Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 20 (1906-1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.81 MB)

Scans (92.88 MB)

ebook (8.08 MB)

XML (3.97 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 20

(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Wat de golven namen.

Eenzaam zat ze voor het venster van het kleine vertrekje, dat ze alleen bewoonde.

Het zware tikken van een ouderwetsche hangklok was het eenige geluid, dat de doodelijke stilte verbrak.

Haar breiwerk rustte in haar schoot; ze zat te denken; altijd weer te denken aan het verleden, waarin haar alles ontnomen was, wat haar dierbaar is geweest.

Als ze zich een beetje voorover boog, zag ze in de verte de zee; nu was het water kalm en kon ze er rustig naar kijken, maar als de storm gierde om haar huisje en de golven hoog opsloegen, dan bleef ze van het venster weg en hield ze dikwijls de ooren dicht, omdat ze het niet hooren kon en zulk weer haar steeds herinnerde aan hem, haar man, en aan haar jongen, haar eenig kind.

Ze rustten nu beiden al jarenin dat groote graf - de zee. -

 

Hoe duidelijk stond haar die vreeselijke avond nog voor den geest in alle kleine bijzonderheden.

't Was noodweer, zooals ze in het dorp zeiden, en als dat daar gezegd werd, dan was het zoo, daar kon men zeker van zijn.

Van alle zijden had men haar man gewaarschuwd met zulk weer niet uit te gaan, maar volbloed zeeman, als hij was, lachte hij de menschen uit en ging toch.

‘'t Was nu juist puik weer voor de vischvangst’, had hij nog vroolijk gezegd en zij... ze had hem niet eens gevraagd thuis te blijven, wetend, dat hoe veel invloed ze ook op hem had, haar hier geen overredingskracht baten zou.

O, ze zag hem nog gaan, zijn forsche gestalte, gehuld in den zwaren oliejas en den gelen zuidwester op het hoofd, moedig en flink, als kon hij de elementen trotseeren...

En eenige uren na zijn vertrek, was het groote onheil al geschied en ze had na dien bangen avond haar stoeren zeeman nooit weer gezien.

Dat was de eerste slag...

Even verhelderde een glimlach haarlijdende trekken. Toen leefde haar jongen nog.

Tien jaar was het ventje, toen het zijn vader verloor. Zij moest toen de kost gaan verdienen voor hen beiden, totdat haar zoon

[pagina 698]
[p. 698]

groot genoeg zou zijn, om voor zijn moeder te zorgen.

Wat hij worden zou? Ze had daar al veel en lang over nagedacht, maar nog nooit met een ander dat onderwerp aangeroerd, uit vrees, dat men haar aan zou raden hem het vak van zijn vader te laten kiezen.

O, als dat leven vol zorg en angst voor de tweede maal voor haar weggelegd was, dat zou haar te zwaar vallen en ze huiverde, als ze haar kind met een stralend gezicht, met een houten klomp onder den arm, het strand op zag gaan, om het simpele, zelf gemaakte bootje te laten varen, maar ze zei er niets van; ze liet hem zijn gang gaan; 't was immers nog maar kinderspel...

 

Maar, toen het kind man was geworden, gebeurde het op zekeren dag, dat hij bij haar kwam met een heel ernstig gezicht en met vaste stem had hij het haar gezegd: ‘ik ga varen, moeder; ik kan niet anders!’

Hier hielp geen bidden en smeeken, dat voelde ze onmiddellijk, dat was dezelfde vastberaden toon van zijn vader, en al haar geestkracht bijeenrapend, niet verradend den zwaren strijd, dien ze streed, zei ze, met een lichte trilling in de stem: ‘ga dan maar mijn jongen!’

En met een opgewekt ‘dag moedertje’, was hij kort daarop weggegaan, overgelukkig, dat hij met zóó weinig tegenstand haar goedkeuring verkregen had.

Niets had hij gemerkt van het groote leed, dat die goedkeuring achterliet.

 

En ook haar jongen had ze niet meer teruggezien.

Voor de tweede maal was haar het liefste, wat ze bezat, ontnomen.

Nu wachtte ze zelf maar geduldig, doch verlangend naar haar einde, af en toe turend naar de wijde zee, die al haar geluk verzwolgen had. -

CORA.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken