemel weet alleen waarom, is niets anders dan je trots, veronderstel ik, die zich niet wil laten buigen.’

Op één woord van haar zou hij wel weer teruggekomen zijn, maar ze sprak het niet uit, zooals ze nu bitter berouwde.

En daarboven den schoorsteenmantel hing de copie, die hij haar had beloofd, een kostbaar juweeltje van kunst.

Toen zij bij deze herinneringen was genaderd, stond ze plotseling op, stak de lamp aan en hield die met bevende hand voor het schilderij. Het was in waarheid zooals de bekende critici geschreven hadden een meesterstuk van kunst; het stelde een meisje van 19 jaar voor, pikant gekleed in goud en zwart, met het gezicht van een coquette colombine en de ziel van een vrouw, die ook vele zorgen heeft gekend, de oogen bovenal groot en zwart en schitterend imponeerden door hunne oppervlakkige vroolijkheid, maar verborgen toch eene kwellende gedachte aan strijd en wanhoop. ‘Delilah: een studie van

[pagina 677]
[p. 677]

tegenstellingen,’ had Geoff zijn schilderij genoemd en toen hij haar de copie ervan bracht, terwijl hij inwendig nog op eene verzoening met haar hoopte, had zij hem in haar trots wreed zijn eigen woorden van toen teruggegeven: ‘O, wees eerst een man, Geoff en dan een artist! Was het wel edelmoedig van je om zoo mijn innerlijk prijs te geven? En een man moet toch boven alles edelmoedig zijn!’

Maar o, hoe dikwijls had ze sedert dien tijd niet in haar hart uitgeroepen: ‘Geoff, Geoff! kom toch terug!’

Zij droeg de lamp weg en ging weer zitten. Nu kwamen er nog donkerder beelden uit het verleden boven. De plotselinge dood van haar vader, het verlies van ambitie, van liefde in de kunst, en van belangstelling in het leven kwamen over haar, het succès geleek nu wel ver weg te zijn; vriendelijke uitgevers, die haar eens warm hadden aangemoedigd, schenen haar geheel vergeten te zijn of vonden haar werk zonder inhoud of gevoel; een diepe wanhoop had zich van haar meester gemaakt, daarbij kwam nog de zorg om het bestaan, zoodat ze zich ten slotte wel vergenoegen moest voor derderangs tijdschriften en modejournalen te werken.

Daarenboven had ze steeds het knagend gevoel zich al dit leed zelf berokkend te hebben door Geoffs liefde van zich te stooten.

Een bel klonk door het huis.

‘Vaarwel, Garçon,’ zei zij, ‘vaarwel oude jongen. Ik ben mislukt als vrouw en als schrijfster, anders zou het zoo niet afgeloopen zijn, ik doe die bekentenis aan jou, Garçon: ik heb mijn verdiende straf!’

‘De man is er om den hond,’ zei de oude Martha, binnentredende.

‘Ik moet nog even uit, heeft U misschien nog iets noodig voor ik ga?’

‘Niets,’ antwoordde ze. ‘Ik heb een dag van stijven arbeid achter me en zal nu zien te gaan slapen, dus goeden nacht!’

Ze lachte bitter alsof ze een oogenblik aan slaap zou kunnen denken!

Maar wat was dat? Hoorde ze niet een kinderstem boven haar? ‘Papa! Papa!’ Er was geen kind in het huis, voor zoover ze wist. Het was zeker verbeelding van haar, maar weer hoorde ze een klagende stem roepen: ‘Papa!’

Toen hoorde ze getrippel van kleine voetjes, het openen van een deur, een struikelen en daarna een val.

Verschrikt liep ze naar de trap en zag daar in het flauwe licht op den gang een hoopje witte borduursels, in een seconde trad ze naderbij en zag angstig in een lief, verschrikt kindergezichtje. Zoo vond de oude Martha hen, op het rumoer teruggekomen, terwijl het kind doodelijk bleek de oogen gesloten hield.

‘Er is geen reden,’ zei Delilah berispend, ‘om nu je handen te wringen, Martha. Er was meer reden voor eer het viel. Ze kon haar nek wel gebroken hebben. Hoe kondt ge zulk een klein kind als dit, alleen in huis laten? Gelukkig heeft het maar een kleine schok gehad. Hoe heet je, klein ding?’ vroeg ze toen het kind wakker werd. ‘Katie, Kathleen Morris.’

‘Haar naam is Kathleen Morris,’ zei Martha brommend. ‘Haar vader noemt haar soms Katie en soms Kathleen. Het is belachelijk dat het kind haar eigen naam niet weet.’ ‘Behoort het kind aan een van je vrienden?’

‘Ja, zij blijft hier alleen maar tot haar vader een huis heeft gevonden.’

‘Nu, ik neem haar mee naar mijn eigen kamer en zal haar op mijn rustbank leggen, geef mij maar een paar warme flanellen doeken voor haar voeten en handen, dan zal ze wel gauw weer opknappen, het is een aardig, lief kind, en het treft gelukkig, dat ik zooveel van kinderen houd.’

‘Ik niet,’ zei Martha bits. ‘Honden en kinderen, dat de Hemel me daarvoor beware!’

O, de toovermacht die er ligt in een omstrengeling van een paar lieve, vertrouwensvolle kinderarmen voor een vrouw, die het hart op de rechte plaats heeft.

‘En ik en mijn papa,’ zei Kathleen, met haar oogjes tegen het licht knippende, ‘hebben U reeds gezien, toen mijn papa mij boven naar bed bracht. Wat deedt je daar toch?’ vroeg zij met kinderlijke nieuwsgierigheid.

‘Niets, lieveling, ga nu slapen.’

‘Maar zul je dan bij mij blijven, tot mijn papa thuiskomt,’ zei Kathleen vleiend, ‘ik heb iemand noodig, om mij lief te hebben tot mijn papa mij komt halen.’

‘Ik zal niet weggaan, voor hij komt, Katie,’ antwoordde Delilah zacht. ‘En nu zal ik je een mooi verhaaltje vertellen van een mooie princes, die in een kristallen paleis leefde.’ Maar voor het verhaal uit was, was de kleine reeds vast in slaap gevallen, terwijl het vuur was uitgegaan. Garçon lag er uitgestrekt voor, daar de heer de boodschap had achtergelaten hem eveneens spoedig te zullen halen.

Delilah sliep die nacht rustiger dan ze in jaren had gedaan, bij de gedachte aan de

[pagina 678]
[p. 678]

lieftallige kleine vreemdelinge, die zoo onverwacht bij haar was binnengevallen.

Vier dagen gingen er zoo voorbij vol liefde en vroolijkheid, Katie kende geen mooier gezicht dan Garçon op zijn achterpooten door de kamer te zien marcheeren met een stuk suiker op zijn neus; maar nu waren beide van haar weggegaan en er heerschte weer schemering om haar heen, waarin zij geheel verzonk.

Er werd een zachte tik op de deur gehoord. ‘Binnen,’ zei ze flauwtjes. De deur werd geopend en op den drempel, verlicht door het vuur, stond een bekende gestalte, groot en breed en er welvarend uitziende.

‘Geoff! Neen, ik vergis me, neem U mij niet kwalijk!’ riep ze uit.

‘Neen, het is geen vergissing, Delilah,’ zei hij met blijheid in zijn stem, want hij hoorde ook een blijde verrassing in de hare.

‘Het is nog de oude Geoff, die tot U terugkomt. Laat me U eerst bedanken voor al de liefdevolle zorg die ge aan mijn kleine Kathleen besteed hebt.’

‘Was het uw kind,’ riep zij, onwillekeurig terugschrikkend.

‘Ja, het is van mij. Al deze jaren heb ik mij de moederliefde herrinnerd, die op Uw gezicht straalde als ge U met kinderen bezig hield, dan waart ge altijd op Uw best. En daarom kwam de gedachte in mij op om U eerst Kathleen te doen liefhebben, en dan, Delilah, die liefde ook voor mijzelf te vragen die dan alle drie ten goede zou komen. Ik zocht de oude Martha op om te informeeren waar ge waart gebleven, en U zoo spoedig uitvindende, kocht ik haar stilzwijgen en haar hulp. Katies val van de trap was, dat behoef ik U zeker niet zeggen, een nummer geheel buiten het programma, maar zij is nu heel gelukkig met de oude Garçon. Denk niet, Delilah, omdat ik trouwde, dat ik U vergat. Ik wachtte lang op een antwoord dat nooit kwam en dacht dat ge niets om mij gaaft, Uwe toekomst was vol beloften en ge hadt bewonderaars in menigte. Ik trouwde, want ik smachtte naar een tehuis om mij voor een rondzwervend leven te bewaren, maar gedurende mijn huwelijk kon ik U toch niet vergeten, hoezeer ik ook mijn best deed. Nu ik weer een vrij man ben, sta ik weer voor je met al de oude liefde en als ge ooit iets voor mij gevoeld hebt, wees dan waar tegenover je zelf, Delilah, want ik geloof zeker dat ge me vroeger ook hebt liefgehad, al wildet ge het toen niet bekennen.’

Hij hield zijn armen uitgestrekt en het hoofd gebogen, school ze erin weg, in snikken uitbarstende, als haar hart zou breken.

‘O ja, ik heb dikwijls vol berouw aan je geroepen, Geoff,’ fluisterde zij, maar durfde nooit te droomen, dat ge je mijner nog herinneren zoudt. Maar ik heb niets om U aan te bieden dan mijne liefde, armoedig en ellendig als ik ben, mijn talent is weg, alles is weg!

En zie, ze maakte zich van hem los, greep koortsig naar de lamp en hield die dicht bij haar vermagerd gezicht, ‘ik ben zoo oud en leelijk geworden.’

‘Je bent alleen vermoeid, mijn lieveling’ zei hij en kuste haar teeder, ‘maar bij mij zult ge rust vinden. Te midden van een vroolijker leven en met een hart dat tot rust is gekomen, zal Uw talent, daarvoor ben ik niets bang, spoedig weer herleven.’

EUGENIE.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken